ECLI:NL:RBMNE:2022:264

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
28 januari 2022
Zaaknummer
UTR 21/3040
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing WIA-uitkering ongegrond verklaard

Op 28 januari 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering, die was afgewezen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was bevonden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Eiser had eerder een aanvraag ingediend die op 3 december 2020 was afgewezen, en zijn bezwaar tegen deze afwijzing was op 16 juni 2021 ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 20 januari 2022 was eiser niet aanwezig, maar zijn echtgenote was wel aanwezig. De rechtbank heeft de zaak behandeld met inachtneming van de medische gegevens en de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Eiser stelde dat hij meer dan 35% arbeidsongeschikt was, maar de rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die deze claim onderbouwden. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts de klachten van eiser correct had ingeschat en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van 23 november 2020 juist was. De rechtbank wees erop dat eiser in de toekomst een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid kan doen als zijn situatie verslechtert. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3040

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Procesverloop

Met het besluit van 3 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een uitkering op grond van de Wet WIA [1] afgewezen per 13 september 2019, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is bevonden.
Met het besluit van 16 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser was niet aanwezig, maar wel zijn echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De voormalig werkgever was niet aanwezig en heeft kenbaar gemaakt enkel een afschrift van de uitspraak te willen ontvangen. [2]

Overwegingen

Geheimhouding
1. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, nu eiser geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan de werkgever te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken teneinde te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.

Voorgeschiedenis

2. Eiser heeft gewerkt als sociaal beheerder bij [stichting] voor gemiddeld 35,86 uur per week. Vanaf 1 maart 2017 is eisers dienstverband aangepast naar 20 uur per week. Voor de overige uren is een Ww [3] - uitkering toegekend.
3. Op 15 september 2017 heeft eiser zich ziekgemeld. Voor de uren (20) uit het dienstverband heeft de werkgever het loon doorbetaald. De Ww-uitkering is na 13 weken omgezet in een Zw [4] -uitkering.
4. Vervolgens is eiser in het kader van de eerstejaarsziektewetbeoordeling minder dan 35% arbeidsongeschikt verklaard en is de Zw-uitkering per 26 februari 2019 stopgezet. Hier heeft eiser eerst bezwaar en later beroep tegen ingesteld. Het beroep is ongegrond verklaard. Deze uitspraak is in hoger beroep bevestigd door de Centrale Raad van Beroep (de Raad).
5. Voor wat betreft de overgebleven uren waar eiser loondoorbetaling over heeft ontvangen (zie onder 3) geldt dat het dienstverband is beëindigd per 1 juli 2020 en dat per deze datum een Ww- uitkering is toegekend.
6. Ook heeft een procedure gespeeld in het kader van de WIA, waarbij verweerder in eerste instantie heeft beslist dat eiser de wachttijd niet had volgemaakt. Zijn werkgever had hem namelijk al per 1 september 2019 hersteld gemeld. Dit bleek later onjuist te zijn. Om deze reden heeft verweerder beslist dat eiser wel 104 weken door ziekte niet in staat is geweest zijn werk (volledig) uit te voeren.
Huidige procedure
7. Gezien het voorgaande (zie onder 6) heeft alsnog een WIA-beoordeling plaatsgevonden per einde wachttijd (13 september 2019). Met het primaire besluit is eiser, op basis van een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht, namelijk 31,20%.
8. Het bezwaar hiertegen is, met inachtneming van een onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, met het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertegen richt zich het beroep.
Standpunt van eiser
9. Eiser stelt dat hij wel meer dan 35% arbeidsongeschikt is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens hem de klachten onderschat en onvoldoende beperkingen aangenomen. In lijn hiermee stelt eiser dat hij de geduide functies niet kan verrichten.
Standpunt van verweerder
10. Verweerder voert aan dat de verzekeringsarts eisers beperkingen heeft vastgelegd in een FML. Weliswaar heeft eiser hier in bezwaar tegenin gebracht dat zijn beperkingen zijn onderschat, maar dit is niet onderbouwd met nieuwe medische gegevens. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat de (primaire) verzekeringsarts op goede gronden de eerstejaarsziektewetbeoordeling als referentiepunt heeft genomen. De FML van 23 november 2020 komt overeen met de FML van 24 mei 2019 die in het kader van de eerstejaarsziektewetbeoordeling is opgesteld en in de eerdere procedure juist is geacht (zie onder 4).
11. De arbeidsdeskundige heeft op basis van de FML voldoende voorbeeldfuncties kunnen duiden en een arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld van 31,20%. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ziet geen reden om af te wijken van de primaire beoordeling.

Beoordeling door de rechtbank

12. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden en of de klachten van eiser juist zijn ingeschat en vertaald naar beperkingen op de FML. Van belang hierbij is of verweerder de FML uit de eerstejaarsziektewetbeoordeling als referentiepunt heeft mogen nemen. In lijn met het voorgaande is wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit van belang of de geduide functies eisers belastbaarheid niet overschrijden.
Medische grondslag bestreden besluit
13. De rechtbank overweegt dat in deze procedure van belang is of eisers klachten op of rond de datum in geding (13 september 2019) juist zijn ingeschat en vertaald naar beperkingen. Verweerder heeft de eerder in het kader van de eerstejaarsziektewetbeoordeling opgestelde FML als referentie mogen aanhouden, zolang bij de huidige FML de medische gegevens zijn betrokken die zien op de periode rond de datum in geding in deze procedure.
14. In de huidige procedure zijn zowel in bezwaar als in beroep geen nieuwe medische stukken overgelegd door eiser. Ook is in beroep niet verwezen naar medische stukken ter onderbouwing van de gronden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de huidige WIA-beroepsprocedure beargumenteerd dat er geen reden is om per de datum in geding meer of grotere beperkingen of zelfs volledige arbeidsongeschiktheid aan te nemen. Hiervoor is namelijk een consistente claim nodig, waaruit een duidelijk veranderde/verergerde situatie blijkt ten opzichte van de eerstejaarsziektewetbeoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat er geen objectiveerbare aanwijzingen zijn dat de claim van volledige arbeidsongeschiktheid bij de WIA-beoordeling anders bezien moet worden dan bij de eerstejaarsziektewetbeoordeling. De claim op grotere beperkingen en/of volledige arbeidsongeschiktheid per datum in geding is onvoldoende consistent om aan deze claim tegemoet te kunnen komen, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
15. De rechtbank volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep en concludeert dat wat in deze beroepsprocedure naar voren is gebracht niet maakt dat getwijfeld kan worden aan de huidige verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Er zijn immers geen nieuwe medische gegevens overgelegd en eerdere stukken zijn reeds in beschouwing genomen en meegewogen bij de FML waar in deze procedure bij is aangesloten. Wat op de zitting over eisers medische situatie naar voren is gebracht doet vermoeden dat zijn situatie met de tijd is verslechterd. Er zijn echter onvoldoende aanknopingspunten dat dit op of rond 13 september 2019 al het geval was. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Arbeidskundige grondslag bestreden besluit
16. Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft eiser geen specifieke beroepsgronden naar voren gebracht, anders dan dat hij de functies om medische redenen niet kan verrichten. Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt dat ervan moet worden uitgegaan dat de beperkingen van eiser in de FML van 23 november 2020 juist zijn. Er bestaat daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat verweerder per functie heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden. Aan de hand van de geduide functies, heeft verweerder de theoretische verdiencapaciteit van eiser bepaald. Door deze verdiencapaciteit vervolgens af te zetten tegen het maatmaninkomen van eiser, heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid op correcte wijze vastgesteld op 31,20%.
De beroepsgrond slaagt niet.
Wijziging in eisers medische situatie
17. De rechtbank wil eiser er ten overvloede op wijzen dat hij in het geval van een verslechtering van de klachten bij verweerder binnen een bepaalde periode een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid kan doen. Mocht hij in de toekomst toch kiezen voor een (intensieve) behandeling, dan kan dit, zoals verweerder ook op zitting aangaf, bijvoorbeeld aanleiding zijn voor een dergelijke melding. Dit staat echter buiten de nu voorliggende beroepsprocedure.
Conclusie
18. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 28 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
2.De voormalig werkgever heeft in telefonisch contact met de griffier op 18 januari 2022 meegedeeld dat zij enkel een afschrift van de uitspraak wil ontvangen en niet op een andere manier wil (mee)procederen in deze zaak.
3.Werkloosheidswet
4.Ziektewet