Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
hierna te noemen: veroordeelde.
1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
2.VORDERING
3.BEOORDELING VAN DE VORDERING
Gemaakte kosten (50%): € 6.300-
€ 3.150.
€ 3.150,-.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van een strafzaak tegen een veroordeelde die samen met een medepleger was veroordeeld voor het dealen van harddrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde € 3.150 bedraagt, gebaseerd op een ponds-ponds gewijze verdeling van de opbrengsten van de drugshandel. De vordering van de officier van justitie was gericht op het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat werd geschat op € 19.350, maar de rechtbank heeft dit bedrag verlaagd na beoordeling van de bewijsvoering en de betrokkenheid van de veroordeelde in de drugshandel.
De rechtbank heeft de vordering inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 mei 2022, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren hebben gebracht. De verdediging voerde aan dat de veroordeelde geen beschikking had over de dealtelefoon en niet structureel betrokken was bij de drugshandel. De rechtbank heeft de periode van 7 november 2021 tot en met 14 februari 2022 als relevant beschouwd voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en heeft de opbrengsten en kosten vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om € 3.150 aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 63 dagen. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om een betalingsverplichting op te leggen voor ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.