ECLI:NL:RBMNE:2022:2739

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
UTR 21/3630-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake besluit college van burgemeester en wethouders

Deze uitspraak betreft het verzet van de opposant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn beroep door de rechtbank in een eerdere uitspraak van 1 november 2021. De opposant had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat de opposant te vroeg in beroep was gegaan. De rechtbank ontving het beroepschrift op 26 augustus 2021, terwijl de termijn van twee weken voor het college om te beslissen na ontvangst van de ingebrekestelling nog niet was verstreken. De opposant ging in verzet tegen deze uitspraak, waarbij hij stelde dat hij het college ook mondeling had gemaand om een besluit te nemen. De rechtbank oordeelde echter dat een ingebrekestelling schriftelijk moet worden gedaan, zoals bepaald in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat de opposant pas op 20 augustus 2021 het college in gebreke had gesteld, en dat het college binnen de wettelijke termijn van twee weken een besluit had genomen. De rechtbank bevestigde dat de eerdere uitspraak correct was en dat het verzet ongegrond was. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en handhaafde de eerdere uitspraak, zonder dat er proceskosten door de opposant waren gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21 / 3630-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2022 op het verzet van

[opposant] , te [woonplaats] , opposant.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposant heeft ingediend tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (het college).
In de uitspraak van 1 november 2021 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant is tegen deze uitspraak in verzet gegaan.
De zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2022. Opposant is verschenen. Het college is niet verschenen (met bericht van verhindering). Na de behandeling heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Op 28 februari 2022 heeft eiser de rechtbank nog een e-mailbericht gestuurd. De rechtbank heeft eiser bericht hierin geen aanleiding te zien om het onderzoek te heropenen. Het e-mailbericht is daarom niet in de beoordeling betrokken.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 1 november 2021 het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank had het beroepschrift van opposant op 26 augustus 2021 ontvangen. Aldus is opposant te vroeg in beroep gegaan. De termijn van twee weken die in de ingebrekestelling staat, was namelijk nog niet voorbij toen opposant het beroep indiende. De hoofdregel is dan dat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college, nadat zij de ingebrekestelling heeft ontvangen, alsnog binnen twee weken heeft beslist. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposant gelijk heeft met zijn beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 1 november 2021 niet juist was.
3. Volgens opposant is de uitspraak van de rechtbank van 1 november 2021 niet juist. Opposant stelt dat hij het college ook voor de ingebrekestelling van 20 augustus 2021 heeft gemaand om een besluit te nemen. Dit heeft hij niet schriftelijk gedaan, maar via een telefoongesprek met een medewerker van het college. Opposant stelt dat niet enkel een schriftelijke ingebrekestelling moet worden aangemerkt als een ingebrekestelling. Er moet niet alleen gekeken worden naar de formaliteiten, maar ook naar de feitelijke situatie. Ook is er inmiddels een besluit genomen op 3 september 2021. Opposant wenst dat er een inhoudelijke beoordeling komt over het handelen van het college. Tot slot stelt opposant dat een besluit pas een besluit is als dit ook wordt geëxecuteerd. Op 10 september 2021 heeft opposant pas zijn geld ontvangen.
4. De rechtbank is in verzet beperkt met wat zij kan toetsen. Zij kijkt alleen of de niet-ontvankelijkverklaring in de uitspraak van 1 november 2021 klopt en of die uitspraak zonder zitting kon worden gedaan. De rechtbank zal daarom gronden die zien op een inhoudelijke beoordeling van het beroep buiten beschouwing laten.
5. In de wet is bepaald dat een ingebrekestelling schriftelijk moet worden verstuurd aan een bestuursorgaan. Dit staat in artikel 6:12 tweede lid van de Awb. Een mondelinge mededeling dat er nog een besluit moet worden genomen is dus onvoldoende. Dit betekent dat opposant pas op 20 augustus 2021 het college in gebreke heeft gesteld. Zoals vermeld in de uitspraak van 1 november 2021 heeft het college een besluit op eisers bezwaar genomen op 30 augustus 2021. Dat is binnen twee weken na het ontvangst van de ingebrekestelling van 20 augustus 2021. Op grond van artikel 6:12 van de Awb kon opposant dus geen beroep instellen tegen het niet tijdig nemen van een beslissing. Opposant stelt dat een besluit pas een besluit is als het ook ten uitvoer wordt gelegd. De rechtbank volgt deze stelling van opposant niet. Een besluit treedt namelijk in werking nadat het overeenkomstig artikel 3:41 van de Awb bekend is gemaakt.
6. De rechtbank heeft het beroep van opposant terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat het verzet ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank van
1 november 2021 in stand blijft.
7. Er zijn door opposant geen proceskosten gemaakt die vergoed moeten worden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 11 maart 2022 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.