ECLI:NL:RBMNE:2022:2586

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
9424641
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging huurovereenkomst wegens slecht huurderschap en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over de beëindiging van een huurovereenkomst. [gedaagde] huurt sinds 1 januari 1997 een woning van [eiseres], die de huurovereenkomst heeft opgezegd wegens slecht huurderschap. [eiseres] vorderde onder andere de vaststelling van het tijdstip waarop de huurovereenkomst zou eindigen, ontruiming van het gehuurde door [gedaagde], en vergoeding van proceskosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiseres] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde gedragingen van [gedaagde] die als slecht huurderschap kunnen worden gekwalificeerd. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiseres] afgewezen, omdat de gestelde overlast en andere tekortkomingen niet voldoende waren onderbouwd. Tevens is [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde]. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij het stellen van vorderingen in huurgeschillen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9424641 UC EXPL 21-6308 MRv/48356
Vonnis van 6 juli 2022
inzake
[eiseres] , vertegenwoordigd bij notariële algemene volmacht door mevrouw [A],
wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
gemachtigde: mr B.J.J. Lokate, verbonden aan LegalGuard,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
gemachtigde: mr. drs. E. Tamas.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het vonnis in het incident van
1 december 2021 (hierna: het vonnis in incident) en de stukken die in dat vonnis zijn genoemd.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 maart 2022. Van wat er is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
De kantonrechter heeft bepaald dat het vonnis in deze zaak vandaag wordt uitgesproken.

2.Wat is er gebeurd?

2.1.
[gedaagde] huurt met ingang van 1 januari 1997 de woning aan de [adres] in [plaats] (hierna: het gehuurde). De huurovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd.
2.2.
In de huurovereenkomst staat, voor zover van belang, het volgende:

Artikel 17
Huurder moet de woning als een goed huurder gebruiken. Huurder is verplicht de woning zelf te bewonen en is gehouden de woning behoorlijk en conform de overeengekomen bestemming te bewonen. Huurder zal niet zonder toestemming van de verhuurder de gehele woning onderverhuren, wederverhuren of in gebruik afstaan. Huurder mag geen hinder en overlast aan omwonenden veroorzaken.’
2.3.
Bij brief van 3 februari 2021 heeft [eiseres] de huurovereenkomst met [gedaagde] opgezegd tegen 1 september 2021 vanwege slecht huurderschap aan de kant van [gedaagde] in de zin van artikel 7:274, eerste lid, aanhef en sub a, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.4.
Bij brief van 10 maart 2021 heeft [gedaagde] zich tegen de opzegging door [eiseres] verzet.

3.Wat wil [eiseres] en wat vindt [gedaagde] daarvan?

3.1.
[eiseres] vordert in deze procedure vaststelling van het tijdstip waarop de huurovereenkomst tussen partijen zal eindigen, veroordeling van [gedaagde] om het gehuurde te ontruimen en om [gedaagde] te verbieden het gehuurde opnieuw in gebruik te (doen) nemen. Verder vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na dagtekening van het vonnis, de kosten van tenuitvoerlegging en de ontruimingskosten op voet van artikel 3:229, derde lid, van het BW.
3.2.
[gedaagde] is het niet eens met de vorderingen van [eiseres] en concludeert tot afwijzing hiervan, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Nalatenschap
4.2.
Gezien het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is tussen partijen niet (meer) in geschil dat na het overlijden van de heer [B] , het gehuurde bij ‘Akte van afgifte legaten’ van 5 september 2017 in eigendom is overgedragen aan [eiseres] als langstlevende echtgenote.
4.3.
[gedaagde] heeft echter gesteld dat de heer [B] , haar vader, haar heeft toegezegd dat de maandelijks verschuldigde huurpenningen verdisconteerd zullen worden in de aankoopprijs van het gehuurde en dat het gehuurde in eigendom aan [gedaagde] zal worden overgedragen, omdat de toenmalige partner van [gedaagde] een aanzienlijk geldbedrag heeft overhandigd aan haar vader voor de aankoop van het gehuurde. Zij huurt dan ook het gehuurde als een erfgename met een vordering op de woning.
4.4.
[gedaagde] heeft in het licht van het voormelde bij incidentele vordering gevorderd dat [eiseres] wordt veroordeeld tot overlegging aan [gedaagde] van de verklaring van erfrecht in verband met de nalatenschap van de vader, de omvang van de nalatenschap van de vader, het testament en/of codicil van de vader, waaruit het voorgaande zou moeten blijken.
[eiseres] heeft voornoemde stukken middels de akte uitlating incidentele vordering in het geding gebracht en zodoende aan [gedaagde] overgelegd. Bij vonnis in incident van 1 december 2021 is de incidentel vordering van [gedaagde] toegewezen.
4.5.
De kantonrechter stelt vast dat uit vorenbedoelde de stukken blijkt dat [eiseres] eigenaar is geworden van het gehuurde. De erfgenamen hebben de nalatenschap van de heer [B] zuiver aanvaard. De zuivere aanvaarding blijkt uit zes onderhandse verklaringen (van [eiseres] en haar vijf kinderen, onder wei [gedaagde] ) welke aan de verklaring van erfrecht zijn gehecht. [gedaagde] heeft meegewerkt aan de eigendomsoverdracht van het gehuurde van de heer [B] , haar vader, aan [eiseres] , haar moeder. Dit betekent dat [eiseres] thans de verhuurder is.
Dat door de heer [B] een toezegging zou zijn gedaan aan [gedaagde] met betrekking tot verrekening van de huurpenningen en het in eigendom overdragen van het gehuurde aan [gedaagde] blijkt niet uit voornoemde (notariële) stukken. [gedaagde] heeft ter onderbouwing van haar stelling gewezen op een passage op pagina 2 van productie 8 bij dagvaarding, te weten ‘
Gezien haar aandoening is de woning de betrokkene ter beschikking gesteld. Binnen de familie wordt dit beschouwd als een gedane belofte die men niet wil breken (..)’, maar deze passage ziet op het gezin na het overlijden van hun echtgenoot/vader en de woorden ‘
ter beschikking stelling’ en ‘
een gedane belofte’ kunnen in het kader van de huur zijn bedoeld. Hieruit blijkt geen toezegging van de heer [B] aan [gedaagde] . [gedaagde] heeft evenmin zelf stukken overgelegd waaruit de gestelde toezegging zou blijken. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat de door haar gestelde toezegging niet op papier is vastgelegd. Aan de stelling van [gedaagde] dat de heer [B] heeft toegezegd dat het gehuurde in eigendom aan [gedaagde] zal worden overgedragen, wordt bovendien sterk afbreuk gedaan door de medewerking van [gedaagde] zelf aan de levering van het gehuurde aan
[eiseres] . Als de door [gedaagde] gestelde toezegging zou zijn gedaan, dan valt niet in te zien waarom [gedaagde] aan de levering van het gehuurde aan [eiseres] zou meewerken.
Gelet op het voorgaande heeft [gedaagde] haar stelling dan ook onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd. De kantonrechter verwerpt dan ook deze stelling. Van niet-ontvankelijkheid van [eiseres] is dan ook geen sprake.
Slecht huurderschap
4.6.
Aan de kantonrechter ligt ter beoordeling voorts de vraag voor of de vorderingen van [eiseres] om (i) het tijdstip vast te stellen waarop de huurovereenkomst vanwege slecht huurderschap aan de kant van [gedaagde] zal eindigen, (ii) [gedaagde] te veroordelen het gehuurde te (doen) ontruimen en (iii) [gedaagde] te verbieden om het gehuurde opnieuw in gebruik te (doen) nemen, kunnen worden toegewezen.
Het beoordelingskader
4.7.
Artikel 7:274, eerste lid, aanhef en 1 sub a, van het BW noemt slecht huurderschap als beëindigingsgrond. Gedragingen die deze beëindigingsgrond opleveren zijn vaak tekortkomingen aan de kant van de huurder waarop artikel 7:213 en/of artikel 7:214 van het BW van toepassing zijn. Voor de vraag of een huurovereenkomst kan worden beëindigd op de grond dat de huurder zich niet heeft gedragen zoals een goed huurder betaamt in de zin van artikel 7:274, eerste lid, aanhef en 1 sub a, van het BW is mede van belang de ernst van de gedragingen, te beoordelen aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Dit betekent dat niet iedere tekortkoming van de huurder een grond voor opzegging oplevert en tot toewijzing van een erop gegronde beëindigingsvordering leidt. [1]
4.8.
[gedaagde] moet zich op grond van de wet (artikel 7:213 van het BW) en de huurovereenkomst als een goed huurder gedragen. Dat betekent niet alleen dat zij goed moet zorgen voor het gehuurde, maar ook dat zij zich zo gedraagt dat zij geen overlast veroorzaakt voor de mensen die in de buurt van het gehuurde wonen of verblijven en dat zij het gehuurde conform de bestemming daarvan moet gebruiken. Als hieraan niet wordt voldaan, is er sprake van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst.
4.9.
[eiseres] stelt dat sprake is van slecht huurderschap in de zin van artikel 7:274, eerste lid, aanhef en sub a van, het BW. [eiseres] stelt in dit verband dat sprake is van de volgende gedragingen aan de kant van [gedaagde] :
 [gedaagde] veroorzaakt veel (geluids)overlast aan omwonenden;
 [gedaagde] laat anderen (drugsverslaafden) in de woning verblijven;
 [gedaagde] onderhoudt het gehuurde zeer slecht en veroorzaakt brandgevaar;
 [gedaagde] gebruikt het gehuurde als sekswerkplaats.
4.10.
De kantonrechter is van oordeel dat, mede gezien de betwisting door [gedaagde] ,
[eiseres] onvoldoende heeft gesteld om tot het oordeel te kunnen komen dat aan de kant van [gedaagde] sprake is van gedragingen die de beëindigingsgrond in de zin van artikel 7:274, eerste lid, aanhef en sub a, van het BW opleveren. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
(Geluids)overlast
4.11.
[eiseres] stelt dat er in het gehuurde regelmatig luidruchtige ruzies worden gevoerd in de woning, waarbij geregeld geweld wordt gebruikt. Verder stelt [eiseres] dat bewoners in de omgeving overlast ervaren door bezoekers van [gedaagde] , vanwege agressiviteit, geklepper met de brievenbus, het intrappen van de deur, rommel op straat waarin soms iemand ligt te slapen, lopen in de dakgoot en gestolen fietsen in de buurt. Het veroorzaken van overlast is in strijd met artikel 17 van de huurovereenkomst, aldus [eiseres] . [eiseres] onderbouwt haar stelling met twee processen-verbaal van aangifte, een kopie van een gespreksverslag van een buurtbijeenkomst op 29 juli 2020 en een kopie van een gespreksverslag van een gesprek met het Wijkbureau [.] op 4 augustus 2020. [gedaagde] betwist de stellingen van [eiseres] .
4.12.
De kantonrechter overweegt als volgt. In een proces-verbaal van aangifte is een verklaring opgenomen inhoudende dat de heer [C] op 10 juni 2020 het ruitje in de voordeur heeft vernield. [eiseres] stelt dat een ruzie met [gedaagde] op die datum hiervoor de aanleiding was. Voor zover deze stelling van [gedaagde] al juist is, valt hieruit niet af te leiden dat er regelmatig luidruchtige ruzies werden gevoerd in het gehuurde door [gedaagde] . [eiseres] heeft de stelling dat daarvan wel sprake is voorts niet onderbouwd, zodat de kantonrechter deze stelling als onvoldoende gemotiveerd verwerpt. Verder staat in een proces-verbaal een verklaring opgenomen dat de heer [D] op 14 november 2020 het ruitje in de achterdeur heeft vernield om zichzelf toegang tot de woning te verschaffen. Vaststaat dat [gedaagde] op dat moment niet in het gehuurde aanwezig was, zodat eveneens vaststaat dat de gestelde overlast niet door [gedaagde] is veroorzaakt en niet aan haar kan worden toegerekend. De stelling van [eiseres] dat uit de gespreksverslagen blijkt dat [gedaagde] veelvuldig overlast veroorzaakt, volgt de kantonrechter niet. Hiervoor is het volgende redengevend. De gespreksverslagen niet zijn voorzien van ondertekening, waaruit kan worden opgemaakt door wie en wanneer de verslagen zijn opgesteld en welk gewicht hieraan kan worden toegekend. Desgevraagd heeft [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de gespreksverslagen zijn opgesteld door de gemeente [gemeente] . In het gespreksverslag van de buurtbijeenkomst staat weliswaar een opsomming van klachten van bewoners, maar onduidelijk is om welke bewoners c.q. buren het gaat, in welke periode sprake zou zijn van overlast en met welke intensiteit en door wie de geluidsoverlast is veroorzaakt. De kantonrechter begrijpt uit de gespreksverslagen dat de klachten van bewoners grotendeels betrekking hebben op het gedrag van bezoekers van [gedaagde] en slechts in mindere mate op [gedaagde] zelf. [gedaagde] heeft bovendien tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij sinds de bewonersvergadering geen overlast meer heeft veroorzaakt. Dit is door [eiseres] onvoldoende gemotiveerd betwist. De kantonrechter verwerpt tot slot de stelling van [eiseres] dat de politie in een periode van vijf jaar vijftig keer betrokken is geweest bij gebeurtenissen in en bij het gehuurde en dat hieruit het veelvuldig veroorzaakte overlast door [gedaagde] blijkt. [eiseres] heeft deze stelling niet onderbouwd en van de juistheid hiervan is niet gebleken. [gedaagde] heeft bovendien tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat er veel incidenten hebben plaatsgevonden buiten het gehuurde waarvan zij geen deel uitmaakte en waarbij de politie betrokken is geweest.
4.13.
Het voorgaande leidt de kantonrechter tot de conclusie dat het gestelde (geluids)overlast door [gedaagde] niet is komen vast te staan, zodat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een tekortkoming door [gedaagde] die de beëindigingsgrond in de zin van artikel 7:274, eerste lid, aanhef en sub a, van het BW oplevert.
Verblijf anderen
4.14.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] anderen, namelijk drugsverslaafden, in het gehuurde laat verblijven. Zij stelt dat op 28 november 2015 en wederom in augustus 2017 [E] , een dakloze drugsverslaafde vrouw, uit het gehuurde is gezet. Ook is in augustus 2017 [F] , een dakloze Tsjechische man, uit het gehuurde gezet. Op 11 februari 2019 zijn vervolgens [G] , een drugsverslaafde Poolse man, en [H] en haar hond uit het gehuurde gezet. Ook [C] verblijft regelmatig in het gehuurde. Het in gebruik geven van het gehuurde aan anderen is in strijd met artikel 17 van de huurovereenkomst, aldus [eiseres] . [eiseres] onderbouwt haar stelling met twee aanmaningsbrieven van 1 augustus 2017, gericht aan [F] en [E] , waarin staat dat zij het gehuurde uiterlijk op 31 augustus 2017 verlaten moeten hebben. [gedaagde] betwist dat recentelijk of thans nog anderen dan zijzelf in de woning verblijven.
4.15.
De kantonrechter overweegt als volgt. Uit de stukken maakt de kantonrechter op dat er sprake van is geweest van een situatie waarin [gedaagde] het gehuurde aan anderen in gebruik heeft gegeven. Niet duidelijk is echter of hiervan in het recente verleden of thans, in de aanloop naar deze procedure, nog steeds sprake is. [eiseres] heeft onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd in welke periode dit zou zijn gebeurd en of hiervan thans nog sprake is. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling bovendien toegelicht dat er weliswaar af en toe kennissen of vrienden bij haar op bezoek komen, bij haar logeren of verblijven, maar dat dit nooit langdurig is en zij hiervoor van niemand geld ontvangt. Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat het contact met de heer [C] al enige tijd geleden is verbroken. Dit is door [eiseres] niet betwist, zodat van de juistheid van deze stelling van [gedaagde] wordt uitgegaan.
4.16.
Dit leidt de kantonrechter tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat [gedaagde] het gehuurde in het recente verleden en/of thans in gebruik heeft gegeven aan anderen, zodanig dat sprake is van een tekortkoming door [gedaagde] die de beëindigingsgrond in de zin van artikel 7:274, eerste lid, aanhef en sub a, van het BW oplevert.
Onderhoud – brandgevaar
4.17.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] het gehuurde zeer slecht onderhoudt, omdat in de woonkamer extra slaapplekken zijn gemaakt op de bank, er wasgoed door de gehele woning ligt en er rommel in en voor het gehuurde ligt. Ook zijn twee ramen van het gehuurde ingeslagen, waarvan [eiseres] aangifte heeft gedaan (zie onder 4.12.). Verder veroorzaakt [gedaagde] brandgevaar in het gehuurde door het gehuurde te verlaten terwijl op het brandende gasfornuis een fluitketel stond. Het voorgaande is in strijd met artikel 7:213 van het BW en met artikel 18 van de huurovereenkomst, aldus [eiseres] . [eiseres] onderbouwt haar stelling met foto’s van het gehuurde en een politierapport. [gedaagde] betwist de stellingen van [eiseres] .
4.18.
De kantonrechter overweegt als volgt. Op de foto’s is te zien dat in en rond het gehuurde veel spullen liggen. Onduidelijk is echter wanneer de foto’s zijn gemaakt. Evenmin is gebleken of door [eiseres] onderbouwd dat de situatie zoals op deze foto’s te zien is in het gehuurde gedurende een bepaalde periode heeft geduurd en/of thans (nog steeds) zo is, zodat op grond hiervan niet kan worden vastgesteld dat [gedaagde] het gehuurde slecht onderhoudt.
Verder zijn twee kapotte ruitjes op de foto’s te zien. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de verhuurder verantwoordelijk is voor de vervanging hiervan. Het antwoord op de vraag wie voor herstel van deze ruitjes verantwoordelijk is kan echter naar het oordeel van de kantonrechter in het midden blijven. Immers, voor zover juist is dat [gedaagde] voor herstel van de ruitjes moet zorgdragen, levert het enkel uitblijven hiervan onvoldoende grond op voor de beëindiging van de huurovereenkomst.
Ten slotte verwerpt de kantonrechter de stelling dat door het gedrag van [gedaagde] een onveilige en brandgevaarlijke situatie in het gehuurde zou ontstaan en dat daaruit moet blijken dat [gedaagde] de woning slecht onderhoudt. De kantonrechter maakt immers uit het politierapport en de toelichting van [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling op dat het vergeten zijn van een fluitketel op het brandend gasfornuis een eenmalig incident is geweest en dat de fluitketel op het brandende gasfornuis niet tot schade aan het gehuurde heeft geleid, anders dan het door de brandweer ingeslagen ruitje om zichzelf toegang tot de woning te verschaffen.
4.19.
Het voorgaande leidt de kantonrechter tot de conclusie dat [eiseres] onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd heeft gesteld dat sprake is van slecht huurderschap in de zin van artikel 7:274, eerste lid, aanhef sub a, van het BW dan wel een situatie waarin [gedaagde] de woning slecht onderhoudt die beëindiging van de huurovereenkomst rechtvaardigt.
Sekswerkplaats
4.20.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] het gehuurde als sekswerkplaats gebruikt, namelijk voor het aanbieden van massagediensten en prostitutiewerkzaamheden. Het gebruik van het gehuurde in strijd met de bestemming daarvan is in strijd met artikel 17 van de huurovereenkomst, aldus [eiseres] . [eiseres] onderbouwt haar stelling met screenshots van een Facebookpagina. [gedaagde] betwist de stelling van [eiseres] .
4.21.
De kantonrechter overweegt als volgt. Op de screenshots is het Facebook-account met de naam ‘ [....] ’ te zien. Op de foto’s van dit account zijn het adres van het gehuurde en een telefoonnummer te zien. Als onbetwist gesteld staat vast dat dit telefoonnummer van [gedaagde] is. [gedaagde] heeft aangevoerd dat het gehuurde nooit als sekswerkplaats is gebruikt. Zij heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij weliswaar al gedurende langere tijd in de bijstand zit en in geldgebrek verkeerd, maar dat niet zij maar [C] het Facebook-account is gestart en daarop seksueel getinte berichten met haar gegevens heeft geplaatst zonder haar toestemming. Ook heeft [gedaagde] aangevoerd dat zij, nadat zij hierachter kwam, het contact met [C] definitief heeft verbroken en dat in verband met de plaatsing van vorenbedoelde berichten op dit Facebook-account er nooit afspraken zijn geweest of seksuele handelingen zijn verricht in het gehuurde. Verder is tijdens de mondelinge behandeling vast komen te staan dat dit Facebook-account van [C] is en niet van [gedaagde] .
4.22.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres] de stelling dat het gehuurde door [gedaagde] als sekswerkplaats is of wordt gebruikt onvoldoende heeft onderbouwd, zodat niet kan worden vastgesteld dat hiervan sprake is. Er is dan ook geen sprake van een tekortkoming aan de kant van [gedaagde] die de beëindigingsgrond in de zin van artikel 7:274, eerste lid, aanhef en sub a van het BW oplevert.
4.23.
De kantonrechter merkt op dat, voor zover [eiseres] heeft bedoeld te stellen dat [gedaagde] het gehuurde in strijd met de bestemming daarvan als ‘drugshonk’ gebruikt, deze stelling als onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd wordt verworpen. Van drugsgebruik in het gehuurde is immers niet gebleken. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling weliswaar bevestigd dat zij een enkele keer per week amfetamine gebruikt, maar zij heeft onbetwist aangevoerd dat zij in het gehuurde geen drugs gebruikt en geen drugsgebruik toelaat.
Conclusie
4.24.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiseres] haar stellingen dat sprake is van gedragingen aan de kant van [gedaagde] die de beëindigingsgrond in de zin van artikel 7:274, eerste lid, aanhef en sub a, van het BW opleveren onvoldoende heeft gemotiveerd en/of onderbouwd. Gelet op de door [eiseres] geschetste voorgeschiedenis met [gedaagde] , de aanloop naar deze procedure en de betwisting van [gedaagde] zoals kenbaar uit in ieder geval de conclusie van antwoord in conventie, lag op de weg van [eiseres] om tijdig, dat wil zeggen uiterlijk één week voor de mondelinge behandeling, haar stellingen wel van voldoende onderbouwing te voorzien. Dat zij dat niet heeft gedaan, komt voor haar rekening en risico. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] weliswaar gesteld dat er aanvullende gegevens zijn ter onderbouwing van haar stellingen, maar dit laat het voorgaande onverlet. De vorderingen van [eiseres] worden dan ook afgewezen als onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd. Omdat [eiseres] ten aanzien van de hiervoor besproken, in geschil zijnde stellingen niet voldoet aan de op haar rustende stelplicht, is voor nadere bewijslevering geen plaats.
4.25.
Omdat de hoofdvorderingen van [eiseres] worden afgewezen, worden ook haar nevenvorderingen afgewezen.
Proceskosten
4.26.
[eiseres] heeft ongelijk gekregen en wordt daarom in de kosten veroordeeld. Dit betekent dat zij haar eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten van [gedaagde] aan haar moet vergoeden. De kosten aan de kant van [gedaagde] worden begroot op € 374,00 (2 punten x € 187,00) aan salaris gemachtigde.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.27.
Tegen de door [gedaagde] gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de veroordeling van [eiseres] in de proceskosten, is [eiseres] niet opgekomen. Evenmin zijn feiten en/of omstandigheden gebleken die deze vordering in de weg staan. Deze vordering wordt daarom toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten; zij moet de proceskosten van [gedaagde] aan haar vergoeden, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 374,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2022.

Voetnoten

1.Vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 13 mei 1983,