ECLI:NL:RBMNE:2022:2651

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
UTR 21/4569
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep gegrond tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en dwangsomvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. Eiser had op 30 juli 2020 een naheffingsaanslag van € 67,53 ontvangen wegens het parkeren zonder betaling op een gefiscaliseerde parkeerplaats. Eiser stelde dat hij recht had op een dwangsomvergoeding omdat hij verweerder op 25 februari 2021 in gebreke had gesteld, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder een poststuk van eiser had ontvangen zonder inhoud, waardoor er geen ingebrekestelling had plaatsgevonden. Eiser had vervolgens op 2 september 2021 bezwaar gemaakt tegen de beslissing van 26 juli 2021, waarin verweerder had geoordeeld dat eiser geen recht had op een dwangsom.

De rechtbank oordeelde dat verweerder niet tijdig had beslist op het bezwaar van eiser, waardoor eiser recht had op een dwangsom. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar van 14 november 2021 vernietigd voor zover er niet was beslist op de dwangsom en heeft bepaald dat eiser recht heeft op een dwangsomvergoeding van € 230,-. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de hoorplicht was geschonden, maar heeft besloten de zaak niet terug te verwijzen naar de bezwaarprocedure, omdat eiser niet in zijn belangen was geschaad. De rechtbank heeft de zaak zelf afgedaan en verweerder opgedragen het griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4569
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: W. Vos).

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser op 30 juli 2020 om 12:53 uur een naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] (de naheffingsaanslag) opgelegd van € 67,53 wegens het parkeren met auto, merk Volkswagen kenteken [kenteken] , op een zogenaamde gefiscaliseerde parkeerplaats, zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan.
Bij besluit van 26 juli 2021 heeft verweerder beslist dat eiser geen recht heeft op een dwangsom omdat hij verweerder op 25 februari 2021 niet in gebreke heeft gesteld in de bezwaarprocedure tegen de naheffingsaanslag.
Bij uitspraak op bezwaar van 14 november 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 16 juni 2022 door middel van een Teams-beeldverbinding. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar van 14 november 2021 voor zover er niet is beslist op de dwangsom;
  • bepaalt dat eiser recht heeft op een dwangsomvergoeding van € 230,-;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser stelt dat hij op 25 februari 2021 een ingebrekestelling heeft verstuurd naar verweerder voor de beslissing op bezwaar tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting. De rechtbank stelt vast dat uit de stukken blijkt dat verweerder een poststuk van eiser heeft ontvangen. Verweerder heeft het poststuk echter ontvangen zonder inhoud, dat wil zeggen alleen een envelop zonder inhoud, daarom heeft verweerder dat poststuk geretourneerd naar eiser. Uit de stukken blijkt dat eiser deze geretourneerde brief heeft ontvangen op 3 maart 2021. Eiser heeft verweerder daarom niet in gebreke gesteld en verweerder is eiser daarom geen dwangsom verschuldigd.
3. Eiser heeft op 2 september 2021 bezwaar gemaakt tegen de beslissing van 26 juli 2021. Op 20 oktober 2021 heeft eiser een ingebrekestelling verstuurd naar verweerder voor het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. De rechtbank stelt vast dat deze ingebrekestelling rechtsgeldig is. Eiser heeft verweerder twee weken de tijd gegeven te beslissen op zijn bezwaar, tot 4 november 2021. Verweerder heeft op 14 november 2021 een besluit genomen. Dit is niet binnen de termijn van twee weken en daarom is niet tijdig beslist op het bezwaar van eiser. Dit betekent dat verweerder een dwangsom verschuldigd is aan eiser.
4. In artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18 van de Awb).
5. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar geen beslissing genomen over de dwangsom en de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog. De dwangsom is verschuldigd vanaf 4 november 2021 tot 14 november 2021 en bedraagt € 230,- (10 dagen x € 23,-).
6. Verder voert eiser terecht aan dat de hoorplicht is geschonden. Verweerder heeft eiser niet gehoord en de rechtbank ziet ook niet dat verweerder daaraan voorbij is gegaan op grond van de uitzonderingen genoemd in artikel 7:3 van de Awb. De rechtbank zal de zaak niet terugwijzen naar de bezwaarprocedure omdat ze van oordeel is dat eiser door de gang van zaken niet in zijn belang is geschaad. De rechtbank ziet daarom aanleiding aan het gebrek voorbij te gaan met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. De zaak wordt niet terugverwezen en de rechtbank zal zelf de zaak afdoen.
7. De rechtbank merkt nog het volgende op. Eiser heeft geen rechtsmiddel aangewend tegen de uitspraak op bezwaar van 20 april 2021 waarbij zijn bezwaar tegen de naheffingsaanslag ongegrond is verklaard. De naheffingsaanslag staat daarmee vast.
8. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9. Op de zitting is gewezen op de mogelijkheid om tegen deze uitspraak in hoger beroep te gaan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van I. Zallali, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met dit proces-verbaal kunt u binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.