ECLI:NL:RBMNE:2022:2661

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
16.216829.21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met letsel door onoplettendheid van bestuurder

Op 24 september 2020 vond er een verkeersongeval plaats op de Rijksweg A2 te Nieuwegein, waarbij de verdachte, als bestuurder van een autoambulance, onvoldoende aandacht had voor het plotselinge stilstaande verkeer op de uitvoegstrook. Ondanks dat hij zijn snelheid niet tijdig had verminderd, botste hij met forse snelheid tegen een vrachtauto, die vervolgens een personenauto raakte. Dit ongeval resulteerde in ernstige verwondingen voor zowel de verdachte als de inzittenden van de betrokken voertuigen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet (WVW) en sprak hem vrij van het primair ten laste gelegde feit, dat betrekking had op artikel 6 WVW. De rechtbank legde een taakstraf op van 30 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toegewezen, terwijl de vordering van [bedrijf] werd afgewezen wegens het ontbreken van aansprakelijkheid op basis van artikel 7:661 BW.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.216829.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 juli 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1980] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 april 2022 (politierechterzitting) en 23 juni 2022 (inhoudelijke behandeling bij de meervoudige kamer).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H.E. Rebel en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. D.L.A.M. Pluijmakers, advocaat te Apeldoorn, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer 1] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 23 juni 2022 gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
primair: zich op 24 september 2020 te Nieuwegein als bestuurder van een autoambulance schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval op de Rijksweg A2, waardoor bij vier slachtoffers zwaar lichamelijk letsel is ontstaan;
subsidiair is dit ten laste gelegd als het veroorzaken van gevaar of het hinderen van het verkeer op die weg;
meer subsidiair is dit ten laste gelegd als het niet zodanig regelen van zijn snelheid op die voor het openbaar verkeer bestemde weg, waardoor hij in botsing is gekomen met een vrachtwagen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Volgens de officier van justitie is er sprake van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag door verdachte en van zwaar lichamelijk letsel bij de slachtoffers. Omstandigheden die de officier van justitie hierbij in aanmerking neemt naast het rijgedrag van verdachte, zijn de vermoeidheid waarover verdachte heeft verklaard, de snelheidsoverschrijding vlak voor het ongeluk en de wegsituatie ter plaatse. Op de uitvoegstrook van de A2 waar het ongeluk heeft plaatsgevonden, staat vaker een file.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde, omdat er slechts sprake is geweest van een moment van onoplettendheid, mogelijk zelfs een blackout. Van bijkomende omstandigheden die in dat geval vereist zijn voor het aannemen van aanmerkelijke schuld is niet gebleken. Er is dus geen sprake van roekeloosheid en eveneens niet van aanmerkelijk onoplettend of onvoorzichtig handelen, waarmee geen schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (hierna WVW) kan worden vastgesteld. De verdediging heeft verder aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij de slachtoffers, omdat er geen medische verklaringen in het dossier zitten. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging vrijspraak bepleit, omdat verdachte niet is ‘blijven rijden’ zoals ten laste is gelegd, maar juist wel snelheid heeft geminderd doordat hij (kort) heeft geremd vanaf het moment dat dat nodig was. De verdediging heeft zich voor wat betreft het meer subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak primair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan en zal verdachte daarvan vrijspreken. De rechtbank licht die beslissing als volgt toe.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
Op grond van vaste jurisprudentie gaat het bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 om het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst van deze gedragingen en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid kan worden gesteld dat één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van bedoelde bepaling. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voor culpa is meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Als laatste is van belang dat de hier bedoelde schuld in de zin van artikel 6 van de WVW niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid.
De rechtbank dient dus vast te stellen of verdachte verwijtbaar heeft gehandeld en overweegt daartoe als volgt. Op 24 september 2020 op de Rijksweg A2 te Nieuwegein heeft verdachte onvoldoende acht geslagen op zich voor hem (plotseling) ontstaan stilstaand verkeer op de uitvoegstrook. Verdachte heeft zijn snelheid niet (tijdig) geminderd en is met forse snelheid tegen een zich direct voor hem bevindende vrachtauto gebotst die daardoor met de voorzijde tegen de achterzijde van een personenauto botste. Ten gevolge van dit ongeval raakten zowel verdachte als de inzittenden van de vrachtauto en de personenauto ernstig gewond. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet met andere zaken bezig was dan met het besturen van de auto en dat hij geen verklaring kan geven waarom hij kennelijk niet goed heeft opgelet en de file over het hoofd heeft gezien.
Op basis van het proces-verbaal van het uitkijken van de dashcambeelden kan de rechtbank vaststellen dat verdachte gedurende een periode van enkele seconden niet voor zich uit heeft gekeken (tijdens het wisselen van rijstrook vier naar rijstrook vijf) en dat verdachte gedurende 7 seconden over rijstrook 5 (de rechter rijstrook) heeft gereden en niet (op tijd) heeft geremd voor het stilstaande verkeer dat zich direct voor hem bevond.
Naar het oordeel van de rechtbank is het enkel gedurende zeven seconden over de rechter rijstrook rijden en het niet tijdig remmen voor het op die rijstrook stilstaande verkeer door verdachte in dit geval onvoldoende voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Dat vermoeidheid bij verdachte een rol heeft gespeeld bij het ontstaan van het ongeluk, kan de rechtbank niet vaststellen. Verdachte had een voor hem normale werkdag achter de rug en was onderweg naar huis. De rechtbank constateert wel dat verdachte in de periode voor het incident de maximale snelheidslimiet heeft overschreden; zij het in zeer beperkte mate. Direct voor het tijdstip van aanrijding bedroeg volgens het uitlezen van de tachograaf de snelheid 88 km/u. De door verdachte gereden snelheid heeft uiteindelijk niet of nauwelijks invloed gehad op het plaatsvinden van het ongeval. De rechtbank acht de beperkte snelheidsovertreding daarom van onvoldoende gewicht om bij te dragen aan de vaststelling van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Dit geldt eveneens voor de omstandigheid dat verdachte bekend was met de wegsituatie ter plaatse. De rechtbank komt daarom niet toe aan de vaststelling van schuld in de zin van artikel 6 WVW en zal verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Zwaar lichamelijk letsel
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat er geen bewijs is voor zwaar lichamelijk letsel dat bij de slachtoffers zou zijn ontstaan, nu medische verklaringen in het dossier ontbreken.
Bewezenverklaring subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde (overtreding van artikel 5 WVW) bewezen kan worden verklaard. Wanneer hoger beroep tegen dit vonnis wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring worden uitgewerkt en worden opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht. De rechtbank overweegt het volgende ten aanzien van de bewezenverklaring.
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat het gedurende een periode van enkele seconden niet voor zich uit kijken (tijdens het wisselen van rijstrook vier naar rijstrook vijf) en het vervolgens niet voldoende minderen van snelheid voor het stilstaande verkeer wel leidt tot overtreding van artikel 5 WVW. Verdachte heeft zich onvoldoende vergewist van de verkeerssituatie op de weg voor hem en daardoor gemist dat op de rechter rijstrook een file was ontstaan. Uit het dossier blijkt dat verdachte niet heeft geremd, terwijl de verkeerssituatie daar wel om vroeg. De rechtbank gaat er anders dan de verdediging vanuit dat verdachte is blijven rijden, zoals ten laste is gelegd.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 24 september 2020 te Nieuwegein als bestuurder van een voertuig (autoambulance), daarmee rijdende op de weg, Rijksweg A2,
- zonder er zich (voldoende) van te vergewissen dat het voor hem, verdachte, gelegen wegdek vrij was is blijven rijden en
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,

door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd.

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder primair en meer subsidiair en meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot:
- een taakstraf van 150 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 75 dagen hechtenis;
- een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van een jaar, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren;
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat rekening dient te worden gehouden met het tijdsverloop en de LOVS-oriëntatiepunten voor de duur van de taakstraf. Vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de verdediging verzocht de ontzegging van de rijbevoegdheid geheel voorwaardelijk op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich op 24 september 2020 schuldig gemaakt aan een verkeersovertreding waarbij gevaar op de weg is veroorzaakt. Verdachte heeft in een moment van onoplettendheid op een stilstaande file ingereden, waarbij andere verkeersdeelnemers ernstig letsel hebben opgelopen. Verdachte heeft aldus met zijn rijgedrag de verkeersveiligheid op onacceptabele wijze in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheden als verkeersdeelnemer ernstig veronachtzaamd.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 10 januari 2022, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor overtreding van artikel 5 WVW. De rechtbank houdt enigszins in strafverzwarende zin rekening met deze eerdere veroordeling.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij direct na het ongeval gestopt is met zijn werk als berger bij Collewijn. Inmiddels werkt hij als zelfstandig keukenmonteur in de bouwsector, waarvoor hij zijn rijbewijs nodig heeft.
Strafoplegging
Er bestaan geen oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS voor overtreding van artikel 5 van de WVW. De rechtbank kijkt daarom naar de opgelegde straffen in soortgelijke zaken. De rechtbank wijkt bij de strafoplegging af van de eis van de officier van justitie, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt. Rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van verdachte is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het opleggen van een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid passend is.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 30 uren, te vervangen door 15 dagen hechtenis bij niet of niet juiste voldoening, en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren passend en geboden is.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] en [bedrijf] hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. [slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 900,- aan materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. [bedrijf] vordert ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit een bedrag van € 7.260,60 aan materiële schade.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] geheel kan worden toegewezen. De officier van justitie heeft daarbij verzocht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen.
De vordering van [bedrijf] lijkt voor toewijzing vatbaar, nu er sprake is van een causaal verband tussen de geleden schade en het bewezen verklaarde feit.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [bedrijf] heeft de verdediging gesteld dat maximaal een bedrag van € 7.229,30 kan worden toegewezen. De als schade gevorderde btw kan namelijk door [bedrijf] worden teruggevorderd van de Belastingdienst en betreft daarom geen schade die door verdachte zou moeten worden vergoed.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vordering [slachtoffer 1]
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de toelichting van de benadeelde partij ter zitting en hetgeen volgt uit het dossier is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder subsidiair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank licht haar beslissing als volgt toe.
Uit de toelichting van de benadeelde op de zitting is gebleken dat hij voor zijn knieklachten, die hij sinds het verkeersongeval op 24 september 2020 ervaart, te weten “het door zijn knie zakken”, een kniebrace moet dragen. Deze kniebrace (ter waarde van € 900,-) wordt niet door de zorgverzekeraar vergoed, omdat er door diverse medisch specialisten geen medische causaliteit kan worden vastgesteld voor deze knieklachten van de benadeelde.
Omdat er geen sprake is van medische causaliteit, zal de rechtbank middels een plausibiliteitstoets beoordelen of er wel sprake is van juridische causaliteit tussen het bewezen verklaarde feit (het verkeersongeluk) en de knieklachten van benadeelde. Bij juridische causaliteit geldt dat het moet gaan om een redelijke mate van waarschijnlijkheid wat betreft het causaal verband, als het slachtoffer het bestaan van klachten heeft aangetoond. Het ontbreken van een specifieke, medische aantoonbare verklaring hoeft dus niet in de weg te staan aan het oordeel dat het bewijs van oorzakelijk verband geleverd is. De rechtbank leidt uit de verklaring van de benadeelde ter zitting af dat zijn knieklachten pas zijn ontstaan na het verkeersongeval op 24 september 2020. Uit het dossier blijkt voldoende duidelijk dat de knieklachten van benadeelde door het verkeersongeval konden worden veroorzaakt. Er is verder ook niet gebleken van een andere oorzaak voor de knieklachten van benadeelde. Op basis van het voornoemde is de rechtbank van oordeel dat het causaal verband tussen het ontstaan van de schade en het bewezen verklaarde feit voldoende is gegeven. De gevorderde schade is daarmee voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank zal de vordering van [slachtoffer 1] toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 september 2020 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 900,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 september 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 18 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Vordering [bedrijf]
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [bedrijf] afwijzen. Reden daarvoor is hetgeen is opgenomen in artikel 7:661, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Daaruit volgt dat de werknemer die bij de uitvoering van de (arbeids)overeenkomst schade toebrengt aan de werkgever, niet jegens de werkgever aansprakelijk is voor die schade, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. In deze bepaling ligt dus een zeer hoog criterium ten aanzien van de werknemersaansprakelijkheid besloten. De rechtbank heeft ten aanzien van het bewezen verklaarde feit geoordeeld dat er geen sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van verdachte. Dat maakt dat de gevorderde schade niet voor vergoeding in aanmerking komt. Dit geldt zowel voor de gevorderde schade aan de vrachtwagen en des te meer voor wat betreft de gevorderde kosten voor de Arboarts en het bedrag voor de loondoorbetalingsverplichting.
Nu de vordering van de benadeelde wordt afgewezen, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 36f van het Wetboek van Strafrecht en
  • 5, 177, 179 van de Wegenverkeerswet 1994,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 30 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door
15 dagen hechtenis;
- ontzegt verdachte ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden;
- bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte zich voor het einde van na te melden proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 900,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 september 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 900,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 september 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 18 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [bedrijf]
  • wijst de vordering van [bedrijf] af;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Reijnierse, voorzitter, mr. J.G. van Ommeren en mr. J.A. Spee, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Dijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 juli 2022. De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 september 2020 te Nieuwegein als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (autoambulance), daarmede rijdende over de weg, Rijksweg A2, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- zonder er zich (voldoende) van te vergewissen dat het voor hem, verdachte, gelegen wegdek vrij was, (door) te blijven rijden en/of
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
waardoor verdachte (met grote snelheid) achter op een stilstaande vrachtwagen is gereden/gebotst, die (op zijn beurt) weer tegen een daarvoor stilstaande auto is gebotst/(aan)gereden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] ) zwaar lichamelijk letsel hebben bekomen,
te weten voor
- die [slachtoffer 2] nek-, schouder- en/of rugklachten en/of
- die [slachtoffer 3] een hersenschudding en/of een verwonding aan zijn hand en/of knieletsel en/of
- die [slachtoffer 1] (blijvend) beenletsel en/of
- die [slachtoffer 4] rugpijn, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 september 2020 te Nieuwegein als bestuurder van een voertuig (autoambulance), daarmee rijdende op de weg, Rijksweg A2,
- zonder er zich (voldoende) van te vergewissen dat het voor hem, verdachte, gelegen wegdek vrij was is blijven rijden en/of
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 september 2020 te Nieuwegein als bestuurder van een voertuig (autoambulance) rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Rijksweg A2, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij, verdachte, in botsing/aanrijding gekomen met een voor hem op die weg bevindend motorrijtuig (vrachtwagen);
( art 19 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 )