ECLI:NL:RBMNE:2022:2628

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
16/061584-22
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 5 juli 2022, stond de verdachte terecht voor opzettelijke brandstichting. De feiten vonden plaats op 10 maart 2022 in Utrecht, waar de verdachte brand stichtte in haar kamer in een instelling. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een terechtzitting op 21 juni 2022, waar de officier van justitie, mr. A.A. Nieli, en de raadsvrouw, mr. M.P. Hilhorst, aanwezig waren. De tenlastelegging werd op de zitting gewijzigd, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aansteken van brand, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar met zich meebracht.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte het feit had bekend en dat er voldoende bewijs was voor de opzettelijke brandstichting, maar sprak haar partieel vrij van het bestanddeel ‘levensgevaar’ wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte, die tijdens het feit verward was en eerder geen strafbare feiten had gepleegd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 138 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandeling.

De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, maar ook de positieve ontwikkeling van de verdachte en haar bereidheid om mee te werken aan hulpverlening. De beslissing om een lagere straf op te leggen dan geëist door de officier van justitie was gebaseerd op de verminderde toerekenbaarheid van de verdachte en de omstandigheden rondom het feit. De rechtbank gelastte ook de teruggave van een in beslag genomen telefoontoestel aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/061584-22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 5 juli 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 juni 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.A. Nieli en van hetgeen verdachte en haar raadsvrouw, mr. M.P. Hilhorst, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 10 maart 2022 te Utrecht opzettelijk brand heeft gesticht in haar kamer, waardoor gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor andere personen te duchten was.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, maar heeft partiële vrijspraak gevorderd voor het bestanddeel ‘levensgevaar’.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd, maar sluit zich aan bij het standpunt van de officier van justitie dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken voor het bestanddeel ‘levensgevaar’.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 juni 2022;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [A] van 10 maart 2022, genummerd PL0900-2022067913-2, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 5 tot en met 6;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 10 maart 2022, genummerd PL0900-2022067913-4, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 9 tot en met 10.
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het bestanddeel ‘levensgevaar’ nu het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor een bewezenverklaring van dit bestanddeel.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 10 maart 2022 te Utrecht opzettelijk brand heeft gesticht in kamer [kamernummer 1] bij [instellingsnaam] aan de [adres 2] door open vuur in aanraking te brengen met een of meer deken(s) en papier en andere goederen die zich aldaar in de kamer bevonden ten gevolge waarvan brand is ontstaan in de badkamer en de woonkamer en daarmee gevaar voor die kamers en de in de kamers aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in dat pand van [instellingsnaam] bevindende personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 210 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 132 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een klinische opname en het meewerken aan middelencontroles. Volgens de officier van justitie kan het feit in verminderde mate aan verdachte worden toegerekend. Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie dit in aanmerking genomen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat uit het dossier, ondanks de afwezigheid van een uitgebreid NIFP-rapport, blijkt dat de psychische problematiek zodanig aanwezig was dat er op zijn minst sprake is van verminderde toerekenbaarheid bij verdachte. Ook voor het overige sluit de raadsvrouw zich aan bij het standpunt van de officier van justitie, inhoudende dat dient te worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf na aftrek van het voorarrest.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting in haar kamer in [instellingsnaam] . Als gevolg van het handelen van verdachte bestond er een reële kans dat deze brand zich verder zou ontwikkelen en dat de rook zou overslaan naar andere ruimtes in het complex waardoor bewoners en/of personeel zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen. Dat dit niet is gebeurd, is te danken aan het snel en adequaat handelen van het personeel van [instellingsnaam] en de brandweer. Door de brand is forse schade toegebracht aan de woning. Ten slotte leidt een brandstichting tot gevoelens van angst en onveiligheid bij de directe omwonenden en andere bewoners in de (directe) omgeving van de verdachte.
Persoon van verdachte
Uit een de verdachte betreffend uittreksel van de justitiële documentatie van 30 mei 2022 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. De rechtbank weegt dit niet in strafverzwarende of strafmatigende zin mee.
Uit het dossier blijkt dat verdachte verward was toen zij het strafbare feit pleegde. Ze was vanwege een crisisopname tegen haar zin in bij [instellingsnaam] opgenomen en voelde zich daar naar eigen zeggen niet veilig. Ook de verbalisanten die verdachte na haar arrestatie hebben overgebracht naar het bureau, merken op dat verdachte verward overkwam door de uitspraken die zij deed. De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het NIFP consult van 14 maart 2022. Daarin is het beschreven dat zij wisselend licht geagiteerd en verdrietig is Zij doet zowel homocidale als suïcidale uitingen en zegt zich nergens veilig te voelen. De inhoud van haar denken en hetgeen zij vertelt is paranoïde gekleurd. Mogelijk is sprake van een onderliggende autismespectrumstoornis met een psychotische decompensatie of een zich ontwikkelende psychotische stoornis. Verdachte heeft zelf bij de raadkamer van 25 mei 2022 verklaard dat ze lijdt aan PTSS en ADHD. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 20 april 2022, opgemaakt door A. Buiten, reclasseringswerker en een e-mailbericht van 20 juni 2022 van D. Vijfwinkel van Reclassering Nederland. Uit dit e-mailbericht blijkt dat verdachte tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft gesolliciteerd voor een baan en voornemens is om weer te beginnen met een opleiding. Ook heeft ze een ambulant begeleider van Next en een wijkcoach die haar helpen. Ter terechtzitting kwam verdachte helder over en naar eigen zeggen, gaat het nu veel beter met haar.
Op basis van het voornoemde en de verwarde toestand waarin verdachte zich tijdens en direct na het gepleegde feit bevond, acht de rechtbank het voldoende aannemelijk geworden dat ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een zodanige geestelijke toestand bij verdachte dat haar handelen daardoor werd beïnvloed. De rechtbank rekent verdachte het bewezen verklaarde dan ook in verminderde mate toe en weegt dit in strafmatigende zin mee.
Conclusie
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde en de straffen die worden opgelegd in soortgelijke zaken is de rechtbank van oordeel dat voor dit soort zaken in beginsel met geen andere straf kan worden volstaan dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank houdt echter ook sterk rekening met de verminderde toerekenbaarheid, de jonge leeftijd van verdachte, de blanco documentatie, de persoonlijke omstandigheden die voorafgaand aan het feit plaatsvonden en het positieve reclasseringsadvies, alsmede de coöperatieve houding van verdachte ten aanzien van dit advies en haar open houding op zitting. Ten slotte houdt de rechtbank – zonder daarmee afbreuk te willen doen aan de ernst van het feit – rekening met de relatief beperkte gevolgen die dit feit uiteindelijk heeft gehad. De rechtbank volstaat daarom met de oplegging van een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel het reeds ondergane voorarrest niet overstijgt en koppelt de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 138 dagen met aftrek van het reeds ondergane voorarrest, waarvan een gedeelte van 60 dagen voorwaardelijk met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling van Next en de wijkcoach waarbij een kortdurende klinische opname mogelijk is en middelencontrole door middel van urinecontroles, passend en geboden.
De door de rechtbank opgelegde straf wijkt af van de strafeis van de officier van justitie. Dat komt omdat de rechtbank sterker dan de officier van justitie rekening houdt met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte alsmede met de positieve ontwikkeling die verdachte heeft doorgemaakt en haar bereidheid om mee te werken aan hulpverlening. Om die redenen is de rechtbank van oordeel dat een lager voorwaardelijk strafdeel dan geëist passend is.

9.BESLAG

Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van het in beslag genomen voorwerp, te weten 1 STK Telefoontoestel (G2961129, merk: Samsung).

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 138 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
60 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- als bijzondere voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Nieuwe Oeverstraat 65, 6811 JB te Arnhem en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* zich houdt aan het ambulante behandelplan dat de reclassering in samenwerking met de ambulante begeleiding van Next en de wijkcoach vorm zal geven en de aanwijzingen opvolgt die in het kader van de begeleiding gegeven zullen worden. Als daarvoor aanleiding is, bijvoorbeeld in geval van terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychische toestandsbeeld, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek en als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, voor de duur van maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
* meewerkt aan de controle op verdovende middelen gebruik door middel van urinecontroles;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het volgende voorwerp:
1 STK Telefoontoestel (G2961129, merk: Samsung);
Voorlopige hechtenis
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Schothorst, voorzitter, mrs. C. van de Lustgraaf en O. Böhmer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Jaâter, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 juli 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 10 maart 2022 te Utrecht opzettelijk brand heeft gesticht in kamer [kamernummer 1] en/of [kamernummer 2] bij [instellingsnaam] aan de [adres 2] door (open) vuur in aanraking te brengen met een of meer deken(s) en/of papier en/of andere goederen die zich aldaar in de kamer bevonden, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan brand is ontstaan in de badkamer en/of de woonkamer, in elk geval brand is ontstaan, en daarmee gevaar voor die kamer(s) en/of de in de kamer(s) aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in dat pand van [instellingsnaam] bevindende personen in een of meer aansluitende kamer(s)en/of ruimte(s), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )