ECLI:NL:RBMNE:2022:2587

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
1628387921
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van opzettelijk aanwezig hebben van hard- en softdrugs

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 5 juli 2022, is de verdachte beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van hard- en softdrugs. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de terechtzitting van 21 juni 2022, waar de officier van justitie, mr. A.P. Altena, de vordering indiende en de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. D. Wiedeman. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het opzettelijk aanwezig hebben van 217,2 gram MDMA en 407,3 gram hasjiesj en 689 gram hennep op 15 mei 2021 in Almere.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie betoogd dat de feiten wettig en overtuigend bewezen konden worden, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit, stellende dat de verdachte niet in de garagebox was geweest en geen wetenschap had van de aanwezige verdovende middelen. De rechtbank heeft echter bewijs gevonden dat de verdachte de garagebox huurde en dat er op de genoemde datum een aanzienlijke hoeveelheid drugs werd aangetroffen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk aanwezig had van de genoemde hoeveelheden drugs, wat in strijd is met de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken en een taakstraf van 240 uren, met inachtneming van de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte. De in beslag genomen verdovende middelen zijn onttrokken aan het verkeer, aangezien het bezit daarvan in strijd is met de wet.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.283879.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 5 juli 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1994] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 juni 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.P. Altena en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D. Wiedeman, advocaat te Diemen, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1.
op 15 mei 2021 in Almere opzettelijk 217,2 gram MDMA aanwezig heeft gehad;
2.
op 15 mei 2021 in Almere opzettelijk 407,3 gram hasjiesj en/of 689 gram hennep aanwezig heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Daartoe heeft zij aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte in de garagebox is geweest, laat staan dat hij wetenschap heeft gehad van wat daar aan verdovende middelen aanwezig was. Verdachte heeft het huurcontract van de garagebox voor iemand anders op zijn naam gezet. Niet is komen vast te staan dat de beheerder verdachte bij de garagebox heeft gezien. De beheerder, die volgens het huurcontract niet de verhuurder is, heeft ook niet aangegeven waar hij verdachte van kent en waar hij hem aan herkent.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen voor de feiten 1 en 2 [1]
Op 15 mei 2021 werd in de garagebox met nummer [nummer] aan de [adres 2] te [woonplaats] een grote hoeveelheid verschillende soorten verdovende middelen aangetroffen. [2] Nader onderzoek wees uit dat het ging om 407,3 gram hasj, 689 gram hennep [3] en 217,2 gram MDMA. [4]
De garagebox werd vanaf 1 maart 2021 door verdachte gehuurd. De huurovereenkomst is door zowel de verhuurder ( [verhuurder] ) als de huurder (verdachte) getekend. [5]
De beheerder van de garageboxen, [beheerder] , heeft verklaard dat hij in het begin van het jaar de garagebox heeft verhuurd aan verdachte. Verdachte was in het begin erg ongeduldig; hij wilde er gelijk in, terwijl [beheerder] de box nog wilde opknappen omdat het er erg vies was. [beheerder] komt dagelijks op het terrein en zag verdachte ook dagelijks. Verdachte kwam vaak meerdere keren op een dag op verschillende tijdstippen. Hij deed de deur van de garagebox altijd maar één meter omhoog en kroop er vaak gelijk onderdoor. Daarna ging de deur gelijk weer dicht. [6]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een aantal keren bij de garagebox is geweest. [7]
Op 16 mei 2021 heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden tussen verdachte en [beheerder] , wat is opgenomen en is beluisterd door verbalisant [verbalisant] . Er wordt – samengevat – gesproken over een box, dat er spullen uit zouden zijn weggenomen en dat er politie op het terrein is geweest. [8]
Bewijsoverwegingen
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. [beheerder] heeft verklaard dat hij verdachte dagelijks bij de garagebox zag. Dit wordt bevestigd door de verklaring van verdachte zelf dat hij een aantal keren bij de box is geweest. [beheerder] heeft verdachte ook steeds de garagebox in zien gaan, op een – zo oordeelt de rechtbank – niet gebruikelijke manier. Dat de verhuurder ( [verhuurder] ) iemand anders is dan [beheerder] , doet hier niet aan af. [beheerder] heeft namelijk verklaard dat hij de verhuur met verdachte heeft geregeld en het is in dergelijke situaties ook niet ongebruikelijk dat de formele verhuurder een ander is dan degene die de verhuur verder praktisch regelt en afhandelt. Bovendien heeft verdachte op 16 mei 2021 ook met [beheerder] , en niet met [verhuurder] , telefonisch contact opgenomen toen hij erachter kwam dat er iemand in de box was geweest en alles overhoop was gehaald.
De alternatieve verklaring van verdachte dat hij de garagebox aan iemand anders heeft verhuurd en verder geen wetenschap heeft gehad van wat er in de garagebox aanwezig was, is, gelet op voornoemde bewijsmiddelen, niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft bovendien de naam van deze huurder niet willen noemen, zodat zijn verklaring ook niet verifieerbaar is.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op 15 mei 2021 te Almere, opzettelijk aanwezig heeft gehad 217,2 gram van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
op 15 mei 2021 te Almere, opzettelijk aanwezig heeft gehad 407,3 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd en 689 gram hennep, zijnde hasjiesj en hennep telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van zes maanden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte momenteel goed op weg is om op eigen benen te staan, onder meer door het aflossen van zijn schulden en het betrekken van een eerste eigen huurwoning. Verdachte heeft bovendien geen eerdere Opiumwetfeiten op zijn documentatie staan.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een hoeveelheid hard- en softdrugs. Het is een feit van algemene bekendheid dat hard- en softdrugs een bedreiging vormen voor de volksgezondheid en het gebruik ervan bezwarend is voor de samenleving, onder andere vanwege de criminaliteit die het gebruik van verdovende middelen veelal met zich brengt en het overlast gevende gedag waaraan verslaafden zich vaak schuldig maken. Verdachte heeft dit, met het aanwezig hebben van verdovende middelen, mede in stand gehouden, en dit neemt de rechtbank hem kwalijk.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 31 maart 2022 betreffende verdachte. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De straf
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor het aanwezig hebben van een hoeveelheid harddrugs tussen de 200 en 500 gram uit van een gevangenisstraf van twee maanden. Voor het aanwezig hebben van een hoeveelheid softdrugs tussen de 500 en 2.500 gram wordt uitgegaan van een taakstraf van 100 uur.
Alles afwegende vindt de rechtbank het niet nodig dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Wel is een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken op zijn plaats; de rechtbank vindt dat, gelet op de ernst de feiten, passend en geboden. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig maakt aan strafbare feiten. Uit het oogpunt van vergelding en om verdachte ook daadwerkelijk de consequenties van zijn handelen te laten voelen, zal aan hem daarnaast een taakstraf van 240 uren worden opgelegd.

9.BESLAG

Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de in beslag genomen voorwerpen, te weten verdovende middelen, onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Met betrekking tot deze voorwerpen zijn de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten begaan.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 6 weken;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Verdovende Middelen G2820744;
  • 18 STK Verdovende Middelen G2820748;
  • 100 KG Verdovende Middelen G2820749;
  • 100 GR Verdovende Middelen G2820750;
  • 1 STK Verdovende Middelen G2820757;
  • 1 STK Verdovende Middelen G2820767;
  • 1 STK Verdovende Middelen G2820735;
  • 1 STK Verdovende Middelen G2820736;
  • 1 STK Verdovende Middelen G2820743;
  • 1 STK Verdovende Middelen G2820745;
  • 1 STK Verdovende Middelen G2820752;
  • 1 STK Verdovende Middelen G2820754;
  • 1 STK Verdovende Middelen G2820764;
  • 1 STK Verdovende Middelen G2820765;
  • 1 STK Verdovende Middelen G2820766;
  • 1 STK Verdovende Middelen G2820762;
  • 1 STK Verdovende Middelen G2820763.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G. van de Streek, voorzitter, mr. H. den Haan en mr. R.A. Hebly, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.M. van Zwet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 juli 2022.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij, op of omstreeks 15 mei 2021 te Almere, in elk geval in Nederland, opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 217,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine, zijnde MDMA, een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij, op of omstreeks 15 mei 2021 te Almere, in elk geval in Nederland, opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 407,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer
dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige
elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren
toegevoegd en/of ongeveer 689 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30
gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 26 oktober 2021, genummerd MD2R021061, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 144. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 24 en 25.
3.Pagina 94 t/m 97.
4.Pagina 104.
5.Pagina 73 t/m 80.
6.Pagina 81 t/m 82.
7.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 juni 2022.
8.Pagina 83 en 84.