ECLI:NL:RBMNE:2022:2689

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
C/16/537834 / KL ZA 22-60
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hinder door uitbouw van buren in kort geding

In deze kortgedingprocedure tussen buren, [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] c.s., staat de vraag centraal of de beoogde uitbouw van [gedaagde sub 1] c.s. aan haar woning onrechtmatige hinder zal veroorzaken voor [eiser sub 1] c.s. De voorzieningenrechter heeft op 17 mei 2022 geoordeeld dat de te verwachten hinder niet onrechtmatig is. [eiser sub 1] c.s. vorderde dat [gedaagde sub 1] c.s. geen aanvang mocht maken met de uitbouw, omdat deze volgens haar zou leiden tot een significante afname van zonuren en uitzicht. [gedaagde sub 1] c.s. betwistte deze claims en stelde dat de hinder niet onaanvaardbaar was. De voorzieningenrechter concludeerde dat, zelfs als de afname van zonuren 17,27% zou zijn, dit niet de grens van onaanvaardbare hinder overschreed. Ook het verlies van uitzicht werd niet als onrechtmatig beoordeeld, aangezien er geen recht op uitzicht bestaat. De vordering van [eiser sub 1] c.s. werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde sub 1] c.s.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/537834 / KL ZA 22-60
Vonnis in kort geding van 17 mei 2022
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. D.E.J. Maes te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1]

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. D. Vellinga te Breda.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] c.s., beide in vrouwelijk enkelvoud, genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
­ de dagvaarding met producties 1 t/m 14;
­ de brief van 26 april 2022 met productie 15 van [eiser sub 1] c.s.;
­ de brief van 29 april 2022 met producties 1 t/m 5 van [gedaagde sub 1] c.s.;
­ de brief van 1 mei 2022 met productie 6 van [gedaagde sub 1] c.s.;
­ de mondelinge behandeling van 3 mei 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
­ de spreekaantekeningen van [eiser sub 1] c.s.;
­ de spreekaantekeningen van [gedaagde sub 1] c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
[eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] c.s. zijn buren. [gedaagde sub 1] c.s. wenst een uitbouw aan haar woning te laten realiseren. [eiser sub 1] c.s. heeft bezwaren tegen de uitbouw, omdat volgens haar de uitbouw een deel van haar uitzicht, licht en warmte wegneemt. In deze kortgedingprocedure gaat het om de vraag of te verwachten is dat de door [gedaagde sub 1] c.s. beoogde uitbouw zodanige hinder tegenover [eiser sub 1] c.s. zal veroorzaken dat deze hinder onrechtmatig zal worden geacht in een bodemprocedure. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend en zal daarom de vordering van [eiser sub 1] c.s. afwijzen. Hierna zal de voorzieningenrechter uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

3.De feiten

3.1.
[eiser sub 1] c.s. is eigenaar van de woning aan de [straat 1] [nummeraanduiding 1] te [plaats] (hierna: de woning van [eiser sub 1] c.s.). [gedaagde sub 1] c.s. is eigenaar van de naastgelegen woning aan de [straat 1] [nummeraanduiding 2] te [plaats] (hierna: de woning van [gedaagde sub 1] c.s.). De woningen maken onderdeel uit van woningen aaneengesloten in een rij en hebben een ruime achtertuin op het zuidwesten. De afscheiding tussen de tuinpercelen bestaat deels uit een stenen muur vanaf de woningen, opgevolgd door een heg. Beide woningen hebben een overstek ter hoogte van de 1e verdieping die doorloopt langs de achtergevels van de woningen. De onderstaande foto’s geven een indicatie van de situatie weer. De onderstaande linker foto is genomen vanuit de woonkamer van [eiser sub 1] c.s., en de onderstaande rechter foto vanuit de tuin van [gedaagde sub 1] c.s.
3.2.
Op 24 februari 2022 heeft [gedaagde sub 1] c.s. [eiser sub 1] c.s. op de hoogte gesteld dat zij voornemens is de woning aan de tuinzijde uit te bouwen in het vergunningsvrije gebied. Tegen dit voornemen heeft [eiser sub 1] c.s. bezwaren geuit bij [gedaagde sub 1] c.s. Hierna hebben partijen (voornamelijk per brief) met elkaar gecorrespondeerd. Dit heeft niet tot een oplossing tussen partijen geleid.
3.3.
De beoogde uitbouw zal de hele achterzijde van de woning van [gedaagde sub 1] c.s. bestrijken. In de definitieve bouwtekening is de uitbouw getekend met een hoogte van 2,98 meter en een diepte van 2,50 meter. De onderstaande 3D model tekening is een indicatie van de uitbouw (met de kanttekening dat bij de onderstaande tekening is uitgegaan van een hoogte van 3,20 meter). Deze tekening is afkomstig uit het hierna te noemen rapport van [bouwkundig bureau] .
3.4.
[eiser sub 1] c.s. heeft [bouwkundig bureau] als deskundige ingeschakeld om een onderzoek te verrichten naar de zon- en schaduweffecten op de woning van [eiser sub 1] c.s. in de hypothetische situatie met de uitbouw van [gedaagde sub 1] c.s. [bouwkundig bureau] heeft op basis van het door haar uitgevoerde onderzoek een rapport opgesteld (hierna: het rapport van [eiser sub 1] c.s.). [bouwkundig bureau] heeft het midden van de vensterbank, aan de binnenkant van het woonkamerraam aan de achterzijde van de woning als meetpunt genomen. Zij heeft berekeningen verricht voor de situatie op 21 maart, 21 juni, 21 september en 21 december telkens om 11:00 uur, 12:00 uur, 13:00 uur, 14:00 uur en 15:00 uur.
3.5.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft Schaduwsimulator (een product van [architectenbureau] ) als deskundige ingeschakeld om eveneens een onderzoek te verrichten naar de zon- en schaduweffecten van de hypothetische situatie met de beoogde uitbouw. Schaduwsimulator heeft ook een rapport opgesteld (hierna: het rapport van [gedaagde sub 1] c.s.). Schaduwsimulator heeft als meetpunt genomen het midden van de gevel aan de achterzijde van de woning van [eiser sub 1] c.s. op een hoogte van 0,75 meter boven de vloer waar de woonkamer zich bevindt (omdat de exacte raamopeningen van de woning van [eiser sub 1] c.s. niet bekend waren).

4.De vordering en het verweer

Wat vordert [eiser sub 1] c.s. en waarom?
4.1.
[eiser sub 1] c.s. vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, bepaalt dat [gedaagde sub 1] c.s. geen aanvang mag maken met de voorgenomen bouwwerkzaamheden aan de uitbouw aan de achterzijde van haar woning en, voor zover [gedaagde sub 1] c.s. reeds een aanvang heeft genomen, de werkzaamheden zal staken, totdat er onherroepelijk is beslist op de vraag of de uitbouw onrechtmatige hinder veroorzaakt, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500 per dag met een maximum van € 75.000, met een veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten.
4.2.
Aan deze vordering legt [eiser sub 1] c.s. ten grondslag dat de voorgenomen uitbouw een afname van gemiddeld 17,27 % zonuren over het hele jaar op het woonkamerraam aan de achterzijde van de woning van [eiser sub 1] c.s. veroorzaakt. Verder stelt [eiser sub 1] c.s. dat de uitbouw het vrije uitzicht vanuit de woonkamer belemmert. Daarnaast stelt [eiser sub 1] c.s. dat de waarde van haar woning met € 100.000 vermindert wanneer [gedaagde sub 1] c.s. haar uitbouw realiseert. Deze gestelde gevolgen van de uitbouw veroorzaken volgens [eiser sub 1] c.s. onrechtmatige hinder tegenover haar in de zin van artikelen 5:37 en 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW), waardoor de voorgenomen uitbouw niet zou mogen plaatsvinden.
Wat vindt [gedaagde sub 1] c.s. en waarom?
4.3.
[gedaagde sub 1] c.s. vindt dat de vordering van [eiser sub 1] c.s. moet worden afgewezen en verzoekt [eiser sub 1] c.s. te veroordelen in de proceskosten van deze procedure. Zij betwist dat de hinder die [eiser sub 1] c.s. van de voorgenomen uitbouw zal ondervinden is aan te merken als onrechtmatig, omdat er nog voldoende zonuren resteren op het woonkamerraam aan de achterzijde van de woning en er geen sprake is van een kokereffect. Verder betwist zij dat de beoogde uitbouw de waarde van de woning van [eiser sub 1] c.s. zal verminderen. Daarnaast voert zij aan dat de te verwachten afname van de zonuren op de achtergevel van de woning gemiddeld 5,9% over het hele jaar is in plaats van 17,27%. Verder voert [gedaagde sub 1] c.s. aan dat uitstel van de bouwwerkzaamheden een kostenverhogend effect heeft en voor haar onwenselijk is gelet op de aanstaande gezinsuitbreiding.

5.De beoordeling

Toetsingskader kortgedingprocedure

5.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevraagde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet beoordelen of [eiser sub 1] c.s., gelet op de belangen van beide partijen, bij de behandeling van de gevraagde voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vordering in een bodemprocedure zodanige kans van slagen heeft dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat, gelet op de aard van het kort geding, in deze procedure in het algemeen geen plaats is voor uitgebreide bewijslevering.
Spoedeisend belang
5.2.
Het gestelde spoedeisende belang van [eiser sub 1] c.s. staat niet ter discussie tussen partijen. [eiser sub 1] c.s. heeft een spoedeisend belang bij de beoordeling van haar vordering, omdat de start van de werkzaamheden voor de uitbouw van [gedaagde sub 1] c.s. vooralsnog gepland staat op 30 mei 2022.
Het juridisch kader bij onrechtmatige hinder
5.3.
In artikel 5:37 BW is bepaald dat een eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, aan de eigenaar van een ander erf hinder mag toebrengen. Daaronder valt onder meer het onthouden van licht aan andere erven.
5.4.
Als sprake is van hinder, dan is daarmee nog niet gezegd dat deze hinder ook onrechtmatig is. Van onrechtmatige hinder kan slechts sprake zijn wanneer degene die de hinder veroorzaakt handelt in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De enkele grond dat aan een eigenaar hinder wordt toegebracht is onvoldoende om aan te nemen dat degene die de hinder veroorzaakt onrechtmatig handelt. Buren zullen in bepaalde mate hinder van elkaar moeten dulden. Alleen onaanvaardbare hinder is onrechtmatig. De beoordeling of daarvan sprake is, is afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de omvang van de daardoor toegebrachte schade en de verdere omstandigheden van het geval. Daarbij dient onder meer rekening te worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend. Daarnaast moet gekeken worden naar de mogelijkheid en bereidheid om maatregelen te treffen die deze hinder kunnen beperken.
Geen sprake van onaanvaardbare hinder door afname van zonuren
5.5.
In het rapport van [eiser sub 1] c.s. is geconcludeerd dat op het woonkamerraam aan de achterzijde van de woning van [eiser sub 1] c.s. het gemiddelde aantal zonuren per dag van 05:33 uur terugloopt naar 04:36 uur. Er is een afname van gemiddeld 17,27% over het hele jaar aan zonuren volgens het rapport van [eiser sub 1] c.s. Voor de winterdagen is sprake van een vermindering van 50% zonuren volgens [eiser sub 1] c.s. Dit laatste blijkt, anders dan [eiser sub 1] c.s. stelt, niet uit het rapport van [eiser sub 1] c.s. en is niet op andere wijze aannemelijk gemaakt.
5.6.
[gedaagde sub 1] c.s. betwist de percentages uit het rapport van [eiser sub 1] c.s. onder verwijzing naar de percentages uit haar rapport. [gedaagde sub 1] c.s. voert daarbij aan dat in het rapport van [eiser sub 1] c.s. wordt uitgegaan van een uitbouw van 3,20 meter hoog in plaats van 2,98 meter hoog. In het rapport van [gedaagde sub 1] c.s. is geconcludeerd dat alleen in de maanden februari, maart, september en oktober een afname van het aantal zonuren waarneembaar is. Op 19 februari en op 21 oktober is er een afname van 32,20% aan zonuren op de dag en op 21 maart en op 22 september is er een afname van 3,0% aan zonuren. Gemiddeld over het jaar is de afname van zonuren 5,90% volgens het rapport van [gedaagde sub 1] c.s. In de onderstaande grafiek uit het rapport van [gedaagde sub 1] c.s. is het aantal zonuren in de hypothetische situatie met de uitbouw (de doorgetrokken lijn) afgezet tegen het aantal zonuren in de bestaande situatie zonder de uitbouw (stippellijn).
5.7.
[eiser sub 1] c.s. heeft betoogd dat de afname van zonuren met 32,20%, zoals volgt uit het rapport van [gedaagde sub 1] c.s., fors is te noemen en daarmee onrechtmatige hinder oplevert. Hiermee gaat [eiser sub 1] c.s. eraan voorbij dat de afname van 32,20% aan zonuren volgens het rapport slechts geldt voor een zeer korte periode in het jaar, en dat er gemiddeld over het hele jaar een afname van 5,90% aan zonuren is gemeten.
5.8.
Volgens de door [eiser sub 1] c.s. aangehaalde TNO richtlijn geldt voor nieuwe situaties dat er sprake is van voldoende bezonning in de woonkamer wanneer 2 bezonningsuren per dag mogelijk zijn in de periode van 19 februari tot 21 oktober, bij een minimale zonnestand van 10 graden. Er is sprake van een goede bezonning in de woonkamer wanneer 3 bezonningsuren per dag mogelijk zijn in de periode van 21 januari tot 22 november, bij een minimale zonnestand van 10 graden. Voor bestaande situaties moet volgens de TNO richtlijn de beoordeling plaatsvinden op basis van het verschil in bezonningsuren met en zonder het zon-belemmerende object.
5.9.
Ook als wordt uitgegaan van de door [gedaagde sub 1] c.s. betwiste gemiddelde afname van 17,27% aan zonuren over het jaar resteren er volgens het rapport van [eiser sub 1] c.s. 04:36 zonuren gemiddeld per dag over het jaar. Dit betwiste aantal zonuren is nog altijd ruim meer dan de norm die TNO hanteert voor de kwalificatie ‘goede bezonning’ ingeval van een nieuwe situatie. Gelet op het relatief lage percentage van de gemiddelde afname van de zonuren per dag en de ruim boven de norm gelegen resterende gemiddelde zonuren per dag is de voorzieningenrechter van oordeel dat met de gestelde gemiddelde afname van zonuren over het jaar veroorzaakt door de uitbouw, de grens van het onaanvaardbare niet wordt overschreden.
Geen sprake van onaanvaardbare afname van uitzicht
5.10.
[eiser sub 1] c.s. stelt dat zij door de beoogde uitbouw wordt geconfronteerd met een meterslang en hoge dichte muur waar zij tegenaan zal kijken. Dit verlies van uitzicht veroorzaakt onrechtmatige hinder volgens haar. Zij voert hiervoor aan dat zij zeer hecht aan het vrije uitzicht dat zij heeft vanuit haar woning en tuin, met name vanuit het hoekje in de woonkamer links naast de beoogde uitbouw, omdat zij veel tijd doorbrengt in dat hoekje van de woonkamer.
5.11.
Er bestaat geen recht van uitzicht. Om die reden geldt voor het uitzicht vanuit de linkerhoek van de woonkamer dat dit uitzicht geen onbeperkte bescherming geniet. Wel kan een uitbouw dusdanig een ander perceel insluiten dat er sprake is van een kokereffect op het ingesloten perceel, waardoor de uitbouw als onrechtmatig kan worden beschouwd. De vraag is of de beoogde uitbouw hier een kokereffect voor [eiser sub 1] c.s. met zich brengt. De beoogde uitbouw van 2,98 meter hoog bij 2,5 meter diep zal worden opgetrokken achter de bestaande muur van circa 1,80 dan wel 2 meter hoog. De bestaande afscheiding zal met de beoogde uitbouw dus over een lengte van 2,5 meter voor een hoogte van maximaal circa 1,20 meter worden verhoogd. [gedaagde sub 1] c.s. voert aan dat de tuin van [eiser sub 1] c.s. vrij diep is en dat er een vrij uitzicht is op de hemel aan de andere zijde van de tuin van [eiser sub 1] c.s. Dit is niet weersproken door [eiser sub 1] c.s.. Op grond hiervan is de voorzieningenrechter van oordeel dat de aanvullende oppervlakte van 2,5 bij maximaal 1,20 meter waarmee het uitzicht wordt ingeperkt niet het onrechtmatige kokereffect op de tuin van [eiser sub 1] c.s. met zich brengt, ongeacht of de tuin circa 11 of 13 meter diep is. Voor wat betreft het uitzicht vanuit het woonkamerraam geldt dat het uitzicht aan de zijde van de uitbouw weliswaar wordt ingeperkt, maar dat naar de andere zijde een vrij uitzicht blijft bestaan.
Waardevermindering onvoldoende aannemelijk
5.12.
De gestelde waardevermindering van de woning van [eiser sub 1] c.s. van € 100.000 bij realisering van de beoogde uitbouw van [gedaagde sub 1] c.s. wordt gemotiveerd betwist door [gedaagde sub 1] c.s. en is in deze procedure door [eiser sub 1] c.s. niet aannemelijk gemaakt. Om deze reden zal de voorzieningenrechter de gestelde waardevermindering van € 100.000 niet meewegen als een omstandigheid voor de beoordeling of hier sprake is van onrechtmatige hinder.
Slotsom
5.13.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de gestelde hinder die de beoogde uitbouw met zich brengt om de hierboven besproken redenen niet de grens van het onaanvaardbare overschrijdt. Om die redenen is het in deze kortgedingprocedure onvoldoende aannemelijk geworden dat de te verwachten hinder veroorzaakt door de beoogde uitbouw in een bodemprocedure onrechtmatig zal worden geacht. Daarom zal de voorzieningenrechter de gevraagde voorlopige voorziening afwijzen.
Proceskosten
5.14.
[eiser sub 1] c.s. is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van [gedaagde sub 1] c.s. betalen. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat €
1.016,00
Totaal € 1.330,00

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. tot op heden begroot op € 1.330,00,
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Jaarsveld en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2022.