ECLI:NL:RBMNE:2022:2695

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
UTR 21/3176
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor proceskosten op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor proceskosten, welke was afgewezen door verweerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag was gedaan op basis van de Participatiewet (Pw) en dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van deze bijstand. De rechtbank oordeelde dat de proceskosten, waarvoor de eiser bijstand vroeg, als een schuld aan een derde moesten worden beschouwd, wat in strijd was met de bepalingen van de Pw. De eiser had op het moment van de aanvraag een bijstandsuitkering en beschikte over middelen om in zijn noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen sprake was van zeer dringende redenen die een uitzondering op de regels zouden rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser geen recht had op de aangevraagde bijstand. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. M. van Ettikhoven, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3176

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: J.M. van Holt).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor proceskosten op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van 19 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2022. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser vindt dat hij recht heeft op bijzondere bijstand voor proceskosten. Hij is het niet eens met de uitspraak die is gedaan in het geschil met de woningbouwvereniging. Volgens eiser zijn de kosten niet te zien als geldschuld. Eiser wijst erop dat mogelijk meer nota’s volgen in verband met het hoger beroep. Eiser beschikt niet over voldoende middelen om te kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan omdat er sprake is van een beslag op de uitkering. Eiser ervaart veel pijn en ongemak van de situatie.
3. De rechtbank stelt vast dat de proceskosten waarin de civiele rechter eiser heeft veroordeeld, in rekening zijn gebracht voor de datum waarop eiser bijzondere bijstand voor die kosten heeft aangevraagd en dat deze kosten nog niet waren betaald. Er is dus sprake van een schuld. Verweerder heeft daarom terecht beslist dat eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd voor een schuld aan een derde in de zin van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw. Eiser beschikte ten tijde van de aanvraag over een bijstandsuitkering en dus over middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. De rechtbank wijst erop dat in een soortgelijke zaak de hoogste bestuursrechter ook zo heeft geoordeeld. [1]
4. Indien er sprake is van zeer dringende redenen in de zin van artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw dan kan alsnog bijzondere bijstand verstrekt worden. Hiervan is sprake als een betrokkene schulden heeft die hem of haar bedreigen in de voorziening van het bestaan. Dit is bijvoorbeeld zo als huisuitzetting of afsluiting van water, gas of elektriciteit dreigt. Dat eiser pijn en ongemak ervaart van de hele situatie en dat zijn gezondheid in het geding is, acht de rechtbank betreurenswaardig. De rechtbank is echter niet van oordeel dat de aangevoerde omstandigheden zijn aan te merken als zeer dringende redenen. Niet is gebleken dat eiser als gevolg van de schuld wordt bedreigd in zijn bestaansvoorziening. De rechtbank wijst er hierbij op dat door verweerder de beslagvrije voet in acht is genomen.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het
proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 april 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:1388).