ECLI:NL:RBMNE:2022:2622

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
16/035311-22 Ontneming
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugshandelzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die samen met een medepleger was veroordeeld voor het dealen van harddrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde € 3.150 bedraagt. De vordering van de officier van justitie was gericht op het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat werd geschat op € 19.350. De verdediging betwistte de berekening van de ontnemingsvordering op verschillende punten, waaronder de periode waarin de feiten zich zouden hebben voorgedaan en het aantal unieke contacten per dag. De rechtbank heeft de periode van 13 juli 2021 tot 7 november 2021 niet betrokken bij de berekening, omdat onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde in die periode had gedeald. De rechtbank heeft de periode van 7 november 2021 tot 14 februari 2022 als uitgangspunt genomen en kwam tot de conclusie dat de veroordeelde in die periode 70 dagen had gedeald met 9 unieke contacten per dag, wat leidde tot een geschatte opbrengst van € 12.600. Na aftrek van kosten werd het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 6.300, dat gelijkelijk werd verdeeld tussen de veroordeelde en zijn medepleger. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 3.150 aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/035311-22 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer van 31 mei 2022 op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] (Somalië),
wonende te [adres] , [woonplaats] ,
verblijvende in de PI [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. T.M. van Wanrooij en van hetgeen veroordeelde en mr. M.C. Coster, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 13 april 2022 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel van € 19.350,00.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging betwist de berekening van de hoogte van de ontnemingsvordering op de volgende onderdelen. Ten eerste de periode, de raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat enkel kan worden vastgesteld dat veroordeelde zich op vijf afzonderlijke momenten, namelijk op 26 januari, 1, 2, 3 en 14 februari 2022 schuldig heeft gemaakt aan de verkoop van cocaïne. Indien de rechtbank deze conclusie volgt en veroordeelde partieel vrijspreekt, dan kunnen op grond van het Geerings-arrest van het EHRM de feiten waarvan hij is vrijgesproken niet als ander feit zoals bedoeld in artikel 36e, tweede lid, Sr worden betrokken in de ontnemingsprocedure. De ontnemingsvordering is gebaseerd op (onder andere) de periode van 13 juli 2021 tot en met 7 november 2021. Echter, volgens de raadsvrouw bestaat geen enkele aanwijzing dat veroordeelde zich vanaf 13 juli 2021 schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. Ten tweede wordt het aantal unieke contacten betwist. Het is de verdediging onduidelijk waarop de berekening van het aantal unieke contacten per dag is gebaseerd en het verzoek is dit aantal te matigen. Verder wordt uitgegaan van een werkweek van zeven dagen, maar op basis van het dossier blijkt niet dat iedere dag gewerkt is, hetgeen ook onaannemelijk is volgens de raadsvrouw. Ook zijn de brandstofkosten ten onrechte niet afgetrokken van de opbrengst. Tot slot verzoekt de raadsvrouw de verdeelsleutel toe te passen, zodat verdachte hooguit voor de helft van het totaalbedrag aansprakelijk gehouden kan worden.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van 31 mei 2022 van deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld voor het volgende strafbare feit:
- medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod in de periode van 7 november 2021 tot en met 14 februari 2022.
Veroordeelde is veroordeeld voor een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie. De rechtbank komt tot de conclusie dat het aannemelijk is dat dit misdrijf of andere strafbare feiten “op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen”. Volgens artikel 36e, lid 3 Wetboek van Strafrecht kan in dat geval aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van dit wederrechtelijk verkregen voordeel.
3.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Voor de berekening van de opbrengsten en kosten neemt de rechtbank – voor zover niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt wat is opgenomen in het ontnemingsrapport. [1]
3.3.1.
Periode
In het rapport wordt uitgegaan van een periode van 217 dagen, namelijk van 13 juli 2021 tot en met 14 februari 2022. De rechtbank gaat uit van een periode van 7 november 2021 tot en met 14 februari 2022, overeenkomstig de tenlastelegging. De rechtbank vindt onvoldoende aannemelijk geworden dat veroordeelde ook in de periode van 13 juli 2021 tot 7 november 2021 heeft gedeald in cocaïne. De dealtelefoon eindigend op [telefoonnummer 1] was in die periode niet actief. Dat veroordeelde heeft gedeald met het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 2] acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden. De verklaringen van afnemers en de historische gegevens van dit telefoonnummer bieden daartoe onvoldoende houvast. Weliswaar is met het nummer eindigend op [telefoonnummer 2] contact gelegd met tegennummers die volgens de politie in gebruik waren bij afnemers, maar dat het ook veroordeelde is geweest die deze contacten heeft onderhouden, is onvoldoende gebleken. Dat in de periode van 4 juli 2021 tot en met 4 januari 2022 38 maal contact is geweest met het nummer van de vrouw van veroordeelde, vindt de rechtbank hiertoe onvoldoende. Ter vergelijk: met de dealtelefoon eindigend op [telefoonnummer 1] is in een aanzienlijk kortere periode in totaal 579 keer contact geweest met zijn vrouw. Aldus zal de rechtbank de periode van 13 juli 2021 tot 7 november 2021 niet betrekken bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Voorts ziet de rechtbank in de contacten die er zijn geweest tussen de dealtelefoon en afnemers, waarbij niet steeds sprake is van dagelijks contact, aanleiding in het voordeel van veroordeelde uit te gaan van vijf dagen dealen per week.
Dit komt neer op een periode van 70 dagen dealen.
3.3.2.
Aantal unieke contacten
In het rapport wordt in het voordeel van veroordeelde uitgegaan van 9 unieke contacten per dag. [2] De rechtbank acht dit op basis van de processtukken reëel en aannemelijk en ziet in hetgeen is aangevoerd geen reden hiervan af te wijken.
3.3.3.
Opbrengst
Naar aanleiding van de verklaringen en afgeluisterde gesprekken is in de berekening, in het voordeel van de veroordeelden, slechts uitgegaan van een bedrag van € 20 per transactie. [3]
3.3.4.
Kosten
Veroordeelde en zijn mededader hebben zich tijdens het verhoor bij de politie beroepen op hun zwijgrecht. Veroordeelde verklaarde ook ter zitting niets over de door hen gemaakte kosten. Derhalve wordt uitgegaan van geldende jurisprudentie dat 50 procent van de omzet aangemerkt kan worden als winst. [4]
3.3.5.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
70 dagen x 9 unieke contacten per dag x 20 euro per transactie = € 12.600 opbrengst.
• Opbrengst: € 12.600

Gemaakte kosten (50%): € 6.300-
Wederrechtelijk verkregen voordeel: € 6.300.
Veroordeelde is in de strafzaak met een medepleger veroordeeld voor voornoemd strafbare feit. De rechtbank gaat ervan uit dat de veroordeelde het wederrechtelijk verkregen voordeel met de medepleger heeft gedeeld. De rechtbank gaat uit van een ponds-ponds gewijze verdeling; aanknopingspunten die nopen tot een andere verdeling zijn er niet. Het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt dus vastgesteld op (€ 6.300: 2 =)
€ 3.150.
3.3
Betalingsverplichting
De rechtbank stelt het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de staat, vast op
€ 3.150,-.

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 3.150,-;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 3.150,- aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 63 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Konings, voorzitter, mr. H.F. Koenis en mr. E.J. van Rijssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.T. van den Dool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 mei 2022.

Voetnoten

1.Het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht”, opgenomen in het aan de strafzaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer PL0900-2022013765 (pagina 187 tot en met 192).
2.Het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht”, opgenomen in het aan de strafzaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer PL0900-2022013765, p. 189-190.
3.Het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht”, opgenomen in het aan de strafzaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer PL0900-2022013765, p. 190.
4.Het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht”, opgenomen in het aan de strafzaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer PL0900-2022013765, p. 190-191.