Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[opposant] , te [woonplaats] , opposant,
Procesverloop
Beslissing
Overwegingen
28 oktober 2021 in stand blijft.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 28 oktober 2021, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had een aantal oude besluiten overgelegd, maar het was voor de rechtbank onduidelijk tegen welk besluit hij beroep instelde. Tijdens de zitting op 24 februari 2022 zijn zowel de opposant als de geopposeerde, de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verschenen. De rechtbank heeft na sluiting van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.
De rechtbank oordeelde dat het verzet ongegrond was. De opposant had in zijn verzetschrift en tijdens de zitting aangegeven dat hij zich niet gehoord voelde en dat zijn aanvraag onterecht was afgewezen. Hij had meerdere procedures lopen en voelde zich in een moeilijke situatie. De geopposeerde erkende de vervelende situatie van de opposant, maar stelde dat er geen juridische grond was voor het verzet, omdat er geen duidelijk besluit was waartegen de opposant zich kon verzetten. De rechtbank benadrukte dat zij in verzet beperkt was in haar toetsing en alleen kon beoordelen of de eerdere uitspraak correct was en of deze zonder zitting kon worden afgedaan.
De rechtbank concludeerde dat de opposant niet had voldaan aan de wettelijke eisen voor het instellen van beroep, omdat hij niet duidelijk had gemaakt tegen welk besluit hij in beroep ging. Daarom bleef de eerdere uitspraak van 28 oktober 2021 in stand en werd het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van griffier M. Bos.