ECLI:NL:RBMNE:2022:2715

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
22/2396
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht

In deze zaak hebben eisers, [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3], beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht, omdat verweerder geen beslissing op bezwaar heeft genomen na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 24 december 2021. De rechtbank had in die uitspraak het beroep tegen het besluit van 28 oktober 2021 ter behandeling als bezwaar naar verweerder verwezen. Eisers hebben verweerder op 5 mei 2022 in gebreke gesteld, maar er is sindsdien geen besluit genomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet binnen de wettelijke termijn van zes weken na de eerdere uitspraak een besluit heeft genomen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eisers de vereiste ingebrekestelling hebben gedaan, maar dat verweerder nog steeds niet heeft gereageerd. Op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank geconcludeerd dat verweerder een dwangsom moet betalen voor elke dag dat hij in gebreke blijft, met een maximum van 42 dagen.

De rechtbank heeft de hoogte van de dwangsom vastgesteld op € 1.442,- en bepaald dat verweerder binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Daarnaast moet verweerder een dwangsom van € 100,- betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eisers, die zijn vastgesteld op € 379,50,-. Ook moet verweerder het griffierecht van € 184,- aan eisers vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2396

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] , te [plaats] , eisers,

(gemachtigde: mr. J. Keur),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht, verweerder
(gemachtigde: M.P. van Asch).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eisers hebben ingediend na de uitspraak van de rechtbank van 24 december 2021 met zaaknummer 21/3433 WABOA.
In die uitspraak verwijst de rechtbank het beroep tegen het besluit van 28 oktober 2021 ter behandeling als bezwaar naar verweerder.
Eisers stellen nu beroep in omdat verweerder geen beslissing op bezwaar heeft genomen.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de termijn van zes weken, na de uitspraak van 27 december 2021, een besluit heeft genomen op het bezwaar van eisers. De rechtbank stelt verder vast dat eisers verweerder op 5 mei 2022 in gebreke hebben gesteld en dat sindsdien twee weken voorbij zijn gegaan.
4. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18van de Awb).
5. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog (artikel 8:55c van de Awb). De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf
27 december 2021 tot 7 februari 2022 en bedraagt € 1.442,-.
6. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, Awb).
7. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
8. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
9. Dat betekent ook dat eisers een vergoeding krijgen voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eisers een professionele (juridische) hulpverlener hebben ingeschakeld om voor hen een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt
€ 379,50,-
10. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 184,- aan eisers betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eisers hebben betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 379,50,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen rechter, in aanwezigheid van
O. Asafiati griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2022.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.