In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juni 2022, heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E. Weijer, een verzoek ingediend om vergoeding van haar proceskosten. Dit verzoek volgde op een besluit van verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat op 7 september 2021 was genomen. Verzoekster ging in beroep tegen dit besluit, maar op 27 januari 2022 heeft verweerder medegedeeld dat hij terugkomt op het eerdere besluit en dit wijzigt. Hierdoor heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de gemaakte proceskosten.
De rechtbank overweegt dat op basis van artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. De rechtbank heeft aanleiding gezien om het verzoek van verzoekster om vergoeding van de proceskosten toe te wijzen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 534,-, wat is gebaseerd op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor van 1. Daarnaast moet verweerder ook het griffierecht van € 49,- aan verzoekster betalen, conform artikel 8:41 Awb.
De rechtbank heeft in haar beslissing verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan verzoekster. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 1 juni 2022 door rechter mr. R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier O. Asafiati. Partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.