ECLI:NL:RBMNE:2022:2690

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
UTR 21/4215
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling WIA-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die sinds 2016 ziek is en een WIA-uitkering ontvangt, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres was voorheen werkzaam als douaneambtenaar en heeft in 2020 een herbeoordeling van haar WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft vastgesteld dat eiseres vanaf 27 oktober 2020 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen, wat resulteert in een verlaging van haar uitkering per 1 december 2022. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting op 8 juni 2022 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl het Uwv ook vertegenwoordigd was. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet fysiek is onderzocht tijdens het bezwaar, maar dat dit wel is gebeurd tijdens het beroep. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek nu zorgvuldig is uitgevoerd en dat het gebrek in het bestreden besluit is hersteld. Eiseres heeft aangevoerd dat haar klachten niet juist zijn ingeschat, maar de rechtbank concludeert dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met haar beperkingen.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar heeft het Uwv wel veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn begroot op € 1.518,-. Tevens moet het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- vergoeden. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4215

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K.T. Ghaffari),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,(het Uwv), verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.P. van den Berg).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde-partij], te [plaats] ,
(gemachtigde: C.E.J.Y. van Agt).

Procesverloop

Eiseres was laatstelijk werkzaam als douaneambtenaar bij het Ministerie van Financiën. Met ingang van 23 maart 2016 is eiseres ziekgemeld. Eiseres ontvangt sinds 9 april 2018 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA).
Op 28 mei 2020 heeft de (ex)werkgever van eiseres gevraagd om een herbeoordeling van de WIA-uitkering.
Bij besluit van 19 november 2020 heeft het Uwv bepaald dat eiseres vanaf 27 oktober 2020 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen. Eiseres is voor 50,30 % arbeidsongeschikt in plaats van 80-100 %. De WIA-uitkering wordt per 1 december 2022 verlaagd.
Bij besluit van 9 september 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2022 door middel van een Teams-beeldverbinding. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij is niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres heeft geen toestemming gegeven om de gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan de derde-partij te verstrekken. De rechtbank zal daarom de motivering van haar oordeel voor zover nodig en mogelijk beperken om te voorkomen dat deze gegevens via deze uitspraak alsnog openbaar worden.
Zorgvuldigheid medisch onderzoek
2. Eiseres voert in beroep aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat zij niet tijdens een spreekuurcontact is onderzocht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
3. De rechtbank stelt vast dat eiseres in bezwaar niet fysiek is onderzocht. De verzekeringsarts heeft eiseres in beroep alsnog fysiek onderzocht. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 18 maart 2022. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat thans sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek en dat het gebrek in het bestreden besluit is hersteld. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek in het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren omdat niet is gebleken dat eiseres hierdoor in haar belangen is geschaad. De rechtbank ziet wel aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Medische beoordeling
4. Eiseres voert in beroep aan dat haar klachten niet juist zijn ingeschat door de verzekeringsartsen waardoor de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 augustus 2021 geen goed beeld geeft van haar situatie. Tijdens het telefonisch contact op 14 juli 2021 heeft eiseres verklaard dat haar klachten zijn toegenomen. Volgens eiseres is zij door de arm- en handklachten, in samenhang bezien met de tintelingen en het branderig gevoel aan de vingers en de uitstraling naar de bovenzijde van de onderarm/schouders, niet in staat om vijf/zes kilo gelijktijdig te tillen en dragen met beide armen, omdat de rechterhand/rechterarm/rechterschouder overbelast kan raken bij een dergelijk gewicht. Gelet op de klachten aan de rechterkant van het bewegingsapparaat en om overbelasting daarvan te voorkomen is eiseres sterk beperkt voor het beoordelingspunt tillen en/of dragen. Tot slot stelt eiseres dat de verzekeringsarts ten onrechte geen persoonlijk risico heeft aangenomen. Eiseres wijst op de WIA-beoordeling van maart 2018 waarin wel is overwogen dat zij is aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico.
5. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsartsen dossierstudie hebben verricht en dat zij alle beschikbare informatie uit de behandelend sector in hun beoordeling hebben betrokken. Op 26 oktober 2020 heeft een fysiek spreekuur plaatsgevonden. In het medisch rapport van 30 oktober 2020 overweegt de verzekeringsarts dat er voorwaarden in arbeid noodzakelijk zijn gezien de problemen die eiseres ervaart van de rechterhand en onderarm. Hiervoor worden beperkingen aangenomen die staan vermeld in de FML. Eiseres is beperkt in tillen en dragen en kan ongeveer 5 kg tillen en dragen. Op 14 juli 2021 heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden waarbij de verzekeringsarts aanwezig was. In het medisch advies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 augustus 2021 is geoordeeld dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het primaire medische oordeel. Ten aanzien van de grote verschillen tussen de belastbaarheid van de linker en rechterarm is opgenomen dat er gemiddeld dient te worden tussen de belastbaarheid van de linker en rechterarm.
6. Op 17 maart 2022 heeft uit het oogpunt van zorgvuldigheid een fysiek spreekuur plaatsgevonden. Hierbij is ook de rechter hand/arm van eiseres onderzocht. In het medisch rapport van 18 maart 2022 overweegt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat het aanvullend lichamelijk onderzoek geen aanleiding geeft om het eerdere standpunt te wijzigen. De arts geeft aan dat hetzelfde beeld wordt gezien als de primaire arts in haar onderzoek heeft beschreven. Uit dit medisch rapport blijkt dat de datum in geding, te weten 27 oktober 2020, voor ogen is gehouden.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. Eiseres onderbouwt haar standpunt namelijk niet met (nieuwe) medische stukken. Dat eiseres het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan hoe eiseres zelf haar klachten en haar belastbaarheid ervaart, kan bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid geen doorslaggevende betekenis toekomen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de medische rapporten dat voldoende rekening is gehouden met de beperkingen die eiseres heeft aan haar rechter hand/arm en de gevolgen voor het tillen en dragen. Ook is voldoende ingegaan op het argument van eiseres over het ontbreken van het verhoogd persoonlijk risico in de FML. De arts heeft hierover overwogen dat er op medische gronden geen indicatie voor dit item is, en heeft dit oordeel gemotiveerd. Het feit dat eiseres in 2018 wel was aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico levert naar het oordeel van de rechtbank geen concreet aanknopingspunt op voor twijfel aan dit oordeel. Dit betekent dat moet worden uitgegaan van de juistheid van de beperkingen die voor eiseres zijn opgenomen in de FML.
Arbeidskundige beoordeling
8. Eiseres verwijst in de gronden van beroep naar hetgeen zij in bezwaar heeft aangevoerd.
9. Nu de medische gronden niet slagen en de rechtbank de medische beoordeling als uitgangspunt neemt, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 9 september 2021 heeft beoordeeld welke functies op basis van de gewijzigde FML van 31 augustus 2021 geschikt zijn voor eiseres. Met de aangenomen beperkingen moet eiseres in staat worden geacht om de door haar geduide (voorbeeld)functies te verrichten. De rechtbank ziet geen aanleiding voor twijfel aan de arbeidskundige beoordeling.
Conclusie
10. Het Uwv heeft terecht bepaald dat eiseres vanaf 27 oktober 2020 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen.
11. Het beroep is ongegrond. Gelet op hetgeen is overwogen onder 3. ziet de rechtbank aanleiding om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.518,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1) als kosten voor verleende rechtsbijstand. De rechtbank ziet ook aanleiding om te bepalen dat het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-;
  • draagt het Uwv op het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
28 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.