ECLI:NL:RBMNE:2022:2649
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde en rioolheffing, beoordeling van de waarde in het economisch verkeer en de toepassing van vrijstellingen
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in een WOZ-zaak waarbij eiser in beroep ging tegen de vastgestelde waarde van zijn woning voor het belastingjaar 2021. De heffingsambtenaar van de gemeente had de waarde vastgesteld op € 563.000,- per 1 januari 2020, waarop eiser een lagere waarde van € 510.000,- bepleitte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft de taxatiematrix van de heffingsambtenaar beoordeeld en geconcludeerd dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld, mede op basis van vergelijkingen met andere woningen in de omgeving.
Daarnaast was er een geschil over de rioolheffing, waarbij eiser stelde dat de gemeentelijke vrijstelling voor kerken ook voor zijn woning zou moeten gelden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeenteraad bij het vaststellen van de rioolheffing grote vrijheid heeft en dat de vrijstelling voor kerken niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, zowel wat betreft de WOZ-waarde als de rioolheffing, en heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.