In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. Eiser had op 30 juli 2020 een naheffingsaanslag van € 67,53 ontvangen wegens het parkeren zonder betaling op een gefiscaliseerde parkeerplaats. Eiser stelde dat hij recht had op een dwangsomvergoeding omdat hij verweerder op 25 februari 2021 in gebreke had gesteld, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder een poststuk van eiser had ontvangen zonder inhoud, waardoor er geen ingebrekestelling had plaatsgevonden. Eiser had vervolgens op 2 september 2021 bezwaar gemaakt tegen de beslissing van 26 juli 2021, waarin verweerder had geoordeeld dat eiser geen recht had op een dwangsom.
De rechtbank oordeelde dat verweerder niet tijdig had beslist op het bezwaar van eiser, waardoor eiser recht had op een dwangsom. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar van 14 november 2021 vernietigd voor zover er niet was beslist op de dwangsom en heeft bepaald dat eiser recht heeft op een dwangsomvergoeding van € 230,-. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de hoorplicht was geschonden, maar heeft besloten de zaak niet terug te verwijzen naar de bezwaarprocedure, omdat eiser niet in zijn belangen was geschaad. De rechtbank heeft de zaak zelf afgedaan en verweerder opgedragen het griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.