ECLI:NL:RBMNE:2022:2656
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking over de waarde van een woning
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van een woning voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde C. van Abbe, had beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap, die de waarde van de woning aan de [adres 1] in [plaats] had vastgesteld op € 356.000,- per 1 januari 2020. Eiser betwistte deze waarde en stelde dat de woning een lagere waarde had van € 281.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting via een Teams-beeldverbinding op 7 april 2022, waarbij ook de gemachtigde van de verweerder, R. Janmaat, en een taxateur aanwezig waren.
De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet hoger is dan de waarde in het economisch verkeer. De rechtbank beoordeelde de taxatiematrix die door de verweerder was overgelegd, waarin de woning werd vergeleken met vier referentiewoningen in de omgeving. De rechtbank concludeerde dat de referentiewoningen goed bruikbaar waren en dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. Eiser's argumenten, waaronder het gelijkheidsbeginsel en de onjuiste oppervlaktematen van de referentiewoningen, werden door de rechtbank niet gehonoreerd.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van griffier I. Zallali. De beslissing is openbaar uitgesproken op 30 juni 2022, en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.