ECLI:NL:RBMNE:2022:2675

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
9528664
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van borg na beëindiging huurovereenkomst bedrijfsruimte met tegenvordering verhuurder

In deze zaak vordert eiser, een besloten vennootschap, de terugbetaling van een borgsom van € 3.729,83 van gedaagden, twee andere besloten vennootschappen, na het beëindigen van een huurovereenkomst voor een opslagruimte. De huurovereenkomst was aangegaan voor een jaar, met een optie tot verlenging, maar eiser heeft deze niet tijdig opgezegd. Na de beëindiging van de huurovereenkomst heeft eiser de opslagruimte op 2 april 2021 opgeleverd, maar gedaagden hebben de borg niet terugbetaald, omdat zij schade aan de opslagruimte en kosten voor een nieuwe huurder claimen. Eiser heeft de huurovereenkomst niet opgezegd en er zijn meerdere e-mails uitgewisseld over de opleverdatum en de schade aan de opslagruimte. Gedaagden hebben een tegenvordering ingesteld van € 5.934,95, maar de kantonrechter oordeelt dat gedaagden onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun claims. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagden niet bevoegd zijn om de borg te verrekenen met hun tegenvordering, behalve voor de kosten van het cilinderslot. De kantonrechter heeft de vordering van eiser toegewezen tot een bedrag van € 3.577,11, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten van € 559,-. De tegenvordering van gedaagden is afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9528664 UC EXPL 21-7862 SV/40160
Vonnis van 29 juni 2022
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: eiser,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. J.W. Aartsen,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats]
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook gezamenlijk te noemen: gedaagden,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
procederend zonder gemachtigde.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 november 2021 met 11 producties
- de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie met 12 bijlagen
- de conclusie van repliek in conventie en antwoord in reconventie met producties 12 tot en met 15
- de conclusie van dupliek in conventie en repliek in reconventie met bijlagen 13 tot en met 17
- de conclusie van dupliek in reconventie met productie 16.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Wat is er gebeurd?

2.1.
Eiser heeft voor zijn onderneming ‘ [onderneming 1] ’ een huurovereenkomst voor artikel 7:290 BW bedrijfsruimte met gedaagden gesloten, op grond waarvan gedaagden een opslagruimte van 130 m² aan de [adres] ( [postcode] ) te [plaats] (de opslagruimte) aan eiser ter beschikking hebben gesteld. Daarnaast hebben gedaagden een (optionele) container op het buitenterrein ter beschikking gesteld.
2.2.
De huurovereenkomst is aangegaan voor één jaar, met ingang van 31 januari 2020, eindigend op 31 januari 2021. In artikel 2.2 van de schriftelijke huurovereenkomst is bepaald dat de huurovereenkomst na het verstrijken van dit jaar wordt verlengd voor een periode van weer één jaar, tenzij de huurovereenkomst met inachtneming van een termijn van tenminste drie maanden voor dit verstrijken rechtsgeldig is opgezegd.
2.3.
De huurprijs bedraagt op grond van artikel 3.1 van de huurovereenkomst € 850,- per maand, exclusief water, elektra, 5% servicekosten, omzetbelasting en overige gebruikerslasten. De huurprijs voor de container bedraagt € 65,- per maand exclusief omzetbelasting.
2.4.
Eiser heeft gedaagden voor de huur een waarborgsom van € 3.729,83 betaald.
2.5.
Eiser heeft de huurovereenkomst niet vóór het einde van de overeengekomen looptijd opgezegd. Partijen hebben (in ieder geval) vanaf 5 januari 2021 per e-mail meerdere keren contact gehad over de datum waarop eiser de opslagruimte zou verlaten. Aanvankelijk was dit per 1 maart 2021, later is 31 maart 2021 afgesproken.
2.6.
Namens gedaagden heeft de heer [A] eiser op 12 januari 2021 gemeld dat op 6 januari 2021 door een medewerker van eiser schade is veroorzaakt aan de overheaddeur van de opslagruimte. Eiser was op dat moment in Marokko en kon vanwege de Covid19-crisis niet terugkeren naar Nederland.
2.7.
Op 19 januari 2021 hebben gedaagden eiser een e-mail gestuurd met een beschrijving van de schade aan de deur en daarbij meegedeeld dat zij de deur volledig gaan vervangen omdat de deur op alle fronten is beschadigd. Daarnaast hebben gedaagden eiser op 19 januari 2021 een eindnota gestuurd voor het herstel van de schade volgens offerte 21/01928 van € 5.882,82, voor energiekosten van € 35,00 en € 40,17 voor advertentiekosten, verrekend met de borg. Het daardoor nog openstaande bedrag is € 2.228,16 exclusief btw (€ 3.479,34, inclusief btw). Gedaagden hebben eiser daarna in een e-mail van 1 februari 2021 meegedeeld dat als hij de schade aan de overheaddeur naar behoren zelf heeft laten herstellen, de herstelkosten voor de overheaddeur van € 2.761,41 exclusief btw, niet worden doorbelast. In dezelfde e-mail hebben gedaagden aan eiser laten weten dat zij de huur van de container nog maximaal zes maanden willen verlengen.
2.8.
Eiser heeft de opslagruimte op 2 april 2021 opgeleverd.
2.9.
Gedaagden hebben de opslagruimte daarna voorzien van nieuwe sloten. Op 3 april 2021 hebben gedaagden aan eiser laten weten dat de kosten van vervanging van de sloten voor rekening van eiser komen en dat zij voor de schade aan de opslagruimte geen prijs meer stellen op nakoming, maar aanspraak maken op vervangende schadevergoeding.
2.10.
Omdat eiser het deurpaneel al had besteld, hebben gedaagden op 14 april 2021 ingestemd dat eiser het deurpaneel laat herstellen. In opdracht van eiser zijn op 16 april 2021 herstelwerkzaamheden aan de overheaddeur verricht. Eiser heeft daarna gevraagd om teruggave van de borg.
2.11.
Op 6 juli 2021 hebben gedaagden aan eiser per e-mail meegedeeld dat hij geen borg retour ontvangt omdat zij – na besparing door de zelf uitgevoerde herstelwerkzaamheden - nog recht hebben € 607,67 exclusief btw, voor nog niet betaalde incassokosten, rente en voor compensatie van de nieuwe huurder.
2.12.
De gemachtigde van eiser heeft op 31 augustus 2021 aan gedaagden gevraagd de borg van € 3.729,83 binnen vijf dagen aan eiser terug te betalen. Gedaagden hebben hieraan geen gehoor gegeven en hebben eiser op 6 september 2021 verzocht € 1.990,87 te betalen, voor het nog openstaande bedrag van de eindnota, het vervangen van het cilinderslot en vier maandhuren voor de container.
2.13.
Eiser heeft de container op 22 november 2021 opgeleverd.

3.De vorderingen van eiser en gedaagden

in conventie:

3.1.
Eiser vordert dat de kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden hoofdelijk - dat de één betalende, de ander zal zijn bevrijd -, althans één van beide gedaagden te veroordelen tot betaling van € 4.288,83 (bestaande uit € 3.729,83 aan hoofdsom en € 559,- aan wettelijke incassokosten), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2021 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van gedaagden in de proceskosten. Gedaagden beroepen zich in hun verweer tegen de vordering op verrekening met hun tegenvordering, die hierna onder de reconventie wordt toegelicht.
in reconventie:
3.2.
Gedaagden zijn het hiermee niet eens. Gedaagden vinden dat zij de borg niet hoeven terug te betalen omdat eiser zich niet aan de verbintenissen uit de huurovereenkomst heeft gehouden. Gedaagden hebben daarom een tegenvordering van in totaal € 5.934,95, verminderd met € 1.960,79 inclusief btw voor de door eiser uitgevoerde herstelwerkzaamheden. De tegenvordering van gedaagden bedraagt daardoor (€ 5.934,95 -
€ 1.960,79 =) € 3.974,16. Gedaagden hebben dit als volgt gespecificeerd:
  • onbetaalde facturen voor incassokosten voor € 227,96 en voor € 817,00;
  • € 2.148,17 inclusief btw aan openstaande facturen (dit betreft de openstaande eindnota, het vervangen van de cilinder en zes huurtermijnen voor de container) en
  • € 2.631,75 inclusief btw voor de aankoop van een nieuwe opslagcontainer.
Gedaagden hebben over de openstaande facturen toegelicht dat zij met de e-mail van 6 juli 2021 op de eindnota van 19 januari 2021 met factuurnummer 21/01 voor € 3.479,34 de door eiser verrichte herstelwerkzaamheden in mindering hebben gebracht, zodat daarvan nog
€ 1.518,55 openstaat. Gedaagden hebben verder gesteld dat zij de sloten van de opslagruimte op 2 april 2021 hebben moeten laten vervangen omdat eiser niet aanwezig was bij de oplevering, waarvoor zij op 12 april 2021 een factuur 21/02 voor
€ 157,72 hebben gestuurd. Doordat de container te laat is opgeleverd, hebben gedaagden kosten gemaakt voor de aanschaf van een nieuwe container omdat de gehuurde container al was toegezegd aan een andere partij.

4.De beoordeling

In conventie en in reconventie:

4.1.
De kantonrechter stelt allereerst vast dat gedaagden in de processtukken verwijzen naar bijlagen die niet zijn ingediend en/of niet door de andere partij zijn ontvangen. Gedaagden verwijzen in de conclusie van antwoord naar de e-mail van 6 juli 2021 als bijlage 12, waarin wordt verwezen naar een bijlage Herstel offerte, die ontbreekt. Eiser stelt in conclusie van dupliek in reconventie dat hij de door gedaagden genoemde bijlage 13 bij de conclusie van dupliek in conventie/conclusie van repliek in reconventie niet heeft ontvangen. De kantonrechter zal bij de beoordeling van de zaak alleen de bijlagen betrekken die zijn overgelegd.
4.2.
Uit het verweer van gedaagden in conventie volgt dat zij zich beroepen op hun bevoegdheid tot verrekening van hun vorderingen met de vordering van eiser. Zowel voor de beoordeling van het gevoerde verrekeningsverweer in conventie als voor de beoordeling van de vordering in reconventie moet worden bepaald of gedaagden een vordering op eiser hebben. Dit zal in het hiernavolgende worden beoordeeld.
Oplevering van de opslagruimte
4.3.
Eiser heeft de huur van de opslagruimte niet opgezegd vóór het einde van de overeengekomen bepaalde tijd, 31 januari 2021. Partijen hebben vervolgens overlegd over een latere opleverdatum. Dat was eerst 1 maart 2021. Uit de door eiser overgelegde e-mail van [A] van 18 maart 2021 blijkt dat [A] op dat moment de huurruimte graag op 31 maart 2021 wil opleveren. Hieruit blijkt dat gedaagden zelf hebben ingestemd met een latere opleverdatum voor de opslagruimte, 31 maart 2021. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat de huurovereenkomst voor de opslagruimte met instemming van beide partijen is geëindigd op 31 maart 2021.
4.4.
Eiser heeft de opslagruimte pas op 2 april 2021 leeg opgeleverd, zodat hij deze twee dagen te laat heeft opgeleverd. Eiser heeft de stelling van gedaagden dat de sleutels niet op 2 april 2021 bij hen zijn ingeleverd, onvoldoende betwist. Eiser stelt dat hij deze per aangetekende post heeft gestuurd naar gedaagden, maar gedaagden stellen dat zij de sleutels niet hebben ontvangen. Eiser wijst op de e-mail van zijn opdrachtgever, [onderneming 2] , van 2 april 2021, waarin [onderneming 2] schrijft ‘dat de sleutel vandaag aangetekend op de post gaat’. Uit deze e-mail blijkt echter niet dat [onderneming 2] op die datum een poststuk aangetekend naar gedaagden heeft verzonden. Eiser heeft hiermee dan ook niet aangetoond dat hij op 2 april 2021 de sleutels van de opslagruimte bij gedaagden per post heeft ingeleverd. Nu eiser de opslagruimte te laat heeft opgeleverd en in rechte niet is komen vast te staan dat eiser de sleutels bij gedaagden heeft ingeleverd, is eiser tekort geschoten in de nakoming van de verplichtingen om aan het einde van de huurovereenkomst de opslagruimte op te leveren en de sleutels aan gedaagden ter beschikking te stellen.
4.5.
Gedaagden stellen dat zij hierdoor schade hebben geleden, die bestaat uit de kosten voor vervanging van de cilinder van de opslagruimte van € 157,72 en voor compensatie van de nieuwe huurder. Gedaagden hebben de kosten voor de vervanging van de cilinder, waarvan de hoogte door eiser niet is betwist, met de overgelegde factuur van 12 april 2021 (factuurnr. 21/02) voldoende onderbouwd. Gedaagden zijn daarom bevoegd deze kosten met de borg te verrekenen. Eiser betwist dat gedaagden door de latere oplevering kosten heeft moeten maken om de nieuwe huurder te compenseren. Gedaagden hebben geen huurovereenkomst met de nieuwe huurder overgelegd, zodat de ingangsdatum van de huurovereenkomst niet kan worden vastgesteld. Reeds daarom staat onvoldoende vast dat gedaagden de nieuwe huurder als gevolg van de te late oplevering door eiser hebben moeten compenseren en hierdoor schade hebben geleden. Gedaagden zijn daarom niet bevoegd om de kosten voor compensatie te verrekenen met de borg.
Schade aan de opslagruimte
4.6.
Partijen zijn het erover eens dat eiser aansprakelijk is voor de schade aan de overheaddeur van de opslagruimte die tijdens de huurovereenkomst is ontstaan na een aanrijding door één van zijn medewerkers. Eiser heeft de schade aan de deur op 16 april 2021 laten herstellen. Gedaagden erkennen dat die schade niet meer door eiser vergoed hoeft te worden. Partijen verschillen echter van mening over de omvang van de schade. Gedaagden stellen dat er nog meer schade aan de opslagruimte is. Eiser betwist dat er aan de opslagruimte nog meer schade is veroorzaakt waarvoor hij aansprakelijk kan worden gehouden.
4.7.
Uit de overgelegde e-mailcorrespondentie tussen partijen, blijkt dat over de schade het volgende is besproken:
4.8.
Namens gedaagden heeft [A] eiser per e-mail van 12 januari 2021 gemeld dat er schade is gereden aan de overheaddeur en dat de deur over meerdere panelen is beschadigd. [A] heeft daarbij vermeld dat hij foto’s van de schade heeft gemaakt, die als bijlagen bij de e-mail zijn gevoegd.
4.9.
[A] heeft eiser op 19 januari 2021 om 15:30 uur factuurnr. 21/01 gestuurd met de eindnota. Daarin is het herstel van de schade begroot op € 5.882,82 exclusief btw. Uit de offerte die als bijlage bij de eindnota is gevoegd, blijkt dat deze begroting bestaat uit kosten voor het herstel van gevelbekleding, het vervangen van de overheaddeur en het plaatsen van wanden in verband met beschadigingen aan de binnenwanden. Vervolgens heeft [A] op 19 januari 2021 om 16:30 uur naar eiser het volgende gemaild:
“..Wat betreft de deur er zitten 3 beschadigd/verbogen elementen inDe ramen sectie is ook beschadigd (3 kapotte ramen) en het rubber is aan de buitenkant eruit getrokken/verdwenen, dit omdat de deur denk ik niet meer sluiten na de aanrijding.Ook is weer het slot/greep kapot gemaakt aangezien de deur door de aanrijding slecht sluit...”
4.10.
Uit de door eiser als productie 3 overgelegde e-mail van [A] aan eiser van 1 februari 2021 van 16:22 uur blijkt dat gedaagden akkoord zijn gegaan met het herstel van de overheaddeur door eiser en dat zij - als dit naar behoren is hersteld -, de herstelkosten van de overheaddeur, € 2.761,41 exclusief btw niet naar hem zullen doorbelasten.
4.11.
Uit de overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt niet dat gedaagden eiser naast de schade aan de overheaddeur, in januari 2021 ook aansprakelijk hebben gesteld voor de schade aan de gevelbekleding en de binnenwanden van de opslagruimte. Uit de vermelding van deze schade op een offerte, als bijlage bij de eindnota van 19 januari 2021, blijkt niet duidelijk dat gedaagden eiser ook op deze schade aanspreken. Temeer omdat in de latere e-mailcorrespondentie van 19 januari 2021 en 1 februari 2021 door gedaagden alleen wordt gesproken over de schade aan de overheaddeur en daarbij niets wordt gezegd over andere schade aan de opslagruimte. Gedaagden hebben pas na afloop van de huurovereenkomst voor de opslagruimte tijdens deze procedure, bij de conclusie van dupliek in conventie, (ongedateerde) foto’s overgelegd van schade aan de binnenwanden. Er kan daarom nu niet worden vastgesteld wanneer die schade is ontstaan en of eiser daarvoor ook verantwoordelijk is. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de gegrondheid van het beroep op verrekening van de schade aan de gevelbekleding en de binnenwanden, niet eenvoudig is vast te stellen. Dit betekent dat gedaagden niet bevoegd zijn tot verrekening van andere schade aan de opslagruimte met de vordering van eiser dan de reeds verrekende schade aan de overheaddeur.
Oplevering van de container
4.12.
Gedaagden stellen dat eiser de container te laat heeft leeggehaald, waardoor zij een nieuwe, tweedehandse, container voor een nieuwe huurder hebben moeten aanschaffen.
4.13.
Partijen verschillen van mening over de datum waarop de huurovereenkomst voor de container is geëindigd. Gedaagden hebben eiser in de e-mail van 1 februari 2021 van 16:22 uur meegedeeld dat de hal uiterlijk 1 maart 2021 leeg moet zijn en dat zij de huur van de container maximaal een half jaar willen verlengen. Gedaagden hebben in de conclusie van antwoord in conventie gesteld dat de container uiterlijk 1 oktober 2021 leeg opgeleverd moest worden. Daarna hebben gedaagden in de conclusie van dupliek in reconventie gesteld dat de uiterlijke opleverdatum van de container 1 september 2021 was. Eiser heeft deze einddatum betwist en stelt dat met het verschuiven van de einddatum voor de huur van de opslagruimte, ook de verlengde termijn van een half jaar voor de container verschuift, waardoor de huur op 1 oktober 2021 is geëindigd.
4.14.
De kantonrechter ziet geen duidelijke afspraak tussen partijen om de huur van de container per 1 september 2021 te beëindigen. Uit de e-mail van gedaagden van 1 februari 2021 blijkt alleen dat zij de huur van de container maximaal een half jaar willen verlengen. Uit de latere e-mail van gedaagden van 6 juli 2021 aan eiser schrijven gedaagden dat eiser de container nog 6 maanden mocht huren vanaf het moment waarop hij de huurovereenkomst heeft beëindigd. Gelet op de einddatum van de huurovereenkomst voor de opslagruimte per 31 maart 2021, gaat de kantonrechter ervan uit dat gedaagden op 6 juli 2021 hebben ingestemd met verlenging van de huur van de container met zes maanden, tot 30 september 2021. Dit betekent dat eiser de container op 30 september 2021 had moeten opleveren.
4.15.
Eiser erkent dat hij de container niet op tijd heeft opgeleverd, maar stelt dat hij dit niet kon omdat gedaagden er een slot op hadden gezet. Eiser stelt dat hij daardoor in juli 2021, nadat hij was teruggekomen uit Marokko, de container niet kon leeghalen. Eiser heeft bewijs aangeboden van getuigen die dit kunnen bevestigen. Gedaagden erkennen dat zij de container hebben voorzien van een nieuw slot, maar stellen dat zij dit pas na 1 oktober 2021 hebben gedaan. De kantonrechter volgt gedaagden hierin niet. Uit de door eiser overgelegde e-mail van zijn gemachtigde aan gedaagden van 31 augustus 2021 blijkt dat gedaagden er toen op zijn gewezen dat eiser wordt gehinderd in het gebruik van de container. In de reactie van gedaagden hierop, in een e-mail van 6 september 2021 aan de gemachtigde van eiser, wordt deze verhindering niet betwist. Nu gedaagden erkennen dat zij een slot op de container hebben geplaatst, waardoor het eiser tijdelijk onmogelijk is gemaakt om de container leeg te halen, ligt het op de weg van gedaagden te onderbouwen dat zij dit slot pas hebben geplaatst na afloop van de huurovereenkomst voor de container. Gedaagden zijn hierin onvoldoende geslaagd. Gedaagden hebben alleen vermeld dat zij beschikken over camerabeelden, maar zij hebben deze beelden niet overgelegd en niet toegelicht wat daarop te zien is. Daarnaast hebben gedaagden niet vermeld wanneer zij op de container een slot hebben geplaatst. De kantonrechter volgt dan ook de stelling van eiser dat hij de container door toedoen van gedaagden niet vóór 1 oktober 2021 heeft kunnen opleveren.
4.16.
Eiser heeft de container op 22 november 2021 opgeleverd. Gedaagden stellen dat zij een nieuwe container hebben moeten aanschaffen omdat de container al was toegezegd aan een andere partij. Nu gedaagden eiser door het plaatsen van een slot op de container tijdelijk hebben gehinderd in de toegang tot de container, dient eventuele schade van gedaagden door de te late oplevering van de container, voor hun rekening en risico te komen. Gedaagden hebben de toezegging niet onderbouwd, zodat gedaagden ook daarom niet bevoegd zijn om de kosten voor de nieuwe container - wat hier verder ook van zij - met de vordering van eiser te verrekenen.
Huurtermijnen container
4.17.
Gedaagden stellen dat eiser zes openstaande huurtermijnen voor de container, voor de maanden mei tot en met november 2021, met uitzondering van juni 2021, nog moet betalen. Eiser betwist dat de huurtermijnen tot en met juni 2021 niet zijn betaald en verwijst daarbij naar productie 11 bij de dagvaarding. Eiser stelt verder dat hij daarna geen toegang meer had tot de container. De kantonrechter is van oordeel dat eiser met de als productie 11 overgelegde afdrukken van bankoverschrijvingen voor de maanden april en mei 2021, voldoende heeft onderbouwd dat hij de huurtermijnen voor de container over deze maanden heeft betaald. Voor de overige door gedaagden gevorderde huurtermijnen, vanaf juli 2021 tot en met november 2021, overweegt de kantonrechter dat eiser als gevolg van het door gedaagden aangebrachte slot vanaf juli 2021 geen gebruik heeft kunnen maken van de container. Gedaagden kunnen daarom geen aanspraak maken op de huurtermijnen voor de container vanaf juli 2021.
Incassokosten gedaagden
4.18.
Gedaagden vorderen betaling van twee facturen voor incassokosten. De factuur van 16 maart 2021 ziet op de huur voor de opslagruimte over maart 2021. De factuur van 11 mei 2021 ziet op het restant van de hoofdsom van € 5.965,90. Eiser heeft betwist dat deze incassokosten noodzakelijk waren omdat gedaagden geen producties overleggen waaruit blijkt voor welke huur hij is gesommeerd en omdat de factuur van 11 mei 2021 is gebaseerd op een vordering uit mei 2021 over de schade die in april 2021 al was hersteld. De kantonrechter volgt dit standpunt van eiser, gedaagden hebben onvoldoende onderbouwd dat zij redelijkerwijs incassokosten hebben moeten maken om opeisbare huurtermijn(en) en/of andere opeisbare vorderingen door eiser betaald te krijgen. De door gedaagden gevorderde incassokosten komen daarom ook niet in aanmerking voor verrekening met de vordering van eiser.
Wettelijke rente
4.19.
Nu de tegenvordering van gedaagden, met uitzondering van de kosten van de cilinder, niet slaagt, is er ook geen grond voor toewijzing van de door gedaagden gevorderde wettelijke rente.
De hoofdsom en de buitengerechtelijke incassokosten in conventie:
4.20.
De kantonrechter komt dan tot de conclusie dat gedaagden – behalve ten aanzien van de kosten van het cilinderslot van € 152,72 -, niet bevoegd zijn tot verrekening van hun vorderingen met de vordering van eiser. Gedaagden hebben onvoldoende onderbouwd dat zij op grond van de huurovereenkomst met eiser meer dan € 152,72 schade hebben geleden of dat eiser nog huurtermijnen of kosten is verschuldigd. De kantonrechter zal de vordering van eiser daarom toewijzen tot een bedrag van (€ 3.729,83 - € 152,72 =) € 3.577,11. Ook de hierover gevorderde wettelijke rente, als op de wet gegrond en niet betwist, zal worden toegewezen met ingang van de datum waarop gedaagden in verzuim zijn met het terugbetalen van de borg, 6 september 2021.
4.21.
Eiser maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van
€ 559.-. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De kantonrechter stelt vast dat eiser voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De gevorderde vergoeding van € 559,- voor buitengerechtelijke incassokosten, die door gedaagden niet is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Afwijzing hoofdsom in reconventie
4.22.
Nu na verrekening van de schadevergoeding van € 152,72 met de waarborgsom geen vordering van gedaagden op eiser resteert, zal de vordering in reconventie worden afgewezen.
Proceskosten
4.23.
Gedaagden zullen als de overwegend in het ongelijk gestelde partijen in conventie worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van eiser worden begroot op:
- griffierecht € 85,00
- salaris gemachtigde €
498,00(2 punten x tarief € 249,00)
Totaal € 583,00
Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de door de griffier voorgeschoten explootkosten niet mogelijk.
4.24.
Daarnaast zullen gedaagden als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat de tegenvordering voortvloeit uit het verweer in conventie wordt voor de in dit verband gemaakte proceskosten de helft van de verrichte punten toegekend. De kosten aan de zijde van eiser in reconventie worden begroot op het salaris van de gemachtigde van € 249,00 (2 punten x 0,5 x tarief € 249,00).

5.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie:
5.1.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om aan eiser tegen bewijs van kwijting te betalen € 4.136,11, vermeerderd met de wettelijke rente over € 3.577,11 vanaf 6 september 2021 tot de dag van voldoening;
5.2.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, tot betaling van de proceskosten aan de zijde van eiser, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 583,00, waarin begrepen € 498,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
In reconventie:
5.5.
wijst de vordering af;
5.6.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, tot betaling van de proceskosten aan de zijde van eiser, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 249,00 aan salaris gemachtigde;
5.7.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2022.