ECLI:NL:RBMNE:2022:2753

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
541076 / HA RK 22-143
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek ongegrond verklaard in strafzaak met voorlopige hechtenis

In deze wrakingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 juli 2022 een verzoek tot wraking van de rechters in een strafzaak ongegrond verklaard. Het wrakingsverzoek was ingediend door de advocaat mr. L.E. Toet namens de verzoeker, die op dat moment gedetineerd was. De wraking was gericht tegen de rechters mr. H.F. Koenis (voorzitter), mr. S.M. Schothorst en mr. O. Böhmer, naar aanleiding van een beslissing om de 12-jaarsgrond aan de voorlopige hechtenis van de verzoeker toe te voegen zonder dat er gelegenheid was voor hoor en wederhoor. De verzoeker stelde dat dit leidde tot de schijn van vooringenomenheid van de rechters.

Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 5 juli 2022 werd duidelijk dat de rechters, hoewel zij aanvankelijk geen gelegenheid gaven voor repliek, later alsnog de mogelijkheid boden aan de advocaat om te reageren op de toevoeging van de 12-jaarsgrond. De wrakingskamer oordeelde dat er geen sprake was van (de schijn van) vooringenomenheid, omdat de rechters de verzoeker de kans gaven om zijn argumenten opnieuw naar voren te brengen. De wrakingskamer benadrukte dat de gang van zaken ongelukkig was verlopen, maar dat dit niet opzettelijk was gebeurd.

De wrakingskamer concludeerde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was en verklaarde het wrakingsverzoek ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak. De procedure van de verzoeker met parketnummer 16/065481-22 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 541076 / HA RK 22-143
Schriftelijke uitwerking van de beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 5 juli 2022
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker]
op dit moment gedetineerd in de Penitentiarie Inrichting [locatie] ,
verder te noemen verzoeker,
advocaat mr. L.E. Toet.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de zitting van 28 juni 2022 met daarin opgenomen het wrakingsverzoek van mr. Toet namens verzoeker gericht tegen de meervoudige strafkamer, bestaand uit mr. H.F. Koenis (voorzitter), mr. S.M. Schothorst en mr. O. Böhmer;
  • de schriftelijke reactie van mr. H.F. Koenis, mr. S.M. Schothorst en mr. O. Böhmer van 30 juni 2022.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 5 juli 2022 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is mr. L.E. Toet namens verzoeker verschenen. Mr. H.F. Koenis, mr. S.M. Schothorst en mr. O. Böhmer zijn eveneens verschenen.
1.3.
Op 5 juli 2022 heeft de wrakingskamer een mondelinge beslissing gegeven op het wrakingsverzoek van verzoeker. Het onderstaande vormt de in die beslissing toegezegde nadere schriftelijke uitwerking daarvan en is op 12 juli 2022 vastgesteld.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. H.F. Koenis (voorzitter), mr. S.M. Schothorst en mr. O. Böhmer als behandelend rechters (hierna te noemen: de rechters), in de zaak met het parketnummer 16/065481-22. Dit betreft een strafzaak waarin verzoeker als verdachte terechtstaat. Op 28 juni 2022 heeft een pro forma/regiezitting plaatsgevonden in deze zaak die gelijktijdig, maar niet gevoegd, wordt behandeld met strafzaken tegen twee medeverdachten. Op de zitting is onder andere de voorlopige hechtenis van verzoeker aan de orde gekomen. Mr. Toet heeft namens verzoeker verzocht tot opheffing van de voorlopige hechtenis en subsidiair tot schorsing van de voorlopige hechtenis. De officier van justitie heeft zich hiertegen verzet en gevorderd dat aan de grondslag van de voorlopige hechtenis de zogenoemde 12-jaarsgrond moet worden toegevoegd. Mr. Toet heeft aan de rechters gevraagd om repliek. De voorzitter heeft meegedeeld dat er geen gelegenheid is voor repliek en dupliek. Vervolgens is de behandeling onderbroken voor beraad en heeft de voorzitter na hervatting van het onderzoek de beslissing meegedeeld dat de ernstige bezwaren en gronden, die tot het verlenen van het bevel tot voorlopige hechtenis hebben geleid, ook nu nog aanwezig zijn. Ook heeft de voorzitter gezegd dat de 12-jaarsgrond aan de orde is. Hierop heeft mr. Toet meegedeeld dat zij niet de gelegenheid heeft gehad om op de vordering tot het toevoegen van de 12-jaarsgrond te reageren. De voorzitter heeft daarop, na overleg met de twee rechters van de zittingscombinatie, meegedeeld dat zij alsnog in de gelegenheid zal worden gesteld. Daarop is de behandeling in de zaak van verzoeker onderbroken. Na hervatting van het onderzoek heeft mr. Toet de gelegenheid gekregen om op de toevoeging van de 12-jaarsgrond te reageren, maar zij heeft toen namens verzoeker de rechters gewraakt.
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek. De officier van justitie heeft in een laat stadium gevorderd de 12-jaarsgrond toe te voegen. Dat was in reactie op het verzoek van mr. Toet tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis van verzoeker. Mr. Toet heeft uitdrukkelijk gevraagd om repliek, maar dat hebben de rechters niet toegestaan. Er heeft daarom geen hoor en wederhoor plaatsgevonden. Daar komt bij dat de beslissing van de rechters tot het toevoegen van de 12-jaarsgrond voor mr. Toet geheel onverwachts kwam. Niet alleen omdat zij niet de gelegenheid kreeg hierop te reageren, maar ook omdat tijdens de behandeling van de vordering tot gevangenhouding van verzoeker de vordering tot toevoeging van de 12-jaarsgrond is afgewezen door de raadkamer. Op de wrakingszitting heeft mr. Toet nog het volgende naar voren gebracht. Hoewel het feit dat de rechters zijn overgegaan tot het kenbaar maken van de beslissingen over de voorlopige hechtenis in de zaken van de medeverdachten geen reden tot wraking is, dragen de daarbij gebruikte bewoordingen wel bij aan de schijn van vooringenomenheid. Er werd namelijk gezegd dat in de zaak van medeverdachte [A] de 12-jaarsgrond
ookvan toepassing was.
2.3.
De rechters hebben niet berust in de wraking. In hun schriftelijke reactie stellen zij zich op het standpunt dat geen sprake is van (een gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid naar aanleiding van hun handelen op de zitting. Het klopt dat de rechters hadden beslist over de voorlopige hechtenis van verzoeker zonder dat mr. Toet op de 12-jaarsgrond had kunnen reageren. Maar zij hebben mr. Toet alsnog in de gelegenheid gesteld om hierop te kunnen reageren waarna de rechters opnieuw zouden beraadslagen. Hierdoor zou voldoende hoor en wederhoor plaatsvinden. Verzoeker heeft daarbij mogen vertrouwen dat de rechters alle argumenten opnieuw zouden bezien en een nieuwe afweging zouden maken ten aanzien van de 12-jaarsgrond. Op de wrakingzitting heeft de voorzitter namens de rechters nog naar voren gebracht dat er in de zaken van medeverdachten nog geen proces-verbaal is, maar dat uit de herinnering van de rechters het woordje
ookbij het meedelen van de beslissing in de zaak tegen de medeverdachte [A] zag op het feit dat de 12-jaarsgrond
ookdoor het gerechtshof was aangenomen.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
Persoonlijke vooringenomenheid bij de rechter tegenover verzoeker is niet gesteld of gebleken. Onderzocht moet daarom worden of uit het optreden van de rechter blijkt dat hij vooringenomen is of dat hij die schijn heeft gewekt. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dat niet het geval.
3.4.
De wrakingskamer constateert dat alles bij elkaar bezien de gang van zaken rondom de beslissing over de voorlopige hechtenis van verzoeker ongelukkig is verlopen. Gebleken is dat in eerste instantie hoor en wederhoor niet is toegepast wat betreft de vordering van de officier van justitie om de 12-jaarsgrond toe te voegen als grond voor de voorlopige hechtenis. Zoals de rechters ook hebben aangegeven is niet bewust nagelaten om hoor en wederhoor toe te passen, maar is dat per ongeluk gegaan. Mr. Toet had weliswaar om repliek en dupliek gevraagd, maar dat verzoek was niet specifiek gericht op die 12-jaarsgrond. En de voorzitter heeft daarop geantwoord dat bij verzoeken over de voorlopige hechtenis geen re- en dupliek wordt toegepast, hetgeen gebruikelijk is. Nadat de voorzitter de beslissing had meegedeeld en mr. Toet liet weten dat zij nog niet in de gelegenheid was gesteld om op de 12-jaarsgrond te reageren hebben de rechters alsnog gelegenheid gegeven voor herstel en daarbij expliciet vermeld dat zij met een open blik naar de argumenten van de verdediging zullen luisteren. Dat was weliswaar nadat er uitspraak was gedaan, maar door de optie van herstel en het opnieuw open kijken naar de argumenten, en vanwege het feit dat rechters daartoe in staat moeten worden geacht, is er geen sprake van (de schijn van) vooringenomenheid.
3.5.
Wat betreft de bewoordingen die zijn gebruikt bij de beslissing over de voorlopige hechtenis van de medeverdachte is de wrakingskamer van oordeel dat zij hier nu niets mee kan. Er is geen proces-verbaal beschikbaar waarin de wrakingskamer kan controleren in welke context dat is gezegd. Dat kan de wrakingskamer dus nu niet overzien. In het kader van deze beslissing kan er daarom geen belang aan worden gehecht.
3.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoeker, de rechters waartegen het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen, en aan de betrokken teamvoorzitter van het team Strafrecht, waarin de rechters werkzaam zijn, en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met parketnummer 16/065481-22 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.C. Stijnen, voorzitter, en mr. H.A. Brouwer en mr. J.P. Killian als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. F.G.T. Russcher-Jansen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.