In deze wrakingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 juli 2022 een verzoek tot wraking van de rechters in een strafzaak ongegrond verklaard. Het wrakingsverzoek was ingediend door de advocaat mr. L.E. Toet namens de verzoeker, die op dat moment gedetineerd was. De wraking was gericht tegen de rechters mr. H.F. Koenis (voorzitter), mr. S.M. Schothorst en mr. O. Böhmer, naar aanleiding van een beslissing om de 12-jaarsgrond aan de voorlopige hechtenis van de verzoeker toe te voegen zonder dat er gelegenheid was voor hoor en wederhoor. De verzoeker stelde dat dit leidde tot de schijn van vooringenomenheid van de rechters.
Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 5 juli 2022 werd duidelijk dat de rechters, hoewel zij aanvankelijk geen gelegenheid gaven voor repliek, later alsnog de mogelijkheid boden aan de advocaat om te reageren op de toevoeging van de 12-jaarsgrond. De wrakingskamer oordeelde dat er geen sprake was van (de schijn van) vooringenomenheid, omdat de rechters de verzoeker de kans gaven om zijn argumenten opnieuw naar voren te brengen. De wrakingskamer benadrukte dat de gang van zaken ongelukkig was verlopen, maar dat dit niet opzettelijk was gebeurd.
De wrakingskamer concludeerde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was en verklaarde het wrakingsverzoek ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak. De procedure van de verzoeker met parketnummer 16/065481-22 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.