ECLI:NL:RBMNE:2022:2660
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak. De eiser, eigenaar van een vrijstaande woning in [plaats], had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente] vastgestelde waarde van € 652.000,- voor het belastingjaar 2020, welke was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2019. De eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 545.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting via Skype op 21 januari 2022, waarbij zowel de eiser als de verweerder zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden. De verweerder heeft een taxatiematrix overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde, waarin de woning van eiser werd vergeleken met vier referentiewoningen in [plaats].
De rechtbank heeft overwogen dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt en dat de bewijslast bij de verweerder ligt om aan te tonen dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder met de drie overgebleven referentiewoningen en de toelichting ter zitting aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de vergelijkbaarheid van de referentiewoningen en de ligging, niet overtuigend geacht. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de door de verweerder vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog is en heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en een afschrift is verzonden aan de partijen.