ECLI:NL:RBMNE:2022:2666

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
22_2506
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening gebiedsverbod voor psychiatrisch patiënt in Almere

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, een psychiatrisch patiënt zonder vaste woon- of verblijfplaats, tegen het door de burgemeester van Almere opgelegde gebiedsverbod voor het gebied Almere Centrum. Dit gebiedsverbod is opgelegd voor de periode van 5 juni 2022 tot 5 september 2022, naar aanleiding van een bestuurlijke rapportage die meldde dat verzoeker zich schuldig had gemaakt aan herhaaldelijke verstoringen van de openbare orde. Verzoeker is het niet eens met dit besluit en heeft bezwaar gemaakt, met het doel om zich weer vrij te kunnen bewegen in het centrum van Almere totdat er op zijn bezwaarschrift is beslist.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 juni 2022 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van verzoeker als de gemachtigden van de burgemeester aanwezig waren. De burgemeester heeft in zijn besluit rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verzoeker, maar heeft geconcludeerd dat het gebiedsverbod noodzakelijk is voor de bescherming van de openbare orde. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester in redelijkheid meer gewicht heeft toegekend aan het algemene belang van de openbare orde dan aan de persoonlijke belangen van verzoeker. Het gebiedsverbod heeft volgens de burgemeester enig nuttig effect, aangezien het aantal overlastmeldingen is afgenomen sinds de maatregel is opgelegd.

Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, wat betekent dat verzoeker zich niet mag begeven in het gebied Almere Centrum totdat er op zijn bezwaar is beslist. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening en dat verzoeker de behandeling van zijn bezwaar zal moeten afwachten. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2506
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 juli 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , zonder vaste woon- of verblijfplaats, verzoeker

(gemachtigde: mr. E.J.H. van Lith),
en

de burgemeester van de gemeente Almere (de burgemeester)

(gemachtigden: mr. L.M. Rutten en C.C. van den Akker).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het door verweerder (hierna: de burgemeester) aan hem opgelegde gebiedsverbod voor het gebied Almere Centrum, voor de periode van 5 juni 2022 tot 5 september 2022.
Met het bestreden besluit van 2 juni 2022 heeft de burgemeester naar aanleiding van een bestuurlijke rapportage van 14 april 2022 besloten om aan verzoeker een gebiedsverbod op te leggen. Op het kaartje wat bij het besluit is gevoegd is het gebied waarvoor het gebiedsverbod geldt gemarkeerd.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Hij is het niet eens met het opgelegde gebiedsverbod. Hij wil met het verzoek om voorlopige voorziening bereiken dat hij zich weer kan begeven in het gebied Almere Centrum, in ieder geval totdat er op zijn bezwaarschrift is beslist.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Verzoeker is het niet eens met het door de burgemeester opgelegde gebiedsverbod. Het gebiedsverbod is volgens hem geen geschikt middel om het beoogde doel te bereiken. De burgemeester wil met het gebiedsverbod een eind maken aan de overlastmeldingen en voorkomen dat de openbare ordeverstoringen voortduren. Verzoeker heeft echter psychiatrische problemen en is drugsverslaafd. Hij heeft daarom hulpverlening nodig. Zonder hulp zal het gebiedsverbod niet bijdragen aan het oplossen van de overlast die hij volgens de burgemeester veroorzaakt. Verzoeker kan zich door zijn ziektebeeld namelijk niet aan het gebiedsverbod houden. Dat blijkt al uit het feit dat hij inmiddels meerdere keren is aangehouden wegens overtreding van het gebiedsverbod. De burgemeester heeft verder geen zorgvuldige belangenafweging gemaakt. Er is bij het nemen van het besluit geen enkele rekening gehouden met de persoon van verzoeker.
Tussen partijen is niet in geschil is dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan herhaaldelijke individuele verstoring van de openbare orde, zoals bedoeld in artikel 172a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet. De burgemeester is daarom in beginsel bevoegd om aan verzoeker een gebiedsverbod op te leggen.
In geschil is de doelmatigheid van het opgelegde gebiedsverbod. Is het opgelegde gebiedsverbod een geschikt middel om het door de burgemeester beoogde doel te bereiken?
Volgens de burgemeester draagt het gebiedsverbod bij aan het herstel van de openbare orde. Sinds het opleggen van het gebiedsverbod zijn de meldingen bij de politie en de vastgestelde overlast via het cameratoezicht in de stad afgenomen. Verzoeker wordt nog wel gesignaleerd in de stad en hij overtreedt daarmee dus wel het gebiedsverbod, maar hij veroorzaakt daarbij minder overlast. Het gebiedsverbod is daarom volgens de burgemeester een geschikt middel om de openbare orde te beschermen. Andere maatregelen zijn geprobeerd, maar behoren niet tot de mogelijkheden of hebben geen soelaas geboden.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het gebiedsverbod is opgelegd naar aanleiding van 41 overlastmeldingen van de politie en cameratoezicht in de periode januari 2022 tot en met maart 2022, circa 90 dagen. In de maanden april en mei 2022 is verzoeker grotendeels gedetineerd geweest. Bij het verweerschrift heeft de burgemeester een overzicht gevoegd van elf (overlast)meldingen in de periode ná het opleggen van het gebiedsverbod (5 juni 2022 tot en met 25 juni 2022, 21 dagen). Het gaat daarbij om zes meldingen van overlast. De overige 5 meldingen melden alleen de aanwezigheid van verzoeker in het centrum. De frequentie van de overlastmeldingen is daarmee lager dan voor het ingaan van de maatregel en daarmee is het gebiedsverbod niet zonder positief effect op de openbare orde. Met de mededeling van de burgemeester ter zitting dat verzoeker ook minder gezien is door cameratoezicht kan verzoeker niet worden gevolgd in zijn stelling dat het gebiedsverbod een geheel zinloze maatregel is.
6. Bij het opleggen van het gebiedsverbod heeft de burgemeester wel oog gehad voor de persoon van verzoeker. Zij heeft de pogingen in het strafrechtelijk kader en de aanmeldingen voor toepassing van de Wet verplichte ggz onder ogen gezien. De isd-maatregel heeft onvoldoende soelaas geboden en de aanvraag voor een zorgmachtiging is niet doorgezet omdat de medisch deskundige daartoe geen verklaring afgaf. Hoewel ook voor de burgemeester duidelijk is dat hulpverlening noodzakelijk is, brengt het (nog) niet realiseerbaar zijn daarvan niet mee dat de burgemeester van een gebiedsverbod (principieel) moet afzien in het kader van de bescherming van de openbare orde. Omdat niet gesteld kan worden dat het opgelegde gebiedsverbod geen enkel nuttig effect heeft, ziet de voorzieningenrechter daarin geen aanleiding om het verzoek toe te wijzen.
7. Daarbij speelt ook de vraag of de persoonlijke omstandigheden van verzoeker aanleiding zijn om af te zien van het opleggen van het gebiedsverbod.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid aan het algemene belang van de openbare orde meer gewicht heeft toegekend dan aan de persoonlijke belangen van verzoeker. Zoals hiervoor is overwogen heeft de burgemeester aannemelijk gemaakt dat de maatregel enig nuttig effect heeft en dus – zij het in beperkte mate – bijdraagt aan het herstel van de openbare orde. Verzoeker heeft daartegenover slechts gesteld dat hij door het gebiedsverbod in zijn bewegingsvrijheid wordt beperkt. Dit is een in zijn algemeenheid zwaarwegend recht, maar in geval van verzoeker is niet gebleken dat hij concrete redenen heeft om zich juist in het centrum van Almere te bevinden. Dat verzoeker het verbod overtreedt om drugs te kopen lijkt bovendien een bewuste keuze te zijn. Uit de verklaringen van verzoeker bij de politie volgt dat verzoeker zich er van bewust is dat hij het gebiedsverbod overtreedt. Dit beeld wordt verder bevestigd door de mededelingen van de burgemeester ter zitting dat de beoordelend psychiater heeft geconcludeerd dat verzoeker wel aanspreekbaar is en dat hij dan in contact komt. Het kan daarom niet gesteld worden dat verzoeker in het geheel niet aan de maatregel zou kunnen voldoen. De burgemeester heeft verder rekening gehouden met de belangen van verzoeker door voor hem een slaapplaats bij het Leger des Heils in Lelystad te regelen.
Conclusie en gevolgen
9. Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting in stand kan blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Ook op basis van een afweging van belangen ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding een voorziening te treffen.
10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoeker de behandeling van zijn bezwaar zal moeten afwachten. In de tussentijd mag verzoeker zich niet begeven in het gebied Almere Centrum.
11. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2022 door mr. P.J.M. Mol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.L. Kosterman-Meijer, griffier.
griffier
Voorzieningenrechter
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.