ECLI:NL:RBMNE:2022:2617

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
16/706540-14 Ontneming
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door oplichting van 31 personen met zonnepanelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 juni 2022 een ontnemingsvonnis uitgesproken tegen een veroordeelde die betrokken was bij een oplichtingszaak. De veroordeelde had samen met een medepleger 31 personen opgelicht door hen zonnepanelen aan te bieden, maar deze na betaling niet te leveren. Het wederrechtelijk verkregen voordeel werd vastgesteld op € 48.553,82, na aftrek van kosten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het voordeel behandeld, waarbij de veroordeelde werd bijgestaan door zijn advocaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde en zijn medepleger het voordeel hebben gedeeld, wat leidde tot de uiteindelijke beslissing om de veroordeelde te verplichten tot betaling van het geschatte voordeel aan de Staat. De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling bepaald, die maximaal 365 dagen kan bedragen. De zaak is behandeld op de terechtzitting van 17 mei 2022, waar de standpunten van zowel de officier van justitie als de verdediging zijn gehoord. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de verplichting tot betaling opgelegd op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/706540-14 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 juni 2022 op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. A.M.C.V. Fellinger en van hetgeen veroordeelde en mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
Op 31 mei 2022 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 5 november 2019 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel van € 97.107,63.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering tot ontneming af te wijzen gelet op de bepleite vrijspraak.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van 14 juni 2022 van deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld voor het volgende strafbare feit:
- medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd in de periode van 2 mei 2014 tot en met 10 november 2014.
Veroordeelde is veroordeeld voor een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie. De rechtbank komt tot de conclusie dat het aannemelijk is dat dit misdrijf of andere strafbare feiten “op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen”. Volgens artikel 36e, lid 3 Wetboek van Strafrecht kan in dat geval aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van dit wederrechtelijk verkregen voordeel.
3.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Voor de berekening van de opbrengsten en kosten neemt de rechtbank – voor zover niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt wat is opgenomen in het ontnemingsrapport. [1]
3.2.1.
Periode
De rechtbank gaat uit van een periode van 2 mei 2014 tot en met 10 november 2014, overeenkomstig de tenlastelegging.
3.2.2.
Opbrengst
In totaal hebben 31 personen aangifte gedaan. Zij hebben gezamenlijk een bedrag van € 105.467,42 betaald. [2]
3.2.3.
Kosten
3.2.3.1. Huur
Uit de opgevraagde bankafschriften blijken in juli en augustus 2014 twee bedragen te
zijn afgeschreven van € 637,77 met de omschrijving ‘ [omschrijving huur adres] ’ op rekening van
[bedrijf 1] en op 16 november 2014 en een bedrag van € 1.573,00 met omschrijving ‘ [omschrijving huur en borg locatie] ’ van de rekening van [bedrijf 2] . Verder zijn er geen bescheiden of bewijzen van betaling van huur gevonden.
Het bedrag aan huurkosten betreft aldus 2 x € 637,77 en € 1.573,00 =
€ 2.848,54. [3]
3.2.3.2. Salariskosten
Op de bankafschriften van [bedrijf 1] worden twee betalingen gedaan aan [A] , hij is als verkoper werkzaam geweest bij [bedrijf 1] . Het betreft een bedrag van € 600,00 overgemaakt op 15 juli 2014 met als omschrijving ‘Vergoeding’ en een bedrag van € 2.000,00 overgemaakt op 1 augustus 2014 met als omschrijving ‘Salaris en vergoeding’.
Op het bankafschriften van [bedrijf 2] worden twee betalingen gedaan aan [B] . Zij is werkzaam geweest bij [bedrijf 1] . Op 22 oktober 2014 wordt een bedrag van € 469,09 overgemaakt met als omschrijving ‘Maand augustus 25 tot 31 en restant maand september’. Op 27 oktober 2014 wordt er € 1.000,00 overgemaakt met als omschrijving ‘Maand oktober 2014’. Tevens verklaarde [B] € 850,00 contant aan salaris te hebben ontvangen. Zij verklaarde niet van wie zij dit ontvangen had.
Het personeel kwam via de gemeente Utrecht bij [bedrijf 1] terecht en kon hier werken met behoud van uitkering. In het voordeel van de veroordeelde is het salaris van [B] meegenomen in de voordeelsberekening.
Het bedrag aan salariskosten betreft in totaal
€ 4.919,09. [4]
3.2.3.3. Reiskosten
Door de aangevers is verklaard dat zij zijn bezocht door vertegenwoordigers van [bedrijf 1] De vertegenwoordigers verklaren dat zij zelf reden met hun eigen vervoer en een kilometervergoeding kregen. [C] verklaart dat hij één keer een reiskostenvergoeding van € 50 heeft ontvangen van [medepleger] en één keer een reiskostenvergoeding van € 250 van [veroordeelde] . De overige vertegenwoordigers zeggen niets ontvangen te hebben.
Het bedrag aan reiskosten betreft in totaal
€ 300. [5]
3.2.3.4. Telefoonkosten
Verklaard is dat de vertegenwoordigers telefoons kregen en dat er gebeld is met de klanten. Op de afschriften van [bedrijf 1] zijn twee facturen van T-Mobile
afgeschreven en hebben pintransacties plaatsgevonden met omschrijving ‘T-Mobile’. Het bedrag is het totaal van deze kosten.
Het bedrag aan telefoonkosten betreft in totaal
€ 171,16. [6]
3.2.3.5. Overige kosten
Blijkens een bankafschrift van [bedrijf 1] wordt op 4 juli 2014 een factuur betaald aan [bedrijf 3] van € 121 met een factuurnummer en de naam [bedrijf 1] . Het is onbekend waar de rekening van [bedrijf 3] voor was, desondanks wordt het bedrag van € 121 in het voordeel van de veroordeelde afgetrokken.
Het bedrag aan overige kosten betreft in totaal
€ 121. [7]
3.3.5.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
• Opbrengst: € 105.467,42
Af:
• Huurkosten € 2.848,54
• Salariskosten € 4.919,09
• Reiskosten € 300
• Telefoonkosten € 171,16
• Overige kosten € 121
____
Totaal: €
97.107,63
Wederrechtelijk verkregen voordeel: €
97.107,63
Veroordeelde is in de strafzaak met een medepleger veroordeeld voor het voornoemde strafbare feit medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd. De rechtbank gaat ervan uit dat de veroordeelde het wederrechtelijk verkregen voordeel met de medepleger heeft gedeeld. De rechtbank gaat uit van een ponds-ponds gewijze verdeling; aanknopingspunten die nopen tot een andere verdeling zijn er niet. Het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt dus vastgesteld op (€ 97.107,63: 2 =)
€ 48.553,82.
3.3
Toerekening van het voordeel
3.4
Betalingsverplichting
De rechtbank stelt het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de Staat vast op €
48.553,82,-.

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
48.553,82;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 48.553,82 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd 365 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F. Koenis, voorzitter, mr. E.J. van Rijssen en mr. G. Konings, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.T. van den Dool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 juni 2022.

Voetnoten

1.Het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex art. 36e lid 2 Sr”, opgenomen in het aan de strafzaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer PL2015100434 (pagina 1 tot en met 9).
2.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, pagina 5.
3.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, pagina 6.
4.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, pagina 6.
5.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, pagina 6.
6.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, pagina 6.
7.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, pagina 6.