ECLI:NL:RBMNE:2022:272

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
28 januari 2022
Zaaknummer
UTR 21/3705
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit subsidieaanvraag Subsidieregeling praktijkleren

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [bedrijf 1] V.O.F. en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had een subsidie aangevraagd op basis van de Subsidieregeling praktijkleren, maar ontving een veel lager bedrag dan zij had aangevraagd. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van eiseres, die abusievelijk voor vier weken was ingediend in plaats van het bedoelde jaar, niet op de juiste wijze was behandeld door verweerder. Eiseres had recht op de subsidie voor het volledige bedrag van € 2.079,-, maar verweerder had dit niet hersteld in de bezwaarprocedure. De rechtbank oordeelde dat het onevenredig nadelig was voor eiseres dat zij de gevolgen van haar fout niet kon herstellen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en kende de subsidie alsnog toe voor de juiste periode. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van een redelijke wetsuitleg en de mogelijkheid voor burgers om vergissingen te herstellen in bezwaarprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3705

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2022 in de zaak tussen

[bedrijf 1] V.O.F., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: T.J. van den Berg),
en
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap(Rijksdienst voor Ondernemend Nederland), verweerder
(gemachtigde: mr. Y. Groen).

Procesverloop

In het besluit van 16 december 2020 (primair besluit) heeft verweerder het aan eiseres op grond van de Subsidieregeling praktijkleren een subsidie toegekend van € 207,93.
In het besluit van 22 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2022 op zitting behandeld via een beeldverbinding. Eiseres is met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Op 25 augustus 2020 heeft [bedrijf 2] B.V. namens eiseres een subsidieaanvraag ingediend, omdat zij gebruik wil maken van de Subsidieregeling praktijkleren. De aanvraag ziet op één werknemer die de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) volgde aan het MBO [plaats] en is ingediend voor de periode 1 juli 2020 tot en met 31 juli 2020. Verder staat in het aanvraagformulier bij ‘Aantal weken begeleiding’ ingevuld: ‘4’.
Besluitvorming
2. Verweerder heeft vervolgens een subsidie toegekend van € 207,93. In de beslissing op bezwaar blijft verweerder daarbij. Eiseres heeft in de aanvraag aangegeven voor vier weken in aanmerking te willen komen voor subsidie en daarom kan verweerder alleen beoordelen of het besluit voor die periode terecht is afgegeven. Dat is alleen anders als er een evidente, kennelijke vergissing is gemaakt in de aanvraag, op grond waarvan het voor verweerder meteen duidelijk had moeten zijn dat de aanvraag betrekking had op 40 weken. Daarvan is volgens verweerder geen sprake. De aanvraag is met het voorgeschreven aanvraagformulier ingediend, dat volledig is ingevuld en tijdig is ingediend. Omdat veel aanvragen voor een lager aantal weken dan het maximum worden ingediend is het niet opvallend dat de begeleiding voor een periode van vier weken is aangevraagd. Dat eiseres het aantal weken fout heeft ingevuld maakt het niet anders, omdat het de verantwoordelijkheid van eiseres is om het juiste aantal weken op het aanvraagformulier te vermelden.
3. Voor zover eiseres met het bezwaar heeft bedoeld een nieuwe of gewijzigde aanvraag in te dienen, wijst verweerder die af omdat deze aanvraag na 16 september 2020 is ingediend en alleen de begeleidingsweken die uiterlijk 16 september 2020 om 17.00 uur zijn aangevraagd in de verdeling van het subsidiebudget worden meegenomen, aldus verweerder.
Oordeel rechtbank
4. Eiseres stelt dat zij na het primaire besluit heeft gezien dat zij zijn aanvraag verkeerd heeft ingevuld. Zij had subsidie willen aanvragen voor het (school)jaar 1 augustus 2019 tot 31 juli 2020. In plaats daarvan heeft zij (via een intermediair) abusievelijk aangegeven dat de subsidie wordt aangevraagd voor de periode van 1 juli 2020 tot 31 juli 2020. In plaats van de maximale subsidie per volledige praktijkplek van € 2.079,-, heeft zij daardoor
€ 207,93 ontvangen.
5. Partijen zijn het niet eens over de vraag bij wie het risico van de onjuiste aanvraag moet liggen. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanvraag duidelijk: begin- en einddatum en het aantal weken is daarin aangegeven. Hier kan geen misverstand over bestaan. Nu na het invullen van die gegevens op het aanvraagscherm van de website meteen het maximale subsidiebedrag verschijnt, kan er geen twijfel over bestaan dat eiseres wist wat zij aanvroeg. Dat zij de aanvraag door een tussenpersoon heeft ingediend maakt dat niet anders omdat (het risico van) deze werkwijze voor haar rekening komt.
6. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat er bij verweerder niet de indruk hoefde te bestaan dat het aanvraagformulier evident onjuist was ingevuld. Verweerder heeft gemotiveerd aangegeven dat er ongeveer 25.000 aanvragen zijn gedaan voor minder dan een heel (cursus)jaar en dat er ook 278 aanvragen zijn gedaan voor alleen de maand juli 2020. Er zijn geen redenen gebleken waarom verweerder bij al die aanvragen vraagtekens had moeten plaatsen of nadere vragen had moeten stellen.
7. Echter, niet langer is in geschil dat eiseres de aanvraag voor een jaar had bedoeld, zoals zij in bezwaar, met onderbouwing van de arbeidsovereenkomst en onderwijsovereenkomst heeft aangegeven. Ook volgt uit de toelichting over de werking van het volledig geautomatiseerde beoordelingssysteem van verweerder ter zitting dat eiseres de subsidie in beginsel voor alle maanden had gekregen, als zij die had aangevraagd.
8. Dit maakt dat eiseres in principe recht heeft op de subsidie, maar van dit recht geen gebruik heeft gemaakt. Verweerder stelt met een beroep op het (tender)systeem van de subsidieregeling dat dit niet meer in bezwaar hersteld kan worden. Naar het oordeel van de rechtbank gaat dit in dit geval niet zonder meer op. Het is geen subsidiëring waarbij een rangorde wordt bepaald. Het is een systeem waarin alleen het aantal aangevraagde subsidieweken wordt bepaald, zodat het beschikbare bedrag over de aanvragen kan worden verdeeld. Van een gehele herschikking van de rangorde door een volledige heroverweging in bezwaar is geen sprake. Dat het systeem van de regeling noopt tot een beperkte heroverweging in bezwaar, gaat in dit geval dan ook te ver. Dat het totale subsidiebedrag dan (enigszins) zou worden overschreden, moge zo zijn, maar is onvoldoende om de heroverweging in bezwaar van zijn volledige karakter te ontdoen. Gelet op het aantal bezwaarschriften voor het totale subsidiejaar, is de eventuele overschrijding zeer beperkt.
9. Duidelijk is dat de fout bij eiseres ligt. Nu er geen discussie is over het recht op de subsidie is het echter onevenredig nadelig om de gevolgen van de omissie niet meer te kunnen herstellen. Daar is geen goede (want alleen een ontoereikende systematische) reden voor. Dat het dan (ook louter juridisch systematisch) om een nieuwe aanvraag zou gaan, moge zo zijn, maar nu de mogelijkheid van bezwaar een heroverweging opent, brengt een redelijke wetsuitleg van artikel 7:11, eerste lid Awb in dit geval mee, dat ook een burger een vergissing in beginsel moet kunnen herstellen. Te meer daar het doel van de regeling is om werkgevers te stimuleren praktijkleerplaatsen en werkleerplaatsen aan te laten bieden en hen daarom een tegemoetkoming biedt in de kosten als leerbedrijf voor begeleiding van werknemers die gedeeltelijk een opleiding aan een erkende opleiding volgen. Dit betreft kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt, voor wie toegang tot de arbeidsmarkt een probleem is. Verder is van belang dat niemand tekort wordt gedaan.
10. De conclusie luidt dat toepassing van de regeling zonder volledige heroverweging in dit geval in strijd is met artikel 7:11, eerste lid Awb. Het is in dit geval, waarin achteraf blijkt dat de aanvraag abusievelijk verkeerd is ingevuld, ook in strijd met artikel 3:4, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht om de bezwaarprocedure zo beperkt toe te passen en geen ruimte te laten om een vergissing in de bezwaarfase te herstellen, ook als verweerder in dit geval in eerste instantie mocht uitgaan van de juistheid van de aanvraag.
11. De rechtbank komt tot de slotsom dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit wegens strijd met de genoemde bepalingen vernietigd moet worden. Gelet op de thans bekende informatie is er geen reden waarom eiseres niet voor de door haar bedoelde periode van subsidiëring in aanmerking komt. De rechtbank zal dan ook zelf in de zaak voorzien door de subsidie alsnog voor het volledige bedrag toe te kennen, namelijk tot 77% van het maximale subsidiebedrag van € 2.700,-, zijnde € 2.079,-.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-, bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt een bedrag van € 759,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit, verklaart het bezwaar gegrond en bepaalt dat de subsidie wordt vastgesteld op € 2.079,- ;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats wordt gesteld van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is uitgesproken op 25 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De griffier kan niet mede ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.