In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die sinds 2016 ziek is en een WIA-uitkering ontvangt, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres was voorheen werkzaam als douaneambtenaar en heeft in 2020 een herbeoordeling van haar WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft vastgesteld dat eiseres vanaf 27 oktober 2020 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen, wat resulteert in een verlaging van haar uitkering per 1 december 2022. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep heeft ingesteld.
Tijdens de zitting op 8 juni 2022 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl het Uwv ook vertegenwoordigd was. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet fysiek is onderzocht tijdens het bezwaar, maar dat dit wel is gebeurd tijdens het beroep. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek nu zorgvuldig is uitgevoerd en dat het gebrek in het bestreden besluit is hersteld. Eiseres heeft aangevoerd dat haar klachten niet juist zijn ingeschat, maar de rechtbank concludeert dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met haar beperkingen.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar heeft het Uwv wel veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn begroot op € 1.518,-. Tevens moet het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- vergoeden. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.