In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De eiser, [opposant] B.V., had verzet ingesteld tegen een verstekvonnis van 14 juli 2021, waarin zij was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 6.103,55 aan de gedaagde, [geopposeerde] B.V. De eiser betwistte de ontvankelijkheid van het verzet, stellende dat zij pas op 10 december 2021 op de hoogte was van de vordering. De kantonrechter oordeelde dat de verzettermijn niet eerder was aangevangen dan op deze datum, omdat het verstekvonnis niet in persoon was betekend en er geen andere handelingen waren verricht die als bekendheid konden worden aangemerkt.
De kantonrechter heeft vervolgens de inhoudelijke vordering van [geopposeerde] beoordeeld. Deze vordering betrof betaling voor diensten die [geopposeerde] had geleverd in de vorm van advertenties op zoekmachines. De kantonrechter oordeelde dat de overeenkomst tussen partijen was gesloten en dat [opposant] gehouden was tot betaling van de facturen. De stelling van [opposant] dat de overeenkomst was ontbonden vanwege teleurstellende resultaten werd verworpen, omdat er onvoldoende bewijs was overgelegd om deze ontbinding te onderbouwen.
De kantonrechter heeft de vordering van [geopposeerde] toegewezen, inclusief de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De kosten van de verzetsprocedure werden aan [opposant] opgelegd, omdat zij in het ongelijk was gesteld. Het vonnis werd bekrachtigd, en de kosten werden uitvoerbaar bij voorraad verklaard.