Deze uitspraak betreft het verzet van de opposant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn beroep door de rechtbank in een eerdere uitspraak van 1 november 2021. De opposant had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat de opposant te vroeg in beroep was gegaan. De rechtbank ontving het beroepschrift op 26 augustus 2021, terwijl de termijn van twee weken voor het college om te beslissen na ontvangst van de ingebrekestelling nog niet was verstreken. De opposant ging in verzet tegen deze uitspraak, waarbij hij stelde dat hij het college ook mondeling had gemaand om een besluit te nemen. De rechtbank oordeelde echter dat een ingebrekestelling schriftelijk moet worden gedaan, zoals bepaald in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat de opposant pas op 20 augustus 2021 het college in gebreke had gesteld, en dat het college binnen de wettelijke termijn van twee weken een besluit had genomen. De rechtbank bevestigde dat de eerdere uitspraak correct was en dat het verzet ongegrond was. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en handhaafde de eerdere uitspraak, zonder dat er proceskosten door de opposant waren gemaakt.