ECLI:NL:RBMNE:2022:2759

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
UTR 21/4172
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van nieuw WW-recht en dagloon in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de vaststelling van een nieuw WW-recht en de hoogte van het bijbehorende dagloon. Eiser had eerder een WW-uitkering ontvangen die tot 30 juni 2021 werd voortgezet, maar verzocht om een nieuwe uitkering vanaf 6 januari 2021. Het Uwv kende hem een nieuwe WW-uitkering toe, maar eiser was het niet eens met de hoogte van het dagloon dat op € 79,17 was vastgesteld. Hij stelde dat er een nieuw WW-recht was ontstaan en dat het dagloon op basis van zijn oude uitkering van € 125,15 of € 150,60 vastgesteld moest worden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de 36 weken voorafgaand aan zijn werkloosheid in 26 weken had gewerkt, waardoor het Uwv terecht concludeerde dat er een nieuw WW-recht was ontstaan. De rechtbank oordeelde dat de berekening van het dagloon door het Uwv correct was, en dat de referteperiode van 1 december 2019 tot en met 30 november 2020 juist was. Eiser had geen gronden aangevoerd tegen deze referteperiode en de rechtbank zag geen reden om aan de juistheid van de berekening te twijfelen.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv niet verplicht was om het dagloon te verhogen naar het oude dagloon van € 125,15 of € 150,60, omdat de maximale uitkeringsduur van het oude WW-recht was bereikt. De rechtbank concludeerde dat het Uwv het dagloon van het nieuwe WW-recht juist had vastgesteld en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4172

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (het Uwv)
(gemachtigde: W.A. Postma).

Inleiding

Eiser heeft op 5 januari 2021 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Met het besluit van 14 januari 2021 heeft het Uwv aan eiser vanaf 6 januari 2021 een WW-uitkering toegekend gebaseerd op een dagloon van € 79,17 en een maandloon van € 1.721,95.
Vervolgens is het Uwv met het primaire besluit van 22 januari 2021 teruggekomen op het besluit van 14 januari 2021. In het primaire besluit heeft het Uwv beslist dat eiser vanaf 6 januari 2021 recht heeft op een WW-uitkering op basis van twee uitkeringsrechten:
1. De oude WW-uitkering die eiser eerder ontving wordt vanaf 1 april 2019 voortgezet tot en met 30 juni 2021. Het dagloon [1] van de eerdere uitkering wijzigt niet en het maandloon is € 2.722,01.
2. De nieuwe WW-uitkering gaat in vanaf 6 januari 2021 en is gebaseerd op een dagloon van € 79,17. Tot en met 5 maart 2021 is het maandloon 75% van € 1.721,95 en vanaf 6 maart 2021 is het maandloon 70% van € 1.721,95.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 15 september 2021 heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juni 2022 op een online zitting behandeld. Eiser was daarbij aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

1. Deze zaak gaat over de vraag of het Uwv de hoogte van het dagloon van het nieuwe WW-recht juist heeft vastgesteld. Eiser stelt allereerst dat het Uwv ten onrechte heeft aangenomen dat er een nieuw WW-recht is ontstaan vanaf 6 januari 2021. Volgens eiser heeft hij niet langer dan 26 weken gewerkt. Hij licht daarbij toe dat hij sinds 1 november 2018 alleen maar op uitzendbasis heeft gewerkt met een maximale duur van 5,5 maand en vanaf 6 juli 2021 heeft hij gewerkt op basis van een half jaarcontract dat op 5 januari 2021 afliep. Dit betekent volgens eiser dat enkel zijn oude WW-recht herleeft. Volgens eiser moet de hele WW-uitkering op het oude dagloon van € 125,15 worden vastgesteld. Daarnaast voert eiser aan dat hij recht heeft op het oudere dagloon van € 150,60, zoals dat per 1 januari 2015 is herzien. Hij verwijst hiervoor naar de bijgevoegde vaststellingsovereenkomst van 9 maart 2015 als resultaat van de besprekingen in het kader van mediation. Eiser wijst verder ook nog op een fout in het bestreden besluit, waarin staat dat de nieuwe WW-uitkering op 5 januari 2021 afloopt.
2. Het Uwv blijft bij het standpunt dat het dagloon van het nieuwe WW-recht correct is vastgesteld. Wat betreft de einddatum van de nieuwe WW-uitkering heeft het Uwv gesteld dat 5 januari 2021 een kennelijke verschrijving is geweest en dat is bedoeld 5 januari 2023.

De beoordeling van het geschil

Nieuw WW-recht ontstaan?
3. De rechtbank gaat allereerst in op de vraag of er een nieuw recht op een WW-uitkering is ontstaan. In de WW is geregeld dat recht op uitkering ontstaat voor de werknemer als hij in 36 kalenderweken onmiddellijk voorafgaand aan de eerste dag van werkloosheid in ten minste 26 kalenderweken minstens één arbeidsuur per kalenderweek als werknemer heeft gewerkt. [2]
4. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat eiser een nieuw WW-recht heeft opgebouwd, omdat hij in de 36 weken voorafgaande aan zijn werkloosheid op 6 januari 2021 26 weken heeft gewerkt. Eiser heeft op 5 januari 2021 een WW-uitkering aangevraagd, omdat zijn nieuwe dienstverband bij [bedrijf 1] is geëindigd. Eiser heeft vanaf 6 juli 2020 tot 6 januari 2021 in dit dienstverband gewerkt. Eiser heeft dit niet weersproken, zodat de rechtbank geen reden ziet om daar niet van uit te gaan. Dit betekent dat er 26 weken zijn verstreken, zodat op 6 januari 2021 een nieuw WW-recht is ontstaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Dagloon verhogen?
5. De rechtbank zal eerst ingaan op de manier waarop het Uwv het dagloon van het nieuwe WW-recht heeft berekend. Volgens de wettelijke bepalingen in de WW wordt het dagloon vastgesteld door al het loon dat de werknemer in de referteperiode van een jaar heeft genoten in alle dienstbetrekkingen, om te rekenen naar een bedrag per dag door het loon te delen door het aantal dagloondagen in de referteperiode. Dat aantal is normaal gesproken 261, maar de referteperiode is korter dan een jaar als er in de referteperiode geen recht op loon bestond of geen loon is genoten. In dat geval is de referteperiode de periode vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot de dag waarop het arbeidsurenverlies is ingetreden. [3]
6. In het geval van eiser ligt de eerste werkloosheidsdag waarop het nieuwe WW-recht is gebaseerd dus op 6 januari 2021. Bij de dagloonberekening is het Uwv uitgegaan van een referteperiode van 1 december 2019 tot en met 30 november 2020. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen de vaststelling van deze referteperiode. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om aan deze referteperiode te twijfelen. In deze referteperiode heeft het Uwv de volgende dienstverbanden meegeteld:
- [bedrijf 1] met een SV-loon van € 12.958,93;
- [bedrijf 2] met een SV-loon van € 4.066,81.
Het totaal genoten loon in de referteperiode is dus € 17.052,74. Het Uwv heeft dit totale loon vervolgens gedeeld door 216 dagloondagen. Dit leidt - na indexering - tot een dagloon van € 79,17. Eiser heeft de juistheid van deze berekening niet bestreden en ook de rechtbank is niet gebleken dat deze berekening van het dagloon onjuist is.
7. Vervolgens moet de rechtbank de grond van eiser beoordelen of het dagloon van het nieuwe WW-recht verhoogd had moeten worden naar het oude dagloon van € 125,15. Volgens het Uwv is dat niet mogelijk, omdat de WW-duur is gemaximeerd tot 24 maanden vanaf de start van de uitkering. Dat is dus het moment dat het dagloon en WW-recht worden vastgesteld. In dit geval gaat het om de herleving van het oude WW-recht vanaf 1 april 2019 dat voor een deel al is opgesoupeerd. In verband met werkhervattingen en ziekte van eiser is dat oude WW-recht diverse keren beëindigd en herleefd toen eiser weer werkloos werd. Daarmee schuift ook telkens de maximale uitkeringsduur van 24 maanden van het resterende oude WW-recht op. Bij het ontstaan van een nieuw WW-recht kan het oude WW-recht niet verder doorlopen, maar stopt dat oude recht na het bereiken van de maximale duur van 24 maanden. Die maximale duur is bereikt op 30 juni 2021 [4] . De rechtbank kan deze toelichting van het Uwv goed volgen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het Uwv het dagloon van het nieuwe WW-recht had moeten verhogen naar hetzelfde dagloon van het oude WW-recht van € 125,15. De beroepsgrond slaagt niet.
Dagloon verhogen op basis van vaststellingsovereenkomst?
8. Over de grond dat het Uwv het dagloon op € 150,60 had moeten vaststellen, heeft eiser op de zitting toegelicht dat de vaststellingsovereenkomst door het Uwv is ondertekend en dus een rechtsgeldig document is. Dit betekent volgens eiser dat hij dan ook automatisch recht heeft op herleving van dat oude dagloon van € 150,60. De geautomatiseerde besluiten van het Uwv zijn niet ondertekend en zijn dus volgens eiser niet rechtsgeldig. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Daarbij betrekt de rechtbank de toelichting van het Uwv op de zitting dat de vaststellingsovereenkomst, waarin een dagloon van € 150,60 is overeengekomen, ziet op een veel ouder WW-recht uit 2012 dat vanwege het bereiken van de maximale uitkeringsduur is geëindigd op 29 november 2016. Bij het ontstaan van een nieuw WW-recht kan voor het vaststellen van het dagloon dus niet worden teruggegrepen naar dat oude dagloon van € 150,60. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen reden voor een ander oordeel. Ook deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Garantiedagloon van toepassing?
9. Het Uwv heeft verder gesteld dat het garantiedagloon op grond van de geldende regelgeving [5] niet op eiser van toepassing is, omdat het dagloon van het nieuwe WW-recht hoger is dan het dagloon dat bij het vorige WW-recht was vastgesteld. Op de zitting heeft het Uwv toegelicht dat met het vorige WW-recht is bedoeld het recht dat in het besluit van 1 november 2019 is vastgesteld. Op dat moment was er ook sprake van een toekenning van een nieuw WW-recht en herleving van een oud recht. Het nieuwe dagloon was toen vastgesteld op € 63,53. Het nieuwe WW-recht in deze zaak van € 79,17 is hoger, dus daarmee is het garantiedagloon niet van toepassing op het nieuwe WW-recht. De rechtbank is niet gebleken dat dit standpunt onjuist is.

Conclusie en gevolgen

9. De rechtbank concludeert dat het Uwv het dagloon van het nieuwe WW-recht juist heeft vastgesteld. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2022.
griffier
rechter

De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het oude dagloon is € 125,15 (€ 2.722,01/21,75 gemiddeld aantal loondagen).
2.Zie de artikelen 1b en 17, eerste lid, van de WW.
3.Zie artikel 2, eerste en vierde lid, en artikel 5 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen.
4.Zie het besluit van 22 januari 2021, p. 2.
5.Zie artikel 12, eerste lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen.