ECLI:NL:RBMNE:2022:2624

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 mei 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
16/064247-21; 16/120261-18 (vord. tul)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in mishandelingzaak met tegenstrijdige verklaringen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is verdachte beschuldigd van mishandeling van zijn levensgezel op 4 maart 2021 in Hilversum. De zaak kwam voor de meervoudige kamer en de zitting vond plaats op 25 april 2022. De verdachte was aanwezig en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.J. Schimmel. De officier van justitie, mr. J.A. Bekke, voerde aan dat de aangifte van de aangeefster, ondersteund door getuigenverklaringen en WhatsApp-berichten, voldoende bewijs bood voor een veroordeling. De verdediging betwistte echter de betrouwbaarheid van de aangifte en stelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de getuigen kritisch beoordeeld. Er waren geen directe getuigen van de mishandeling en de rechtbank constateerde tegenstrijdigheden in de verklaringen van de aangeefster. Tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris kon de aangeefster geen consistente antwoorden geven, wat de betrouwbaarheid van haar aangifte ondermijnde. De rechtbank concludeerde dat de aangifte niet voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen, waardoor de overtuiging ontbrak dat de verdachte de mishandeling had gepleegd.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastelegging en wees ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf af. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig bewijs was om tot een veroordeling te komen, en dat de vordering tot tenuitvoerlegging niet kon worden toegewezen, gezien de vrijspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/064247-21; 16/120261-18 (vord. tul)
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 mei 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ,
verblijvende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 april 2022. De verdachte is op die terechtzitting in persoon verschenen en heeft zich laten bijstaan door mr. M.J. Schimmel, advocaat te Bussum.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van de officier van justitie mr. J.A. Bekke en van hetgeen verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Kort gezegd verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij:
op 4 maart 2021 te Hilversum zijn levensgezel [slachtoffer] heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen op basis van de aangifte, die op onderdelen steun vindt in de getuigenverklaring van de buurvrouw, de verklaring van [getuige] , de Whatsappgesprekken tussen verdachte en aangeefster en tot slot de opmerking van de verbalisanten in het proces-verbaal van de aangifte dat zij letsel zien bij aangeefster.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Hij stelt zich op het standpunt dat de aangifte van [slachtoffer] niet betrouwbaar is en ook niet consistent met de overige bewijsmiddelen. De raadsman stelt zich aldus op het standpunt dat er onvoldoende wettig bewijs is om de overtuiging te verkrijgen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op 4 maart 2021 in Hilversum [slachtoffer] heeft mishandeld. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte haar heeft mishandeld, hetgeen verdachte heeft ontkend.
De rechtbank overweegt allereerst dat er geen getuigen van de beweerdelijke mishandeling zijn geweest. Om te komen tot de wettelijk vereiste overtuiging dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zal de verklaring van aangeefster in voldoende mate steun moeten vinden in de inhoud van andere bewijsmiddelen. De rechtbank constateert dat die steun ontbreekt en overweegt daartoe als volgt.
Aangeefster heeft op 4 maart 2021 aangifte gedaan en vervolgens is zij op 5 oktober 2021 gehoord door de rechter-commissaris. Tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris is aangeefster voorgehouden wat zij eerder heeft verklaard en welke berichten zij via Whatsapp heeft gestuurd naar verdachte. Echter, zij kon geen adequate antwoorden geven op de gestelde vragen. Wel heeft zij verklaard dat bepaalde dingen niet waar zijn die zij via Whatsapp tegen verdachte heeft gezegd. Naar het oordeel van de rechtbank doet het verhoor bij de rechter-commissaris ernstig afbreuk aan de betrouwbaarheid van de aangifte.
Verder is door verbalisanten vermeld dat zij bij aangeefster een klein wondje aan de binnenkant van haar wang hebben waargenomen, van welk wondje een foto in het dossier is gevoegd. Naar het oordeel van de rechtbank is op die foto echter geen verwonding te zien. Bovendien valt uit de beschrijving van het wondje door de verbalisanten niet af te leiden dat het ging om letsel, als het al letsel betrof dat verbalisanten hebben waargenomen, dat door verdachte zou zijn veroorzaakt. Voorts overweegt de rechtbank dat uit de getuigenverklaring van de buurvrouw niet valt af te leiden dat sprake was van meer dan een woordenwisseling tussen verdachte en aangeefster. Dit past meer bij de verklaring van verdachte dan bij die van aangeefster.
De rechtbank komt tot de conclusie dat, gelet op de geconstateerde tegenstrijdigheden en inconsistenties, niet tot de overtuiging kan worden gekomen dat verdachte aangeefster heeft mishandeld. De rechtbank zal verdachte vrijspreken voor het ten laste gelegde feit.

5.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij de stukken bevindt zich een vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/120261-18 betreffende het vonnis van 6 september 2018 van de politierechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, waarbij verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie persisteert bij de schriftelijke vorderingen vordert, gelet op het reclasseringsadvies geen gevangenisstraf op te leggen, maar deze straf om te zetten naar een taakstraf voor de duur van 60 uren.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de vordering af te wijzen gelet op de bepleite vrijspraak.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde. De vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 16/120261-18 zal dan ook worden afgewezen.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 16/120261-18 af;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.R. Buisman, voorzitter, mr. P.C. Quak en mr. J.G. van Ommeren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.T. van den Dool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 mei 2022.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 maart 2021 te Hilversum zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] ;
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) bij haar lichaam vast te pakken en/of (vervolgens) haar lichaam en/of hoofd (met kracht) tegen een ruit/raam te duwen, en/of
- meermalen, althans eenmaal, bij haar haren vast te pakken en/of (vervolgens) aan haar haren te trekken en/of aan haar haren mee te sleuren door de woning van die [slachtoffer] , en/of
- meermalen, althans eenmaal, op het bed te gooien en/of (vervolgens) bij haar gezicht/hoofd vast te pakken en/of (met kracht) in haar gezicht te knijpen, waarbij de hand/vingers van verdachte in [slachtoffer] mond kwam en/of waardoor die [slachtoffer] (meermalen) geen lucht kreeg.
(Artikel art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)