ECLI:NL:RBMNE:2022:2679

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
539469
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verdeling van onroerend goed in kort geding afgewezen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 13 juli 2022, vorderde de man in kort geding dat de vrouw zou meewerken aan de waardebepaling van hun gezamenlijk onroerend goed, een woning in [plaats 1]. De man stelde dat hij recht had op een spoedige verdeling van de woning, aangezien deze nog onverdeeld was. De vrouw voerde verweer en vorderde op haar beurt dat de man zou meewerken aan de verkoop van de woning. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van de man niet konden worden toegewezen, omdat de vordering tot verdeling in kort geding niet mogelijk is. De voorzieningenrechter stelde vast dat er geen gewichtige redenen waren om de woning te gelde te maken en dat de man niet had aangetoond dat er sprake was van spoedeisend belang. De vrouw's vorderingen werden eveneens afgewezen, omdat ook zij niet voldeed aan de vereisten voor een machtiging tot verkoop van het onroerend goed. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/539469 / KG ZA 22-207
Vonnis in kort geding van 13 juli 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
gedaagde in reconventie,
advocaat mr. G.F. van den Ende,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. C. van der Mark.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de dagvaarding met bijlagen van de man van 16 juni 2022;
 de eis in reconventie met bijlagen van de vrouw van 28 juni 2022;
 de pleitnotitie van de vrouw;
 de mondelinge behandeling van 29 juni 2022, waarbij beide partijen met hun advocaten zijn verschenen.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Zij zijn gezamenlijk eigenaar (ieder voor de helft) van de woning aan de [adres] ( [postcode] ) in [plaats 1] .
2.3.
De woning is nog onverdeeld. De man heeft de woning verlaten in december 2020 en de vrouw in februari 2022.
3. Het geschil
3.1.
De man vordert:
I. de vrouw te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan de waardebepaling van de aan partijen in eigendom toebehorende woning aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats 1] door een in onderling overleg, dan wel door een notaris in Utrecht aan te wijzen deskundige, alsmede de vrouw te veroordelen tot de toebedeling en levering van haar aandeel in die woning aan de man tegen een door de deskundige nader te bepalen waarde;
II. te bepalen dat aan de man vervangende toestemming wordt verleend voor hetgeen onder I. is gevorderd, indien de vrouw niet op eerste verzoek van de man haar medewerking verleent aan een waardebepaling door een in onderling overleg, dan wel door een notaris in Utrecht aan te wijzen deskundige en daarbij te bepalen dat dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 1 en 2 BW in de plaats zal treden van de door de vrouw te verlenen toestemming tot;
a. waardebepaling van de woning door [makelaarskantoor 1] B.V. in [plaats 1] , althans door een door een door een notaris in Utrecht aan te wijzen deskundige;
b. toebedeling en levering van haar aandeel in de woning gelegen aan de [adres] ( [postcode] ) in [plaats 1] tegen een waarde zoals door [makelaarskantoor 1] B.V. in [plaats 1] , dan wel door de daartoe door de notaris aangewezen deskundige is bepaald;
III. de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
De vrouw voert verweer. Zij vordert:
I. de man te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw in reconventie te voldoen:
een bedrag van € 20.000,- dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen (voorschot)bedrag;
de wettelijke rente (ex artikel 6:119 BW) over het onder a) bedoelde bedrag te rekenen vanaf 16 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede;
de buitengerechtelijke (incasso)kosten van € 975,-;
e wettelijke rente over de onder c) bedoelde kosten, te rekenen vanaf 28 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
Voorwaardelijk, voor zover de vorderingen van de man in conventie ontvankelijk worden verklaard:
de vrouw met inachtneming van het navolgende te machtigen om het onroerend goed aan de [adres] ( [postcode] ) in [plaats 1] te gelde te maken en in dat kader alles te doen wat voor de verkoop en levering van de woning noodzakelijk is;
de man te veroordelen om binnen 7 dagen na het te wijzen vonnis één makelaar van één van de vier makelaarskantoren, zijnde [makelaarskantoor 2] of [makelaarskantoor 3] of [makelaarskantoor 4] of [makelaarskantoor 5] , allen gevestigd in [plaats 1] , aan te wijzen en dat dit de makelaar is aan wie partijen ter zake de woning de verkoopdracht verstrekken, waarbij geldt dat indien de man niet binnen voornoemde termijn een keuze maakt, de vrouw de makelaar uitkiest aan wie de verkoopopdracht wordt verstrekt;
de man te veroordelen om binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis de daartoe geëigende verkoopopdracht aan de makelaar zoals bedoeld in f) te ondertekenen, alsmede te bepalen dat, bij gebreke daarvan, het te wijzen vonnis in de plaats treedt van de toestemming van de man tot het verstrekken van een verkoopopdracht en ondertekenen van de verkoopopdracht aan de onder f) bedoelde makelaar;
te bepalen dat indien partijen niet binnen twee weken na de aanwijzing voor/van een makelaar als hiervoor bedoeld onder f) tot overeenstemming zijn gekomen over de vraag- en laatprijs voor de woning (vrij van gebruik en/of huur), deze makelaar, gelijk de datum van levering zal bepalen, waarbij beide partijen zich verder dienen te richten naar de (verkoop)adviezen van deze makelaar, waaronder die met betrekking tot de eventueel na verloop van tijd te wijzigen vraag- en laatprijs en dat de makelaar gerechtigd is om de vraag- en laatprijs te wijzigen;
te bepalen dat het te wijzen vonnis in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring van de man tot het in de verkoop houden van de woning bij de makelaar als bedoeld onder e);
te bepalen dat de man gerechtigd is om mee te bieden en het hoogste bod van een of meerdere derden te evenaren en zodoende de woning tegen het hoogste bod toegescheiden te krijgen, onder de voorwaarde dat de vrouw ter zake de hypothecaire geldleningen volledig wordt ontslagen uit de hoofdelijkheid, althans indien de voorzieningenrechter oordeelt dat de man de woning tegen een NWWI taxatie toegescheiden zou mogen krijgen, deze waarde te verhogen met minstens € 40.000,- en dit (de taxatiewaarde + € 40.000,-) als de waarde van de woning te bepalen, althans – indien en voor zover de voorzieningenrechter niet overgaat tot deze verhoging met € 40.000,- – de man voor de duur van minstens 3 jaar, te rekenen vanaf het moment van levering van het aandeel in de woning van de vrouw aan hem, te verbieden om deze woning, op straffe van de verbeurte aan de vrouw van een onmiddellijk opeisbare boete van € 100.000,- aan een of meerdere derden te verkopen (en leveren);
in het geval er door de voorzieningenrechter wordt geoordeeld conform het hiervoor in j) bedoelde, te bepalen dat indien en voor zover de man niet in staat zal zijn om de vrouw uiterlijk binnen 3 maanden na het te wijzen vonnis uit de hoofdelijkheid van de hypothecaire geldleningen te (doen) ontslaan, de woning uiterlijk binnen 4 maanden na het te wijzen vonnis in de verkoop dient te worden gezet en daarbij te gelasten dat de man daaraan, onvoorwaardelijk en onherroepelijk alle vereiste medewerking dient te verlenen, ook aan de verkoop en levering van de woning aan de derde(n), op straffe van de verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag tot een maximum van € 50.000,- dat de man hieraan, binnen 3 dagen na daartoe gesommeerd te zijn, zijn medewerking weigert, met het verzoek aan de rechtbank om, indien partijen daarin niet in onderling overleg slagen een verkoopmakelaar te kiezen, op voorhand reeds een verkoopmakelaar aan te wijzen (niet zijnde een der makelaars van het door de man voorgestelde makelaarskantoor) en te bepalen dat alle verkoopkosten, daaronder bijvoorbeeld die van de verkoopmakelaar te verstaan, bij helfte tussen partijen worden gedeeld;
te bepalen dat het wijzen vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de door de notaris op te stellen akte van levering met betrekking tot de onder e) genoemde woning, voor zover het betreft het verlenen van toestemming van de man tot die levering en dat de verkoopopbrengst, zijnde de verkoopsom minus de hypotheeksom en verkoopkosten (daaronder bijvoorbeeld de makelaarskosten te verstaan) in depot bij de notaris blijft staan, totdat hierover in de bodemprocedure is beslist;
de man in reconventie te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw te voldoen de kosten van deze procedure (proceskosten van de vrouw);
voor het geval voldoening van de onder m) bedoelde kosten niet binnen 14 dagen na datum vonnis plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
voor het geval niet binnen 14 dagen na datum vonnis volledig aan de inhoud ervan is voldaan, onder afgifte van een bevelschrift ex artikel 237 lid 4 Rv, voor nakosten een bedrag van € 205,- dan wel, indien betekening van het in dezen te wijzen vonnis plaatsvindt voor nakosten van € 273,-.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie
Beslissing
4.1.
De voorzieningenrechter zal de vorderingen van de man afwijzen en dit hierna toelichten.
Inhoudelijke beoordeling
4.2.
De man heeft in dit kort geding gevorderd om de vrouw te veroordelen om mee te werken aan de waardebepaling van de gemeenschappelijke woning, waarbij hem vervangende toestemming wordt verleend in geval de vrouw niet meewerkt. Verder vordert hij dat het vonnis in de plaats zal treden van de door de vrouw te verlenen toestemming tot waardebepaling van de woning en toebedeling en levering van haar aandeel in de woning. Als grondslag voor deze vorderingen heeft de man aangevoerd dat in de samenlevingsovereenkomst is bepaald dat op elk van beide partijen een verplichting rust om mee te werken aan een spoedige verdeling. Verder stelt hij dat van hem niet verwacht mag worden dat hij langer gehouden kan worden in een onverdeeldheid gelet op het bepaalde in artikel 3:185 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De vrouw heeft allereerst aangevoerd dat hetgeen de man vordert niet in kort geding gevorderd kan worden.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt daarover als volgt. Op grond van artikel 3:174 BW kan een deelgenoot in een gemeenschap de rechter vragen een gemeenschappelijk goed te gelde te maken. Dit kan ten behoeve van de voldoening van een gemeenschappelijke schuld of vanwege een andere gewichtige reden. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 21 juni 2002 (NJ 2002/420) beslist dat een machtiging tot het te gelden maken van een gemeenschappelijk goed ook in kort geding kan worden verleend.
4.4.
In dit geval is niet gesteld of gebleken dat het de man er om te doen is om een gemeenschappelijke schuld te voldoen. Verder heeft de man niet aangevoerd dat er sprake is van gewichtige redenen als bedoeld in artikel 3:174 BW. Het feit dat hij tot een behoorlijke verdeling wil geraken en niet langer in een onverdeeldheid wil zitten is onvoldoende om als gewichtige reden te worden aangemerkt. Voor die situatie is artikel 3:185 BW van toepassing. Dit volgt uit de Memorie van Toelichting op artikel 3:174 BW (MvA II, Parl. Gesch. 3, p. 596).
4.5.
Conclusie hiervan is dat de vordering niet op grond van artikel 3:174 BW kan worden toegewezen.
4.6.
Op grond van artikel 3:185 W kan een partij – als partijen zelf niet tot overeenstemming geraken – de rechter vragen de wijze van verdeling te gelasten of de verdeling vast te stellen. In dit geval is de verdeling van de gemeenschappelijke woning nog niet vastgesteld. Partijen hebben er zelf geen afspraken over gemaakt en er is ook geen rechterlijke uitspraak waarin de verdeling is bepaald. De vorderingen van de man in deze procedure komen erop neer dat de verdeling in kort geding wordt vastgesteld. De man vordert namelijk onder meer dat het vonnis in de plaats zal treden van de toestemming van de vrouw tot
toebedeling en levering van haar aandeel in de woning. Een dergelijke beslissing kan niet in kort geding worden genomen. Een kort geding is namelijk een procedure waarin voorlopige maatregelen of ordemaatregelen worden getroffen. Een besluit over toedeling en levering van een aandeel in de woning is niet zo’n ordemaatregel, maar een definitieve beslissing over een verdeling, die in een bodemprocedure moet worden gevraagd.
4.7.
De voorzieningenrechter overweegt in dit kader nog dat hij zich kan voorstellen dat er onder omstandigheden in kort geding wel aanleiding kan zijn om een deelgenoot te veroordelen mee te werken aan de verkoop van een woning. Er zou dan wel sprake moeten zijn van spoedeisendheid en verkoop zou de enige optie moeten zijn. Noch van het een, noch van het ander is in dit geval sprake. Naar de voorzieningenrechter heeft begrepen heeft de man de woning in december 2020 verlaten. Hij is bij zijn huidige partner in [plaats 2] gaan wonen. De vrouw is in de woning blijven wonen en heeft de woning in februari van dit jaar verlaten. Op dit moment staat de woning leeg, maar de man heeft aangegeven dat hij weer in de woning wil gaan wonen. Niet gesteld of gebleken is dat er redenen zijn waarom de man de woning op dit moment niet weer kan betrekken. In zoverre is het spoedeisend belang beperkt. Verder is er – in elk geval volgens de man zelf – geen sprake van een situatie waarin vaststaat dat de woning moet worden verkocht aan een derde. De man stelt juist dat hij het huis zelf wil overnemen en dat hij daartoe ook in staat is (zelfs als de hypotheekrente van 3 of 3,5% bedraagt). Er zou dan ook geen aanleiding zijn om de vrouw te veroordelen om mee te werken aan verkoop van de woning, wat overigens in deze procedure ook niet gevorderd is.
4.8.
De voorzieningenrechter overweegt nog dat hij van partijen begrepen heeft dat de discussie tussen partijen met name gaat over de vraag hoe de waarde van het huis bij toedeling aan de man moet worden vastgesteld. De man vindt dat de waarde moet worden vastgesteld door een deskundige (makelaar-taxateur). De vrouw vindt dat het huis te koop moet worden gezet en dat dan zal blijken wat het hoogste bod is, waarbij de man mag meebieden. Hoewel de voorzieningenrechter de vorderingen van de man om de eerdergenoemde redenen zal afwijzen, zal hij wel zijn voorlopige oordeel geven op dit punt. Mogelijk helpt dat partijen verder in hun onderlinge discussie.
4.9.
Partijen hebben in artikel 5.3 van hun samenlevingsovereenkomst afgesproken dat zij hun aandeel in een gemeenschappelijk goed eerst aan de ander zullen aanbieden als zij de gemeenschap willen beëindigen. Een redelijke uitleg van dit artikel leidt er in dit geval toe dat de vrouw gehouden is haar aandeel in het huis eerst aan de man aan te bieden. Vast staat immers dat de vrouw van haar aandeel in het huis af wil (anders had zij haar reconventionele vorderingen ook niet ingesteld) en de man het huis graag wil overnemen. Omdat dat zo is, gaat het er niet om welk van beide partijen het initiatief neemt om tot beëindiging van de gemeenschap te komen. Gelet op het voorgaande ligt het voor de hand dat partijen samen een taxateur in de arm nemen om het huis te laten taxeren en vast te laten stellen welk bedrag de man aan de vrouw moet betalen om haar uit te kopen. De voorzieningenrechter gaat er hierbij overigens van uit dat een onafhankelijk makelaar-taxateur in staat moet zijn om de waarde van het huis vast te stellen. Er zijn in de omgeving van het huis namelijk recent voldoende vergelijkbare huizen verkocht. Bovendien mag van een deskundige makelaar-taxateur verwacht worden dat hij een redelijke inschatting van de werkelijke verkoopwaarde van het huis kan maken. Dat wordt niet anders door het feit dat er regelmatig wordt overboden bij de aankoop van huizen. Het enkele feit dat er wordt overboden wil namelijk nog niet zeggen dat de verkopend makelaar de waarde van het object niet goed heeft kunnen inschatten. Het tegen een lagere prijs aanbieden van een huis kan ook een verkooptactiek zijn. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zou de vrouw dan ook moeten meewerken aan een taxatie door een makelaar-taxateur en zouden partijen er goed aan doen om te bezien of zij in onderling overleg de verdeling van het huis samen kunnen afwikkelen.
4.10.
Ondanks hetgeen hiervoor is overwogen zal de voorzieningenrechter het door de man onder 1. gevorderde echter niet toewijzen. Het laten taxeren van het huis heeft namelijk alleen zin als partijen samen tot een oplossing komen, waarbij het huis aan de man wordt toegedeeld tegen de te taxeren waarde. Als partijen ervoor kiezen de (wijze van) verdeling door de rechter te laten vaststellen, zal dat langer duren. In dat geval zal de waarde pas op een later tijdstip moeten worden vastgesteld.
In reconventie
Beslissing
4.11.
De voorzieningenrechter zal de vorderingen van de vrouw afwijzen en hierna uitleggen waarom.
Inhoudelijke beoordeling
4.12.
De vrouw vraagt allereerst om veroordeling van de man tot betaling van een bedrag van € 20.000.-. Volgens haar hadden partijen een bankrekening met een saldo van ruim € 55.000.-. De man heeft zich dat geld toegeëigend. Daarna is tussen partijen een discussie ontstaan, waarbij uiteindelijk is afgesproken dat de man de vrouw een bedrag van € 20.000,- zou betalen. Het meerdere zou aan de man toekomen. De man heeft daar volgens de vrouw mee ingestemd. De man is het daar niet mee eens. Volgens hem waren aan de afspraak dat hij de vrouw nog € 20.000,- zou betalen voorwaarden verbonden die niet vervuld zijn. Ook moeten er nog voertuigen en inboedel worden verdeeld en heeft de man nog een vordering op de vrouw vanwege door hem met ten behoeve van de vrouw betaalde premies aan Interpolis.
4.13.
Volgens vaste jurisprudentie is ten aanzien van geldvorderingen in kort geding terughoudendheid geboden en moet de vordering worden beoordeeld aan de hand van de criteria die de Hoge Raad heeft geformuleerd voor toewijzing van een geldvordering in kort geding, te weten
  • i) of het bestaan van de daaraan ten grondslag gelegde vordering voldoende aannemelijk is;
  • ii) of sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, en;
  • iii) in wiens voordeel de belangenafweging uitvalt, in welke beoordeling ook het restitutierisico dient te worden betrokken.
4.14.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat onvoldoende is gebleken welk spoedeisend belang de vrouw heeft bij haar vorderingen. De vrouw heeft enkel gesteld dat de spoedeisendheid voortvloeit uit de aard van haar vorderingen. Dit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van ‘onverwijlde spoed’. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat er kennelijk nog meer vorderingen bestaan tussen partijen, althans dat daarover discussie bestaat. Op dit moment is daarom niet vast te stellen wie er per saldo nog aan wie moet betalen. De vordering tot betaling van het gevorderde bedrag zal in dit kort geding daarom worden afgewezen.
Voorwaardelijke vorderingen van de vrouw
4.15.
De vrouw heeft voorwaardelijke vorderingen ingediend waarin zij vraagt om het huis te gelde te mogen maken. Ook hiervoor geldt dat de vereisten die in artikel 3:174 BW zijn gesteld aan het verkrijgen van een machtiging om een gemeenschappelijk goed te gelde te maken niet zijn vervuld. De vrouw heeft niet gesteld dat zij een gemeenschappelijk schuld wil voldoen en er is geen sprake van gewichtige redenen. Zoals in conventie al is overwogen is het enkele feit dat zij niet langer in de onverdeeldheid wil zitten onvoldoende om een gewichtige reden aan te nemen.
In conventie en reconventie:
Proceskosten
4.16.
In procedures van familierechtelijke aard is het gebruikelijk de proceskosten tussen partijen te compenseren. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken en zal de proceskosten dan ook compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
In conventie en in reconventie:
5.1.
wijst de vorderingen van de man en de vrouw af;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar, voorzieningenrechter, in samenwerking met mr. H.E. Broersma, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2022. [1]

Voetnoten

1.type: BH(MN