ECLI:NL:RBMNE:2022:2732

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
UTR 22/1292
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake bestuursdwang en dwangsom

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. M.M. Breukers, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De zaak betreft een last onder bestuursdwang die op 19 augustus 2019 aan eiser is opgelegd, waarbij eiser werd opgedragen om de mandelige keldermuur en de achtergevel van zijn pand in originele staat te herstellen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze last, maar het college heeft niet tijdig op het bezwaar beslist. Eiser heeft het college op 31 januari 2020 in gebreke gesteld, waarna hij op 10 maart 2022 beroep heeft ingesteld.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van eiser kennelijk gegrond is, omdat het college niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn heeft beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op 11 november 2019 had moeten beslissen, maar dit niet heeft gedaan. De rechtbank heeft de hoogte van de dwangsom vastgesteld op € 1.442,- en bepaald dat het college binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Daarnaast is het college veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft recht op vergoeding van proceskosten ter hoogte van € 379,50 en het griffierecht van € 184,- moet ook door het college aan eiser worden betaald.

De uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren op 3 mei 2022 en is openbaar uitgesproken. Eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1292

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 19 augustus 2019 een last onder bestuursdwang aan eiser opgelegd. De last houdt in dat eiser de mandelige keldermuur in het pand [adres 1] in [plaats] , grenzend aan [adres 2] in [plaats] , permanent herstelt of laat herstellen en vervolgens hersteld te (laten) houden. Daarnaast houdt de last in dat eiser de achtergevel van het pand [adres 1] in [plaats] in originele staat herstelt of laat herstellen en dat hersteld te (laten) houden. Eiser heeft tegen het besluit van 19 augustus 2019 bezwaar gemaakt. Vanwege het uitblijven van een beslissing op bezwaar heeft eiser verweerder met de brief van 31 januari 2020 in gebreke gesteld.
Vervolgens heeft eiser op 10 maart 2022 een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingesteld. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Eisers beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiser heeft zijn bezwaarschrift ingediend op 27 september 2019 en door verweerder ontvangen op 1 oktober 2019. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn is verstreken
.Dat staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb.
4. Verweerder had uiterlijk op 11 november 2019 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat verweerder op die datum nog steeds niet had beslist. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder op 31 januari 2020 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken
5. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
6. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, Awb).
7. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog (artikel 8:55c Awb). In dit geval is de maximale dwangsom van € 1.442,- verschuldigd.
8. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, Awb).
9. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
10. Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 379,50.
11. Verweerder moet ook het griffierecht aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- dat eiser heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 379,50 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2022.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.