ECLI:NL:RBMNE:2022:2641
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak ongegrond verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in een WOZ-zaak. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Bakker, had beroep ingesteld tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning aan [adres 1] in [plaats], die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 389.000,- per 1 januari 2019. Eiser betwistte deze waarde en stelde dat de waarde lager zou moeten zijn, namelijk € 313.000,-. De heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door P.E. Boersma, verdedigde de vastgestelde waarde en overhandigde een taxatiematrix ter onderbouwing.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft de taxatiematrix en de toelichting van de heffingsambtenaar ter zitting beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld, door de woning te vergelijken met referentiewoningen in dezelfde omgeving.
Eiser voerde aan dat er gebreken waren aan de woning, zoals lekkage en scheurvorming, en dat de indeling ondoelmatig was. De rechtbank oordeelde echter dat deze stellingen niet voldoende onderbouwd waren en dat de heffingsambtenaar rekening had gehouden met de staat van onderhoud en de bouwkundige kwaliteit van de woning. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.