ECLI:NL:RBMNE:2022:2665

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
UTR 21/3265
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht niet-ontvankelijk verklaard bezwaar tegen peilbesluit door dagelijks bestuur waterschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, eigenaar van een perceel in [woonplaats], en het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR). Eiser had een verzoek ingediend om het peilbesluit voor de watergangen rondom zijn kadastrale percelen partieel te herzien, omdat het perceel onder water staat en dit schade toebrengt aan zijn eigendommen. Het dagelijks bestuur van het HDSR heeft dit verzoek echter niet in behandeling genomen en het bezwaar van eiser tegen deze beslissing niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur ten onrechte het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank concludeert dat het verzoek van eiser om herziening van het peilbesluit moet worden aangemerkt als een aanvraag, en dat het dagelijks bestuur niet bevoegd was om deze aanvraag af te wijzen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de weigering van het dagelijks bestuur om de aanvraag in behandeling te nemen herroepen. De rechtbank heeft bepaald dat het algemeen bestuur van het HDSR alsnog op de aanvraag van eiser moet beslissen.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser recht heeft op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten. Het dagelijks bestuur moet het griffierecht van € 181,- en € 175,- aan proceskosten aan eiser vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3265

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR)(het dagelijks bestuur)
(gemachtigde: W. Zorg).

Inleiding

Eiser is eigenaar van de woning aan de [adres] en het bijbehorende weiland in [woonplaats] , kadastraal bekend als [perceel 1] (het perceel). Voor het perceel geldt het peilbesluit ‘tussen Kromme Rijn en Amsterdam-Rijnkanaal’ (het peilbesluit). Met een brief van 12 januari 2021 heeft eiser bij het algemeen bestuur van het HDSR (het algemeen bestuur) een verzoek ingediend om het peilbesluit voor de watergangen rondom de kadastrale percelen [perceel 1] en [perceel 2] partieel te herzien, omdat het perceel met het huidige peil uit het peilbesluit voor grote delen onder water staat. Hierdoor ontstaat schade aan onder meer bomen en planten en houten constructies en kan het perceel niet worden gebruikt voor een agrarische functie.
Met een brief van 30 maart 2021 heeft het dagelijks bestuur aan eiser meegedeeld dat hij heeft besloten om geen voorstel tot herziening van het peilbesluit aan het algemeen bestuur van het HDSR (het algemeen bestuur) voor te leggen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze brief.
Met een besluit van 21 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser was hierbij aanwezig. Hij werd vergezeld door [A] . Ook de gemachtigde van het dagelijks bestuur was op de zitting aanwezig. Hij werd vergezeld door [B] .

Beoordeling door de rechtbank

Bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard
1. De rechtbank is van oordeel dat het dagelijks bestuur het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2. Aan het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat zijn brief van 30 maart 2021 geen besluit als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) [1] is en dat daartegen daarom geen rechtsmiddelen openstaan. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een onjuiste opvatting van het dagelijks bestuur. De rechtbank is namelijk van oordeel dat het verzoek van eiser om het peilbesluit partieel te herzien een aanvraag is, of te wel een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen [2] . Tussen partijen is niet in geschil dat eiser belanghebbende is bij het peilbesluit. Volgens het dagelijks bestuur is het gebruikelijk dat als een belanghebbende bij het peilbesluit nadeel ondervindt, hij bij het dagelijks bestuur een aanvraag indient voor een vergunning voor een onderbemaling. Dat een aanvraag voor een vergunning voor onderbemaling vaker voorkomt, betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat eiser als belanghebbende bij het peilbesluit geen aanvraag voor een partiële herziening van het peilbesluit kan indienen. Naar het oordeel van de rechtbank is de brief van 30 maart 2021 de beslissing van het dagelijks bestuur om de aanvraag van eiser voor een partiële herziening van het peilbesluit niet in behandeling te nemen. Dit is een publiekrechtelijke rechtshandeling en dus een besluit en dus staan tegen deze beslissing rechtsmiddelen open.
3. De conclusie van het voorgaande is dat het beroep van eiser tegen het bestreden besluit gegrond is en daarom zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen.
Hoe nu verder?
4. De bestuursrechter heeft de taak het geschil zo veel mogelijk te beslechten. De rechtbank zal daarom hieronder de vraag beantwoorden of het dagelijks bestuur terecht heeft geweigerd om de aanvraag van eiser in behandeling te nemen.
5. De rechtbank stelt voorop dat een waterbeheerder, in dit geval het HDSR, verplicht is om peilbesluiten vast te stellen [3] . De bevoegdheid om het peilbesluit vast te stellen berust bij het algemeen bestuur en die bevoegdheid mag hij niet overdragen aan het dagelijks bestuur [4] . Dit betekent dat ook alleen het algemeen bestuur bevoegd is om het peilbesluit te herzien. En omdat alleen het algemeen bestuur bevoegd is om het peilbesluit te herzien, is ook alleen het algemeen bestuur bevoegd om een beslissing op een aanvraag voor herziening van het peilbesluit te nemen.
6. Het dagelijks bestuur is – zoals hij in het bestreden besluit terecht heeft opgemerkt – belast met de voorbereiding van al hetgeen in de vergadering van het algemeen bestuur ter overweging en beslissing moet worden gebracht [5] . Dat betekent in dit geval naar het oordeel van de rechtbank dat hij voor het algemeen bestuur een beslissing op de aanvraag van eiser had moeten voorbereiden. Dit heeft het dagelijks bestuur niet gedaan. In plaats daarvan heeft hij met de brief van 30 maart 2021 zelf de beslissing genomen om de aanvraag niet in behandeling te nemen. Deze beslissing heeft hij naar het oordeel van de rechtbank onbevoegd genomen. Zoals vermeld onder 5 is immers alleen het algemeen bestuur bevoegd om een beslissing te nemen op de aanvraag van eiser.
7. Daarom zal de rechtbank de weigering om de aanvraag van eiser in behandeling te nemen herroepen.
Wat betekent dit voor partijen?
8. Als de rechtbank het bestreden besluit vernietigt en de weigering van het dagelijks bestuur om de aanvraag van eiser voor een partiële herziening van het peilbesluit in behandeling te nemen herroept, ligt de aanvraag van eiser weer open. Het is niet aan de rechtbank om een besluit te nemen op deze aanvraag. Die bevoegdheid berust bij het algemeen bestuur. Het algemeen bestuur zal alsnog binnen de daarvoor geldende wettelijke termijn op de aanvraag van eiser voor een partiële herziening van het peilbesluit moeten beslissen.
Griffierecht en proceskosten
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het dagelijks bestuur aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het dagelijks bestuur moet die vergoeding betalen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen de verletkosten die eiser heeft gemaakt in verband met het bijwonen van de zitting voor vergoeding in aanmerking. Deze bedragen € 175,00 (5 uur à € 35,00). Omdat eiser alleen voor zichzelf beroep heeft ingesteld (en niet ook voor zijn echtgenote) komen haar verletkosten niet voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept de weigering van het dagelijks bestuur om een besluit te nemen op de aanvraag van eiser en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat het dagelijks bestuur het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het dagelijks bestuur tot betaling van € 175,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
2.Artikel 1:3, derde lid, van de Awb.
3.Artikel 5.2 van de Waterwet.
4.Artikel 83, tweede lid, aanhef en onder f, van de Waterschapswet.
5.Artikel 84, tweede lid van de Waterschapswet.