ECLI:NL:RBMNE:2022:2731

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
UTR 22/687
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van een besluit door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft eiser, een werknemer, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De achtergrond van de zaak betreft de loonverplichtingen van eiser die door het UWV zijn overgenomen op basis van artikel 61 en volgende van de Werkloosheidswet (WW). Eiser heeft in het verleden een bezwaarschrift ingediend tegen een vordering van het UWV, maar het UWV heeft hierop niet tijdig gereageerd. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld omdat er geen beslissing op zijn bezwaar was genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV geen besluit heeft genomen op het bezwaar van eiser, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en dat het UWV alsnog een besluit moet nemen binnen twee weken na de uitspraak. Tevens is bepaald dat het UWV een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat het UWV het griffierecht dat eiser heeft betaald, moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen op 7 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/687

1.a

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft de loonverplichtingen van eiser overgenomen op grond van het bepaalde in artikel 61 e.v. van de Werkloosheidswet (WW). Het faillissement is bij beschikking van
24 mei 2016 opgeheven. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 3 juni 2016 een vordering bij eiser ingediend.
Vanwege het uitblijven van betaling en/of een voorstel tot een betalingsregeling heeft verweerder bij brieven van 20 juli 2020, 28 september 2020 en 28 mei 2021 aanmaningen gestuurd aan eiser. Naar aanleiding van de brief van 28 mei 2021 heeft eiser op 10 juli 2021 een bezwaarschrift ingediend. Eiser heeft op 22 november 2021 nogmaals een brief gestuurd naar verweerder, omdat een beslissing op bezwaar uitbleef. Op 28 december 2021 heeft eiser een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingesteld.
Verweerder heeft op 2 maart 2022 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Verweerder voert in zijn verweerschrift aan dat de bestuursrechter onbevoegd is. Ingevolge artikel 66 WW subrogeert verweerder in de bruto loonvordering van de werknemers, dat wil zeggen met inbegrip van de door de werknemers verschuldigde loonbelasting en premies. Dit betekent dat de vorderingen van de werknemers van rechtswege zijn overgegaan op verweerder. Daar ligt dus geen besluit van verweerder ten grondslag. Er is dan ook in onderhavig beroep geen sprake van een besluit waartegen bezwaar of beroep openstaat en dat betekent dat er ook geen grondslag is voor een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Subsidiair is verweerder van oordeel dat als er sprake zou zijn van een appellabel besluit, de bezwaartermijn al was verstreken. Bij brief van 3 juni 2016 is de vordering aan eiser bekend gemaakt.
4. De rechtbank is het niet eens met verweerder. Verweerder moet altijd een besluit nemen op een bezwaarschrift, ook als hij meent dat er geen sprake is van een appellabel besluit (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2022:557). De rechtbank stelt vast dat verweerder geen besluit heeft genomen op eisers bezwaar. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)).
5. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, Awb).
6. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
7. Indien het beroep gegrond is, moet de bestuursrechter desgevraagd de hoogte van de verbeurde dwangsom vaststellen. De rechtbank komt hier niet toe aan het verzoek van eiser om de verschuldigde dwangsom vast te stellen, omdat verweerder geen dwangsom is verschuldigd. Ingevolge artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, van de Awb is het bestuursorgaan geen dwangsom verschuldigd als het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. Daarvan is hier sprake. De invordering, waartegen bezwaar is ingesteld, is geen publiekrechtelijke rechtshandeling. Er staat alleen beroep bij de burgerlijke rechter open.
8. Omdat het beroep gegrond is, dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
9. Van een vergoeding van de proceskosten is geen sprake.

Beslissing

De rechtbank verklaart:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.