ECLI:NL:RBMNE:2022:2672

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
9459908
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldlening met bewijsopdracht aan eiser

In deze zaak vordert eiser, een particulier, de gedaagde, een besloten vennootschap, tot terugbetaling van een geldlening. Eiser stelt dat hij in de periode van 16 december 2019 tot en met 3 februari 2020 in totaal € 20.009,- aan gedaagde heeft uitgeleend, waarvan € 18.009,- nog niet is terugbetaald. Gedaagde heeft een deel van de lening, € 2.000,-, terugbetaald, maar betwist de contante betalingen die eiser stelt te hebben gedaan. De kantonrechter heeft op 11 mei 2022 een tussenuitspraak gedaan, waarbij eiser is opgedragen bewijs te leveren van de contante betalingen. De mondelinge behandeling vond plaats op 6 april 2022, waarbij partijen de mogelijkheid kregen om een minnelijke regeling te treffen, maar dit is niet gelukt. Gedaagde voert als verweer aan dat zij eiser niets meer verschuldigd is en dat de bedragen die zij heeft ontvangen verrekend moeten worden met behandelingen die haar kliniek aan eiser en zijn familie heeft verleend. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar verweer en dat eiser de gelegenheid krijgt om zijn stellingen te onderbouwen met bewijs.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 9459908 AC EXPL 21-2290 SV/40160
Vonnis van 11 mei 2022
inzake
[eiser],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: eiser,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. M.R.F. Berte,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: gedaagde,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: Rechtsagent B.V.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 10
- de conclusie van antwoord tevens voorwaardelijke eis in reconventie met producties 1 tot en met 3
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 11 tot en met 16
- de mondelinge behandeling op 6 april 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 6 april 2022 plaatsgevonden via een Skype-verbinding. Eiser was telefonisch aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Berte voornoemd. Gedaagde werd vertegenwoordigd door haar directeur, de heer [A] , en zijn echtgenote, mevrouw [B] . Verder waren aanwezig mr. S. Malek van Rechtsagent B.V., gemachtigde van gedaagde en S. Nadali, tolk. Na afloop van de zitting is de behandeling van de zaak voor twee weken aangehouden om partijen de mogelijkheid te bieden met elkaar in gesprek te gaan voor een minnelijke regeling. Op 20 april 2022 hebben de gemachtigden van partijen de griffier laten weten dat er geen regeling is bereikt. Daarna is vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
Partijen zijn medio 2019 met elkaar in contact gekomen. Eiser heeft gedaagde daarna korte tijd de beschikking gegeven over een tijdelijke winkelruimte voor haar onderneming, totdat gedaagde in een andere winkelruimte terecht kon. De echtgenote van de heer [A] , mevrouw [B] , heeft eiser in december 2019, toen haar echtgenoot in Iran verbleef, gevraagd om financiële hulp. In de periode van 16 december 2019 tot en met 3 februari 2020 heeft eiser op verschillende data betalingen gedaan van zijn bankrekening naar de bankrekening van gedaagde, in totaal een bedrag van € 8.309,-. Partijen waren het er mondeling over eens dat dit een lening was. Gedaagde heeft eiser via een bankoverschrijving op 28 maart 2021 € 2.000,- terugbetaald.
2.2.
Eiser stelt dat hij op grond van de mondelinge overeenkomst van geldlening op 8 december 2019 € 5.000,- en op 21 januari 2020 € 6.700,- contant geld heeft uitgeleend aan gedaagde. Eiser stelt dat hij in totaal (€ 8.309,- + € 11.700,- =) € 20.009,- aan gedaagde heeft uitgeleend, waarvan € 18.009,- nog niet is terugbetaald.
2.3.
Eiser vordert een verklaring voor recht, primair dat eiser en gedaagde een geldlening (overeenkomst van verbruikleen) voor een bedrag van € 20.009,- hebben gesloten, subsidiair dat hij gedaagde zonder rechtsgrond € 20.009,- heeft betaald. Eiser vordert daarnaast de veroordeling van gedaagde om een bedrag van € 18.009,- aan hem terug te betalen, te vermeerderen met de incassokosten van € 1.155,66 inclusief btw en te vermeerderen met de wettelijke rente over € 21.164,66 vanaf de dag dat het verschuldigde bedrag betaald had moeten zijn, met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
2.4.
Gedaagde voert als verweer dat zij eiser niets meer is verschuldigd. De bedragen die zij via bankoverschrijvingen van eiser als lening heeft ontvangen, in totaal € 8.309,-, verminderd met het bedrag van € 2.000,-, moeten verrekend worden met het bedrag aan behandelingen die haar kliniek heeft gegeven aan eiser en zijn familieleden. Gedaagde verwijst daarbij naar printscreens van behandelingen van [C] en [D] . Volgens gedaagde zijn voor deze behandelingen in overleg met eiser, vanwege de door hem verrichte betalingen, geen facturen opgesteld. Gedaagde betwist dat zij van eiser op
8 december 2019 en op 21 januari 2020 de gestelde contante betalingen van € 5.000,- en
€ 6.700,-, in totaal € 11.700,-, heeft ontvangen. Gedaagde verzoekt daarom de vordering van eiser in conventie af te wijzen en eiser te veroordelen in de proceskosten.
2.5.
Gedaagde vordert in reconventie, als de vordering van eiser geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen, dat eiser wordt veroordeeld tot betaling van de behandelingen die zij bij hem en zijn familieleden heeft verricht.
2.6.
Eiser erkent dat hij één behandeling bij gedaagde heeft ondergaan, maar stelt dat dit een gift was. Eiser betwist dat hij andere behandelingen bij gedaagde heeft ondergaan en dat er een afspraak was om hiervoor geen facturen op te stellen. Eiser betwist ook dat hij voor de behandelingen van [C] en [D] zou betalen. Verder stelt eiser dat het bedrag van de vordering van gedaagde onvoldoende is onderbouwd. Eiser stelt primair dat gedaagde niet-ontvankelijk is in haar vordering, subsidiair dat de vordering van gedaagde moet worden afgewezen en meer subsidiair dat de vordering van gedaagde nog niet opeisbaar is en daarom niet verrekend kan worden.

3.De beoordeling

in conventie:

3.1.
Gedaagde erkent dat zij via bankoverschrijvingen in totaal € 8.309,- van eiser heeft ontvangen. Partijen zijn het er over eens dat zij hierover een overeenkomst van geldlening hebben gesloten. Gedaagde heeft € 2.000,- van deze lening aan eiser terugbetaald, zodat gedaagde eiser op grond van de overeenkomst nog € 6.009,- moet terugbetalen. Gedaagde betwist niet dat dit bedrag opeisbaar is.
3.2.
Gedaagde beroept zich op verrekening van dit bedrag met haar vordering op eiser. Gedaagde stelt dat zij behandelingen heeft verricht bij eiser, zijn vriendin en zijn broer, zonder dat hiervoor is betaald. Eiser heeft dit betwist. De kantonrechter is van oordeel dat de gegrondheid van het beroep op verrekening niet eenvoudig is vast te stellen. Gedaagde heeft haar stelling dat er een afspraak met eiser was dat hij zou betalen voor behandelingen van zijn vriendin en zijn broer, niet onderbouwd. Gedaagde heeft ook de hoogte van haar vordering niet gespecificeerd. Nu de gegrondheid van de vordering van eiser tot het bedrag van € 6.009,- vaststaat zal de kantonrechter, overeenkomstig art. 6:136 BW, het beroep op verrekening verwerpen.
3.3.
Eiser stelt dat hij naast de bankoverschrijvingen gedaagde ook twee keer contant geld heeft gegeven, op grond van een overeenkomst van geldlening. Eiser stelt dat hij op 8 december 2019 € 5.000,- en op 21 januari 2020 € 6.700,- contante betalingen heeft gedaan. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft eiser onder meer een verklaring van [E] overgelegd. Eiser heeft verder gewezen op de door hem overgelegde vertalingen van What’s App-gesprekken die hij heeft gevoerd met de heer [A] en zijn echtgenote en twee uitgeschreven spraakberichten van de heer [A] aan eiser. Gedaagde betwist dat zij naast de lening voor € 8.009,- die zij via bankoverschrijvingen heeft ontvangen, ook contant geld van gedaagde heeft ontvangen en geleend. De kantonrechter kan op grond van de beschikbare gegevens nog niet vaststellen of eiser inderdaad naast de bankoverschrijvingen ook nog € 11.700,- via contante betalingen aan gedaagde heeft uitgeleend. De kantonrechter stelt eiser daarom in de gelegenheid om zijn stelling te bewijzen door middel van het overleggen van beëdigde vertalingen van de (eerder overgelegde) transcripties van What’s app-gesprekken en voice-berichten en door het horen van getuigen.
3.4.
Indien eiser het bewijs (ook) wenst te leveren door schriftelijke stukken of andere gegevens, dient hij deze afzonderlijk bij akte in het geding te brengen. Indien eiser bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, dient hij dit in de akte te vermelden en de verhinderdata op te geven van beide partijen en van de op te roepen getuigen. Een getuigenverhoor zal vanwege organisatorische redenen pas na 1 september 2022 bepaald worden, de opgave van verhinderdata dient daarom betrekking te hebben op de periode vanaf 1 september 2022 tot 1 december 2022. De kantonrechter zal dan vervolgens een dag en uur voor een getuigenverhoor bepalen.
3.5.
Indien eiser een akte indient, kan gedaagde daarna binnen vier weken een akte nemen om op de akte van eiser te reageren.
3.6.
Partijen moeten bij de getuigenverhoren rechtsgeldig vertegenwoordigd aanwezig zijn. Indien een partij zonder gegronde reden niet verschijnt, kan dit nadelige gevolgen voor die partij hebben. Indien een getuige de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, dient eiser te zorgen voor de aanwezigheid van een beëdigde tolk tijdens het getuigenverhoor.
3.7.
De kantonrechter verwacht dat het verhoor per getuige 60 minuten zal duren. Als eiser verwacht dat het verhoor van een getuige langer zal duren dan de hiervoor vermelde duur, kan dat in de te nemen akte worden vermeld.
3.8.
Iedere verdere beslissing over de vordering in conventie zal in afwachting van de bewijslevering worden aangehouden.
in (voorwaardelijke) reconventie:
3.9.
Gedaagde vordert, indien zij wordt veroordeeld tot betaling aan eiser, om eiser te veroordelen tot betaling van behandelingen die zij bij eiser, zijn vriendin en zijn broer, heeft verricht. Hiervoor geldt ook wat de kantonrechter onder de conventie onder punt 3.2 heeft overwogen, dat de vordering van gedaagde onvoldoende is onderbouwd. Gedaagde heeft onvoldoende gesteld dat zij met eiser een overeenkomst heeft gesloten voor zijn behandeling of de behandeling van derden en dat hiervoor nog een betaling is verschuldigd. De vordering in reconventie zal daarom worden afgewezen. Om proceseconomische redenen zal de kantonrechter de beslissing over de vordering in reconventie aanhouden totdat een eindvonnis wordt gegeven.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie:
4.1.
draagt eiser op, met alle middelen rechtens, te bewijzen dat hij op 8 december 2019
€ 5.000,- en op 21 januari 2020 € 6.700,- contant heeft betaald aan gedaagde en dat de betalingen zijn gedaan uit hoofde van een overeenkomst van geldlening;
4.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 15 juni 2022, waar eiser in de gelegenheid wordt gesteld bij akte aan te geven op welke wijze hij bewijs wil leveren;
4.3.
bepaalt dat, indien eiser (ook) bewijs wil leveren door middel van schriftelijke bewijsstukken, hij die stukken, voor zover in de buitenlandse taal gesteld voorzien van een beëdigde vertaling op die rolzitting in het geding moet brengen;
4.4.
bepaalt dat, indien eiser bewijs wil leveren door middel van het horen van getuigen, hij op die rolzitting:
- de namen en woonplaatsen van de getuigen moet opgeven;
- moet opgeven op welke dagen alle partijen, hun advocaten/gemachtigden en de getuigen
in de drie maanden vanaf 1 september 2022verhinderd zijn; hij dient bij die opgave ten minste vijftien dagdelen vrij te laten waarop het getuigenverhoor zou kunnen plaatsvinden;
4.5.
bepaalt dat:
- voor het opgeven van verhinderdata geen uitstel zal worden verleend
;
- indien eiser geen gebruik maakt van de mogelijkheid om verhinderdata op te geven de kantonrechter eenzijdig een datum zal bepalen waarvan dan in beginsel geen wijziging meer mogelijk is;
- het getuigenverhoor zal kunnen worden bepaald op een niet daarvoor opgegeven dagdeel, indien bij de opgave minder dan het hiervoor verzochte aantal dagdelen zijn vrijgelaten;
- indien een getuige de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, eiser zorgt voor de aanwezigheid van een beëdigde tolk tijdens het getuigenverhoor;
4.6.
bepaalt dat de datum van het getuigenverhoor in beginsel niet zal worden gewijzigd nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald;
in conventie en in reconventie:
4.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2022.