ECLI:NL:RBMNE:2022:2609

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
UTR 21/4032
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplaatsing van een bushalte in de binnenstad van Utrecht en de gevolgen voor omwonenden

Op 29 juni 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin eisers, bewoners van de [straat] in Utrecht, beroep hebben ingesteld tegen een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Dit besluit betrof de verplaatsing van een bushalte van de [locatie] naar de [straat]. Eisers stelden dat deze verplaatsing nadelige gevolgen had voor de verkeersveiligheid en de doorstroming in de [straat]. De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat, hoewel de verplaatsing van de bushalte voor de omwonenden nadelig is, deze gevolgen niet onevenredig zijn in verhouding tot de beoogde verbetering van de verkeersdoorstroming op de [locatie]. De rechtbank oordeelde dat het college voldoende rekening had gehouden met de belangen van de omwonenden en dat de verkeersveiligheid niet in het geding was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees op de mogelijkheid voor eisers om in hoger beroep te gaan. De uitspraak benadrukt de ruimte die het college heeft bij het nemen van verkeersbesluiten en de noodzaak om belangen zorgvuldig af te wegen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4032

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van

29 juni 2022 in de zaak tussen
[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] , [eiser 6] , [eiser 7] , [eiser 8] , [eiser 9] , [eiser 10] , [eiser 11] , [eiser 12] , [eiser 13] , [eiser 14] , [eiser 15] , [eiser 16] , [eiser 17] , [eiser 18] en [eiser 19],
allen uit [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: dr. H.W. van der Glas),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Aznag).

Zitting

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 19 augustus 2021, waarbij hun bezwaren tegen het verkeersbesluit van 5 januari 2021 ongegrond zijn verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 29 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens eisers deelgenomen: [eiser 15] , [eiser 3] , de gemachtigde van eisers en [A] , en namens het college zijn gemachtigde en [B] .
Na afloop van de behandeling van de zaak heeft de rechtbank onmiddellijk op de zitting uitspraak gedaan, waarbij is gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan. Dit proces-verbaal is daarvan de schriftelijke uitwerking.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

Deze zaak gaat over de verplaatsing van de bushalte aan de [locatie] in Utrecht naar een locatie om de hoek in de [straat] , waar eisers wonen. Het college heeft daarvoor een verkeersbesluit genomen.
Het college heeft het verkeersbesluit genomen met het oog op de vrijheid van verkeer: het gaat het college om de doorstroming op de [locatie] en om het belang dat er geen oponthoud ontstaat op het kruispunt met het [straat] door halterende bussen. Deze wens hangt samen met de herinrichting van het gebied en het plan om de loopzone tussen het station [station] en de binnenstad te verbeteren. De verkeersstromen die op de [locatie] samen komen wil het college niet belemmeren en er zijn daarom op die plek zo min mogelijk obstakels gewenst. Het college heeft hierbij ook bekeken of de belangen van de veiligheid op de weg en de bescherming van de weggebruikers en passagiers verzekerd zijn en vindt dat dat het geval is.
3. Eisers vinden dat de doorstroming helemaal niet verbetert en dat de verkeersveiligheid ook niet is gegarandeerd. Zij zien dagelijks opstoppingen in de smalle straat de [straat] , als de bus bij de nieuwe halte staat te wachten. Die opstoppingen leiden vervolgens tot verkeersonveilige situaties, bijvoorbeeld door ongeduldige fietsers die over de stoep fietsen. Ook Veilig Verkeer Nederland vindt de situatie onveilig. Bij de oude locatie op de [locatie] was er veel meer ruimte. Ook de luchtkwaliteit in de [straat] verslechtert en bovendien is er nu geen abri (met milieuvriendelijke dakbedekking) meer.
4. Het college heeft veel ruimte om verkeersbesluiten te nemen. Het is niet de taak van de rechtbank om te beslissen wat de beste plek is voor een bushalte. De ruimte die het college heeft om keuzes te maken en om de belangen af te wegen is echter niet onbegrensd. Wat de rechtbank in deze zaak bekijkt is of de verkeersbelangen die volgens het college worden gediend met de verplaatsing van de bushalte, wel opwegen tegen de nadelen die daardoor voor de omwonenden ontstaan. Die nadelige gevolgen mogen niet onevenredig zijn. Dat volgt uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waar eisers zelf ook naar verwijzen. De rechtbank beoordeelt ook of de weging van de verschillende belangen goed gemotiveerd is.
5. De rechtbank oordeelt dat de wens om de doorstroming op de [locatie] in het kader van de herinrichting en de verkeersstromen van en naar [station] te verbeteren voldoende onderbouwd is. Tegen die achtergrond mag het college de afweging om de bushalte te verplaatsen redelijkerwijs maken. Het is duidelijk dat het verkeersbesluit tot verkeers- en andere hinder in de [straat] leidt en dat er opstoppingen zijn als er bussen halteren op drukke momenten. Die gevolgen zijn echter niet onevenredig in verhouding tot de beoogde verbetering van de doorstroming op de [locatie] , waar veel meer verkeersstromen samenkomen. Het college mocht meewegen dat het halteren steeds maar relatief kort duurt, wat de overlast beperkt. Daardoor is ook de bereikbaarheid door hulpdiensten voldoende gewaarborgd. Bovendien is op de zitting gebleken dat de nieuwe halte maar weinig gebruikt wordt.
6. De rechtbank vindt dat het college ook voldoende naar de verkeersveiligheid heeft gekeken. De [straat] is inderdaad een belangrijke uitgaande route vanuit de binnenstad, maar er geldt eenrichtingsverkeer voor gemotoriseerd verkeer en een opstopping is hoewel wel vervelend, op zichzelf niet verkeersonveilig. Dat fietsers zich niet altijd iets van de verkeersregels aantrekken is bekend, maar onder deze omstandigheden onvoldoende reden om te zeggen dat dit besluit niet mocht worden genomen. Ook op de luchtkwaliteit is voldoende ingegaan, waarbij het college erop heeft mogen wijzen dat er voor het gebied maatregelen worden genomen voor de luchtkwaliteit en dat een verslechtering in de [straat] door halterende bussen steeds maar heel kort zal zijn. Zonder abri kunnen passagiers niet schuilen, maar het college mocht dat afwegen tegen de aard van de locatie in de binnenstad, waar de ruimte voor ruime haltes met een abri er soms niet is.
7. De conclusie is dat het college een redelijke afweging heeft gemaakt die wel tot nadelige maar niet tot onevenredige gevolgen voor eisers leidt. Om deze reden mocht het college het door eisers als eerste genoemde alternatief van een bushalte op de [locatie] laten rusten: dat alternatief betekent in feite dat naar de oude situatie wordt teruggegaan. Ook het opheffen van de bushalte is als alternatief aangedragen, maar het college heeft het belang om de halte te behouden mogen laten voorgaan.
8. Omdat het beroep ongegrond is krijgen eisers het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding voor hun proceskosten.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2022 door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. A.A.M. Elzakkers en mr. J.L.W. Broeksteeg, leden, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier.
griffier
voorzitter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.