ECLI:NL:RBMNE:2022:2673

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
539364
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vader zonder gezag kan zonder toestemming van de moeder met kind op vakantie

In deze zaak heeft de vader, die geen gezag heeft over zijn kinderen, een kort geding aangespannen tegen de moeder, die wel het gezag heeft. De vader vordert toestemming om met zijn jongste kind, [minderjarige 2 (voornaam)], op vakantie naar Duitsland te gaan van 11 tot 15 juli 2022. De moeder weigert deze toestemming en voert aan dat de vader niet in staat is om adequaat voor het kind te zorgen, gezien zijn autisme en de kwetsbaarheid van [minderjarige 2 (voornaam)], die ADHD en andere problemen heeft. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vader in beginsel geen toestemming van de moeder nodig heeft om met het kind op vakantie te gaan, en dat de moeder onrechtmatig handelt door het toestemmingsformulier niet te ondertekenen. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de vader toe, inclusief de afgifte van het reisdocument voor [minderjarige 2 (voornaam)]. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 6 juli 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/539364 / KG ZA 22-200
Vonnis in kort geding van 6 juli 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat: mr. N.P. Barské-Gelling,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat: mr. M. Krijger.
Partijen zullen hierna de vader en de moeder genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de dagvaarding van de vader van 15 juni 2022 met bijlagen;
 de brief van de moeder van 24 juni 2022;
 de mondelinge behandeling van 29 juni 2022, waarbij beide partijen met hun advocaten zijn verschenen.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Zij hebben twee kinderen:

[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2010 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1 (voornaam)] ;

[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2012 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2 (voornaam)] .
2.2.
De moeder is alleen belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 25 oktober 2021 is de volgende zorgregeling vastgesteld:
 er geldt geen zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1 (voornaam)] ;
 [minderjarige 2 (voornaam)] is bij de vader een keer in de veertien dagen op woensdag uit school tot na het avondeten;
 [minderjarige 2 (voornaam)] heeft een keer per week een belcontact met de vader;
 [minderjarige 2 (voornaam)] is in de korte vakanties twee dagen met in totaal één overnachting bij de vader;
 [minderjarige 2 (voornaam)] is in de zomervakantie twee keer een midweek bij de vader.

3.Het geschil

3.1.
De vader vordert:
I. te bepalen dat [minderjarige 2 (voornaam)] van maandag 11 tot vrijdag 15 juli 2022 bij de vader zal zijn, waarbij de moeder [minderjarige 2 (voornaam)] maandag om 9.00 uur bij de vader zal brengen en de vader [minderjarige 2 (voornaam)] vrijdag na het avondeten weer thuisbrengt;
II. de vader vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige 2 (voornaam)] in de periode van 11 juli 2022 tot en met 15 juli 2022 af te reizen naar Duitsland en aldaar te verblijven;
III. de moeder te veroordelen om tijdig voor de vakantie aan de vader het reisdocument van [minderjarige 2 (voornaam)] ter beschikking te stellen;
IV. de moeder te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder begrepen een salaris voor de advocaat.
3.2.
De moeder voert verweer. Zij vordert de vader te veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
In een kort gedingprocedure is het nodig dat sprake is van een spoedeisend belang. Dat betekent dat de eisende partij op korte termijn een beslissing van de voorzieningenrechter nodig heeft en een beslissing in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. De beslissing van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter.
4.2.
De voorzieningenrechter vindt dat de vader een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. Hij wil op korte termijn met [minderjarige 2 (voornaam)] op vakantie naar Duitsland en de moeder weigert daarvoor haar toestemming te verlenen.
Vordering onder I.
4.3.
De moeder heeft tijdens de zitting verklaard dat zij het eens is met de vordering van de vader onder I. Daarom zal de voorzieningenrechter de vordering toewijzen en beslissen dat [minderjarige 2 (voornaam)] van maandag 11 juli 2022 tot vrijdag 15 juli 2022 bij de vader zal verblijven, waarbij de moeder [minderjarige 2 (voornaam)] maandag om 9:00 uur bij de vader zal brengen en de vader [minderjarige 2 (voornaam)] vrijdag na het avondeten weer thuisbrengt.
Vervangende toestemming vakantie
4.4.
De voorzieningenrechter zal de vordering van de vader toewijzen en vervangende toestemming verlenen om met [minderjarige 2 (voornaam)] op vakantie te gaan naar Duitsland van 11 juli 2022 tot en met 15 juli 2022. Hierna licht de voorzieningenrechter dit toe.
Grondslag van de vordering
4.5.
De vader stelt dat de grondslag van zijn vordering nakoming van de beschikking van deze rechtbank van 25 oktober 2021 is. De vader heeft tijdens de zitting ook nog verwezen naar artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Vast staat echter dat de vader niet is belast met het gezag over de kinderen. Dit wetsartikel is in deze zaak dan ook niet van toepassing. Ook bij de geschillenregeling neergelegd in artikel 1:262b BW kan niet worden aangesloten omdat niet (langer) sprake is van een ondertoezichtstelling. De voorzieningenrechter zal daarom ambtshalve de rechtsgronden aanvullen.
4.6.
De voorzieningenrechter zal de vordering van de vader baseren op onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW. De vraag die voorligt is of de moeder onrechtmatig handelt doordat zij weigert het toestemmingsformulier te tekenen voor een vakantie van de vader met [minderjarige 2 (voornaam)] naar Duitsland. De voorzieningenrechter kan op grond van artikel 3:300 BW bepalen dat dit vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van degene die tot de rechtshandeling gehouden is, in dit geval het toestemmingsformulier wat de moeder moet ondertekenen.
Inhoudelijke beoordeling
4.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de moeder onrechtmatig handelt doordat zij weigert het toestemmingsformulier te tekenen voor een vakantie van de vader met [minderjarige 2 (voornaam)] naar Duitsland van 11 juli 2022 tot en met 15 juli 2022.
4.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze zaak moet worden beoordeeld naar analogie van de uitspraak van de Hoge Raad van 21 mei 2021 (ECLI:NL:HR:2021:748). Daarin lag – onder andere – de vraag voor of in het geval een minderjarige uit huis is geplaatst op de voet van art. 1:265b BW – de pleegouders (zonder gezag) toestemming dienen te verkrijgen van de ouders met gezag dan wel de gecertificeerde instelling voor een uitstapje of vakantie met de minderjarige in het binnen- of buitenland. In rechtsoverweging 2.12.2 wordt overwogen dat bij een uithuisplaatsing in een pleeggezin in beginsel ook het nemen van beslissingen over uitstapjes en vakanties met de minderjarige behoort tot de taken van de pleegouders. Hiervoor behoeven de pleegouders dus geen toestemming van de met het gezag belaste ouders. Hoewel in deze zaak geen sprake is van een uithuisplaatsing of ondertoezichtstelling, is de positie van de pleegouders vergelijkbaar met die van de vader zonder gezag. In de tijd dat [minderjarige 2 (voornaam)] bij de vader verblijft is het daarom in beginsel aan de vader om deze tijd naar eigen inzicht in te vullen en hoeft hij in principe geen toestemming te vragen aan de moeder (die het eenhoofdig gezag heeft) voor het maken van een reis naar Duitsland.
4.9.
Desondanks is het onder omstandigheden denkbaar dat er gegronde redenen zijn om deze toestemming te weigeren. Volgens de moeder is hiervan in dit geval sprake. De moeder heeft tijdens de zitting haar zorgen geuit en verteld dat [minderjarige 2 (voornaam)] een kwetsbaar kind is met ADHD, dyslexie en emotie-regulatieproblematiek. Gelet op de leeftijd van [minderjarige 2 (voornaam)] en zijn problematiek is hij nog niet zelfredzaam. Het is daarom erg belangrijk dat de opvoeder van [minderjarige 2 (voornaam)] adequaat en sensitief kan reageren. De vader is hier niet toe in staat volgens de moeder. Hij heeft autisme en kan onvoldoende aansluiten bij de behoeften van [minderjarige 2 (voornaam)] . Ook reageert de vader niet adequaat in onverwachte situaties. De moeder vindt het daarom niet veilig genoeg om [minderjarige 2 (voornaam)] alleen met de vader naar Duitsland op vakantie te laten gaan.
4.10.
De voorzieningenrechter heeft de zorgen van de moeder gehoord, maar ziet daarin onvoldoende aanleiding om geen toestemming te verlenen aan de vader voor een vakantie naar Duitsland met [minderjarige 2 (voornaam)] . Het gaat immers om een reis van slechts vijf dagen naar een Nederlandse camping in Duitsland, op drie uur rijden van de woonplaats van de vader. De vader heeft daarbij aangegeven dat de mensen van de receptie en het animatieteam Nederlands spreken. Daarnaast heeft de vader voldoende veiligheidsmaatregelen getroffen, waaronder een mobiel voor [minderjarige 2 (voornaam)] waarbij hij met één druk op de knop iemand van de receptie of zijn opa kan bellen. [minderjarige 2 (voornaam)] kan altijd ook zijn moeder of vader bellen als dat nodig is. De stelling van de moeder dat de vader niet goed voor [minderjarige 2 (voornaam)] zou kunnen zorgen, is onvoldoende onderbouwd. Vast staat namelijk dat [minderjarige 2 (voornaam)] vorig jaar en het jaar ervoor ook met zijn vader vijf dagen op vakantie is geweest in Nederland. De moeder heeft hierover verklaard dat dit goed is verlopen.
4.11.
Onder al deze omstandigheden is er het naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding om af te wijken van het hiervoor genoemde uitgangspunt dat de vader in beginsel geen toestemming nodig heeft van de moeder om met [minderjarige 2 (voornaam)] naar Duitsland te gaan. Om die reis te kunnen maken heeft hij echter wel het door de moeder ondertekende toestemmingsformulier nodig. Gelet op het eerdergenoemde uitgangspunt en vanwege de hiervoor genoemde omstandigheden acht de voorzieningenrechter het onrechtmatig dat de moeder het formulier niet heeft ingevuld en ondertekend. De voorzieningenrechter zal daarom de gevraagde voorziening toewijzen en vervangende toestemming geven.
Afgifte reisdocument
4.12.
De voorzieningenrechter zal vordering III. toewijzen. De moeder heeft geen gegronde reden naar voren gebracht om afgifte van het reisdocument te weigeren. De voorzieningenrechter vindt het belangrijk dat [minderjarige 2 (voornaam)] zich tijdens de reis naar Duitsland kan legitimeren en zal de moeder veroordelen tot afgifte van het paspoort van [minderjarige 2 (voornaam)] aan de vader.
Proceskosten
4.13.
In procedures van familierechtelijke aard is het gebruikelijk de proceskosten tussen partijen te compenseren. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken en zal dan ook de proceskosten (ambtshalve) compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
beslist dat [minderjarige 2 (voornaam)] van maandag 11 juli 2022 tot vrijdag 15 juli 2022 bij de vader zal verblijven, waarbij de moeder [minderjarige 2 (voornaam)] maandag om 9:00 uur bij de vader zal brengen en de vader [minderjarige 2 (voornaam)] vrijdag na het avondeten weer thuisbrengt;
5.2.
verleent aan de vader vervangende toestemming – die de toestemming van de moeder vervangt – om met [minderjarige 2 (voornaam)] in de periode van 11 juli 2022 tot en met vrijdag 15 juli 2022 af te reizen naar Duitsland en daar te verblijven;
5.3.
verplicht de moeder om tijdig voor 11 juli 2022 aan de vader het reisdocument van [minderjarige 2 (voornaam)] ter beschikking te stellen;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar, voorzieningenrechter, in samenwerking met mr. H.E. Broersma, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2022. [1]

Voetnoten

1.type: BH(MN