ECLI:NL:RBMNE:2022:269

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
28 januari 2022
Zaaknummer
UTR 21/3153
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake intrekking en terugvordering bijstandsuitkering op basis van verklaring eiseres met motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 28 januari 2022, staat de intrekking van de bijstandsuitkering van eiseres centraal. Eiseres ontving vanaf 24 september 2013 een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet. De gemeente Utrecht heeft op 8 december 2020 de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken per 13 oktober 2020, na een melding dat zij meer werkte dan opgegeven. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat de intrekking onterecht is omdat zij pas op 2 januari 2021 samenwoonde met haar partner. De rechtbank oordeelt dat de bewijslast voor de intrekking bij de gemeente ligt, en dat deze onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de stelling dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden. De rechtbank constateert dat het gespreksverslag van het gehoor onvolledig en inconsistent is, en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de woonsituatie van eiseres. De rechtbank geeft de gemeente de gelegenheid om het motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek te herstellen binnen zes weken na verzending van de uitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3153 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.R. Malessy),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Chahid).

Procesverloop

In het besluit van 8 december 2020 (primair besluit I) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken per 13 oktober 2020 en teruggevorderd over de periode van 13 oktober 2020 tot en met 30 november 2020. In het besluit van 7 januari 2021 (primair besluit II) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd.
In het besluit van 16 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primair besluit I en primair besluit II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2021 op zitting via beeldverbinding behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde Tevens is verschenen mr. B.J.M. de Leest, kantoorgenoot van mr. Malessy. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn namens verweerder verschenen rapporteurs [A] en [B] .

Overwegingen

1. Eiseres ontving vanaf 24 september 2013 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) naar de norm voor een alleenstaande. Vanaf eind 2018 werkte eiseres parttime bij [café] ( [café] ). Deze inkomsten werden op de bijstandsuitkering gekort.
2. Op 2 maart 2020 ontving verweerder een melding inhoudende dat eiseres meer werkt bij [café] dan zij bij verweerder heeft opgegeven. Verweerder heeft naar aanleiding van de melding een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verstrekte bijstand en eiseres op 27 november 2020 gehoord. Hierbij heeft eiseres verklaard dat zij vanaf 13 oktober 2020 met de heer [C] ( [C] .) samenwoont. Dit heeft zij niet eerder bij verweerder gemeld. Verweerder heeft op basis van deze verklaring het recht op bijstand ingetrokken per 13 oktober 2020 en teruggevorderd over de periode van 13 oktober 2020 tot en met 30 november 2020. Het gaat om een bedrag van €1.622,71. Verweerder heeft dit verrekend met het saldo aan vakantiegeld waardoor eiseres nog € 1.403,26 aan verweerder moet betalen. Verweerder heeft ook een boete van € 635,- opgelegd vanwege schending van de inlichtingenplicht. De melding is voor het overige aangemerkt als pesterij. Hier is verder door verweerder geen onderzoek meer naar gedaan.
3. Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte vanwege schending van de inlichtingenplicht het recht op bijstand heeft ingetrokken en teruggevorderd en een boete heeft opgelegd. Eiseres voert aan dat [C] . niet vanaf 13 oktober 2020 zijn hoofdverblijf bij haar heeft, maar dat hij pas op 2 januari 2021 bij haar is komen wonen. Eiseres voert verder aan dat verweerder onzorgvuldig onderzoek heeft verricht. Het verslag van het gehoor op 27 november 2020 is namelijk niet volledig. Eiseres stelt dat zij niet bedoelde te verklaren dat [C] . vanaf 13 oktober 2020 bij haar woonde. Deze verklaring is te wijten aan de vraagstelling van verweerder. Eiseres voelde zich door de rapporteurs onder druk gezet en heeft het verslag daarom ondertekend. Eiseres vindt het verder onzorgvuldig dat verweerder geen nader onderzoek heeft gedaan en de intrekking alleen baseert op haar verklaring. Hierbij wijst eiseres er op dat er ook geen opname is gemaakt van het gehoor. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat verweerder haar ‘in de val’ heeft laten lopen. Zij was uitgenodigd voor een gesprek over alleen haar werksituatie. Eiseres heeft ook gewezen op de Kamerbrief van 23 november 2021 (de Kamerbrief). [1] Hieruit volgt dat verweerder op een andere manier met kwetsbare burgers zoals eiseres moet omgaan.
4. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is een besluit tot herziening of intrekking van het recht op bijstand een belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op verweerder. Dit betekent dat verweerder de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
5. In geschil is of eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met [C] . in de periode van 13 oktober 2020 tot en met 30 november 2020.
6. Mensen hebben een gezamenlijke huishouding als zij (1) op hetzelfde adres hun hoofdverblijf hebben en (2) voor elkaar zorgen, bijvoorbeeld doordat zij ieder meebetalen aan de boodschappen en andere huishoudelijke kosten. [2]
7. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op de verklaringen van eiseres zoals neergelegd in het gespreksverslag van het gehoor van 27 november 2020. In dit gesprek heeft eiseres onder meer verklaard dat zij met [C] . samenwoont, dat zij als ze samen zijn samen koken en dat zij de was voor [C] . doet. Eiseres heeft dit gespreksverslag ondertekend.
8. Volgens vaste rechtspraak mag in het algemeen van de juistheid van een tegenover een handhavingsspecialist afgelegde en ondertekende verklaring worden uitgegaan. Een latere intrekking of ontkenning van die verklaring heeft weinig betekenis. Dit is anders als sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor op dit algemene uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt. [3] In dit geval zijn er voldoende aanknopingspunten om te oordelen dat sprake is van zulke bijzondere omstandigheden. De rechtbank legt dit hieronder verder uit.
9. Uit het verslag van het gehoor blijkt dat eiseres inconsistent is in haar verklaringen. Eiseres verklaart eerst dat zij het nog te vroeg vindt om samen te wonen:
”(…).Ik weet dat de regels zijn dat hij niet vaak bij mij mag zijn. Ik vind het nu nog te vroeg om samen te gaan wonen. Hij is doordeweeks 5 keer bij mij.(…)”. [4]
Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [C] . die eveneens stelt dat hij op de hoogte was van de uitkering van eiseres en pas wilde samenwonen als hij alles op orde had. [5] Vervolgens verklaart eiseres op de vraag vanaf wanneer de situatie zo is dat [C] . bij haar verblijft:

Vanaf 4 september 2020 is [C] uit de gevangenis gekomen. 13 oktober is hij bij mij komen wonen’ [6] Deze vraag sluit niet aan bij de antwoorden op de eerdere vragen. Uit het verslag van het gehoor is daarnaast niet duidelijk waar de datum 13 oktober op is gebaseerd en waarom eiseres deze datum zonder meer noemt. Verder is deze verklaring tegenstrijdig met de eerdere mededeling dat zij het rustig aan doet en dat zij weet dat zij vanwege haar bijstandsuitkering niet zomaar mag samenwonen. Uit het verslag van het gehoor blijkt niet dat verweerder hier nadere vragen over heeft gesteld, terwijl dit vanwege de hiervoor genoemde tegenstrijdigheid, wel op de weg van verweerder had gelegen.
Ook wijst de rechtbank op het verslag van de hoorzitting van 2 maart 2021 waaruit blijkt dat verweerder op deze zitting mededeelt dat hij het gespreksverslag voor zover dit ziet op de woonsituatie van eiseres ook verwarrend vindt: “(…).
U hebt getekend voor de verklaring, maar u hebt ook andere dingen verklaard als ik de verklaring doorlees, dan verklaart u in begin dat u relatie hebt maar niet samenwoont, hij is er soms met kinderen en soms niet. Daarna staat ineens dat u samenwoont. Ik vind dat ook verwarrend. Dit is wel waar besluit op gebaseerd is(…)”. [7]
Verweerder heeft ter zitting pas medegedeeld dat op verzoek een opname van het gehoor kan worden verstrekt. Verweerder heeft eiseres niet eerder op deze mogelijkheid gewezen
10. Ter zitting hebben de rapporteurs verklaard dat het gespreksverslag geen letterlijke weergave is van het gesprek. Ook hebben de rapporteurs bevestigd dat niet alle vragen en antwoorden in het gespreksverslag zijn opgenomen. Eveneens is niet opgenomen dat eiseres emotioneel is geworden en dat de rapporteurs haar een glaasje water hebben gegeven. Dit wijkt af van het eerdere standpunt van de rapporteurs dat het verslag een letterlijke weergave is van wat er is gevraagd en verklaard [8] , zoals ook weergegeven in het bestreden besluit. Verder is gebleken dat het gespreksverslag fouten bevat die de rapporteurs niet kunnen verklaren. De rapporteurs hebben eiseres namelijk gevraagd:
“(…)
U krijgt nogmaals de mogelijkheid om openheid van zaken te geven. We geloven uw verhaal met betrekking tot de korven niet helemaal. We hebben zelf ook onderzoek gedaan en willen u nogmaals de mogelijkheid geven om zelf openheid van zaken te geven.(…).” [9] Uit het gespreksverslag kan niet worden opgemaakt waar deze vraag op ziet en de rapporteurs konden dit ook ter zitting niet nader duiden.
11. De rechtbank overweegt dat de bewijslast om aannemelijk te maken dat eiseres en [C] . vanaf 13 oktober 2020 een gezamenlijke huishouding voerden op verweerder rust. De onduidelijkheden in het verslag van het gehoor hadden naar het oordeel van de rechtbank aanleiding moeten zijn voor verweerder om nader onderzoek te doen naar de woonsituatie van eiseres en [C] .. Hierbij acht de rechtbank van belang dat verweerder ook zelf heeft medegedeeld dat hij de bevestigende verklaring van eiseres zoals neergelegd in het verslag verwarrend vindt en niet heeft doorgevraagd op de tegenstrijdigheden. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat uit het voorgaande volgt dat het gespreksverslag onvolledig is en fouten bevat. Verweerder kon het bestreden besluit onder deze omstandigheden niet volledig baseren op het verslag van de verklaringen van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee onvoldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres en [C] . in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding voerden. Het bestreden besluit is hierdoor onzorgvuldig voorbereid en niet voorzien van een voldoende draagkrachtige motivering. [10]
12. De rechtbank volgt het standpunt van eiseres dat verweerder haar in de val heeft laten lopen, niet. Uit het gespreksverslag van het gehoor van 27 november 2020 blijkt dat verweerder voorafgaand aan het gesprek heeft uitgelegd dat het gehoor ziet op de algehele leefsituatie van eiseres. Het is aan eiseres kenbaar gemaakt dat het gehoor niet alleen ziet op werk. [11] De verwijzing naar de Kamerbrief leidt op dit punt niet tot een ander oordeel. In de Kamerbrief wordt gewezen op verschillende dilemma’s in de handhavingspraktijk van sociale zekerheidswetten. Er worden ontwikkelingspunten geduid waar de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zich op wil richten. De Kamerbrief bevat in deze zaak onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat verweerder een andere benadering had moeten kiezen ten opzichte van eiseres.
13. Het besluit bevat een motiveringsgebrek en een zorgvuldigheidsgebrek. De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid om dit gebrek te herstellen. De rechtbank doet daarom een tussenuitspraak. Dat herstellen kan met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
14. De rechtbank geeft verweerder zes weken de tijd om het gebrek te herstellen. Deze termijn start op de datum waarop deze tussenuitspraak is verzonden. Die datum staat aan het eind van de uitspraak vermeld.
15. De rechtbank wil zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen twee weken, van
verweerder vernemen of hij het gebrek gaat herstellen. Ook deze termijn start op de datum dat deze tussenuitspraak is verzonden. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
16. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 28 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Kamerbrief van 23 november 2021, Hoofdlijnen handhavingsbeleid in de sociale zekerheid, nummer 2021-0000153911
2.Dit staat in artikel 3, lid 3, van de Pw.
4.Zie pagina 148 van het onderzoeksrapport.
5.Zie pagina 171 van het onderzoeksrapport.
6.Zie pagina 149 van het onderzoeksrapport.
7.Zie pagina 164 en p.165 van het onderzoeksrapport.
8.Zie pagina 176 van het onderzoeksrapport.
9.Zie pagina 146 van het onderzoeksrapport.
10.In strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
11.Zie pagina 143 van het onderzoeksrapport.