ECLI:NL:RBMNE:2022:2653
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling van een woning
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar van de gemeente had de waarde van het object vastgesteld op € 346.000,- per 1 januari 2020, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelastingen. Eiser, de eigenaar van de woning, was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat de waarde lager zou moeten zijn, namelijk € 318.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting via een Teams-beeldverbinding op 7 april 2022, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.
De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet hoger is dan de waarde in het economisch verkeer. De rechtbank beoordeelde de taxatiematrix die door de verweerder was overgelegd, waarin de woning werd vergeleken met vijf referentiewoningen in de omgeving. De rechtbank concludeerde dat de referentiewoningen goed bruikbaar waren en dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de woningen. Eiser had verschillende beroepsgronden aangevoerd, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet tot een ander oordeel leidden.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.