ECLI:NL:RBMNE:2022:2642
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak ongegrond verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 juni 2022 uitspraak gedaan in een WOZ-zaak. Eiser, eigenaar van een woning in [plaats], had beroep ingesteld tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning door de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats]. De waarde was vastgesteld op € 590.000,- per 1 januari 2020, waarop een aanslag onroerendezaakbelastingen was gebaseerd. Eiser betwistte deze waarde en stelde dat de waarde lager zou moeten zijn, namelijk € 488.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting via een Teams-beeldverbinding op 8 maart 2022.
De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De waarde dient te worden bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de verkoopprijzen van vergelijkbare woningen worden meegenomen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht had gegeven in de gehanteerde indexeringspercentages en dat de taxatiematrix, waarin de woning werd vergeleken met vijf referentiewoningen, aannemelijk maakte dat de waarde niet te hoog was vastgesteld.
Eiser voerde verschillende argumenten aan tegen de vastgestelde waarde, waaronder de staat van onderhoud van de woning en de waardering van de voorzieningen. De rechtbank volgde de argumenten van de heffingsambtenaar en oordeelde dat er geen reden was om de waarde lager vast te stellen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en werd er geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 13 juni 2022.