ECLI:NL:RBMNE:2022:2759
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bepaling van nieuw WW-recht en dagloon in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de vaststelling van een nieuw WW-recht en de hoogte van het bijbehorende dagloon. Eiser had eerder een WW-uitkering ontvangen die tot 30 juni 2021 werd voortgezet, maar verzocht om een nieuwe uitkering vanaf 6 januari 2021. Het Uwv kende hem een nieuwe WW-uitkering toe, maar eiser was het niet eens met de hoogte van het dagloon dat op € 79,17 was vastgesteld. Hij stelde dat er een nieuw WW-recht was ontstaan en dat het dagloon op basis van zijn oude uitkering van € 125,15 of € 150,60 vastgesteld moest worden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de 36 weken voorafgaand aan zijn werkloosheid in 26 weken had gewerkt, waardoor het Uwv terecht concludeerde dat er een nieuw WW-recht was ontstaan. De rechtbank oordeelde dat de berekening van het dagloon door het Uwv correct was, en dat de referteperiode van 1 december 2019 tot en met 30 november 2020 juist was. Eiser had geen gronden aangevoerd tegen deze referteperiode en de rechtbank zag geen reden om aan de juistheid van de berekening te twijfelen.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv niet verplicht was om het dagloon te verhogen naar het oude dagloon van € 125,15 of € 150,60, omdat de maximale uitkeringsduur van het oude WW-recht was bereikt. De rechtbank concludeerde dat het Uwv het dagloon van het nieuwe WW-recht juist had vastgesteld en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.