ECLI:NL:RBMNE:2022:2584

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
UTR - 21/2737 en UTR - 21/2738
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping en wijziging van omgevingsvergunning voor de bouw van een distributiecentrum in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 juli 2022 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor de bouw van een distributiecentrum door Goodman Bondi Logistics (Netherlands) B.V. De vergunning was eerder verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht, maar werd door eiseressen, waaronder Lidl Nederland GmbH, betwist. De rechtbank oordeelde dat het college de omgevingsvergunning ten onrechte niet had herroepen, maar dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand konden blijven. De rechtbank concludeerde dat de omgevingsvergunning in strijd was met het bestemmingsplan, maar dat de belangenafweging door het college in dit geval redelijk was. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten, maar liet de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de vergunninghoudster het distributiecentrum mag bouwen mits er 244 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Eiseressen kregen een vergoeding voor proceskosten en het griffierecht van het college.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/2737 en UTR 21/2738

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 juli 2022 in de zaak tussen

Lidl Nederland GmbH, gevestigd in Huizen, eiseres 1

(gemachtigde: mr. A.P. Loo),
[eiseres 2.1] B.V., gevestigd in Maarssen,
[eiseres 2.2], uit [plaats] ,
[eiseres 2.3] B.V., gevestigd in Maarssen, gezamenlijk eiseres 2
(gemachtigde: mr. J.P. Hoegee),
eiseressen
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht(het college), verweerder
(gemachtigde: A.M.B. Lagarde).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
Goodman Bondi Logistics (Netherlands) B.V., gevestigd in Amsterdam (vergunninghoudster)
(gemachtigde: mr. M.C. Brans).

Inleiding

Vergunninghoudster is eigenaar van het perceel aan de [perceel] in [plaats] (het perceel). Op het perceel was voorheen een drukkerij gevestigd, maar deze is failliet gegaan en de bestaande bebouwing is gesloopt. Vergunninghoudster heeft het voornemen om op het perceel een distributiecentrum te realiseren. Hiervoor heeft zij een omgevingsvergunning nodig. Vergunninghoudster heeft naar aanleiding van het vooroverleg dat zij met het college hierover heeft gevoerd, het ontwerp van het distributiecentrum aangepast en vervolgens een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend.
Op 10 december 2020 heeft het college aan vergunninghoudster conform haar aanvraag een omgevingsvergunning (de omgevingsvergunning) verleend voor de activiteiten bouwen, het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, het maken of veranderen van een uitweg en het aanbrengen van reclame. Vergunninghoudster is gestart met de bouwwerkzaamheden en naar verwachting zal het distributiecentrum in het najaar van 2022 gereed zijn.
Eiseressen hebben vestigingen van hun bedrijven aan of nabij de [straat] en maken zich zorgen over de verkeersveiligheid en de -doorstroom op deze weg als straks de vrachtauto’s daarover naar het distributiecentrum rijden. Daarom hebben zij bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning.
Met twee besluiten van 14 mei 2021 (de bestreden besluiten) heeft het college de omgevingsvergunning met een aanvulling van de motivering in stand gelaten. Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghoudster heeft ook schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft de beroepen op 23 mei 2022 op zitting behandeld. Hierbij waren de volgende personen aanwezig.
Namens eiseres 1: [A] , bijgestaan door de gemachtigde van eiseres 1.
Namens eiseres 2: [B] en [eiseres 2.2] , bijgestaan door de gemachtigde van eiseres 2 en de door eiseres 2 meegenomen deskundige D. van Beusekom van Goudappel.
Namens het college: de gemachtigde van het college die werd vergezeld door
[C] .
Namens vergunninghoudster: [D] en [E] , bijgestaan door de gemachtigde van vergunninghoudster en haar kantoorgenoot mr. J. Crijnen en de door vergunninghoudster meegenomen deskundige L.C.A. Leferink van Royal Haskoning DHV.
Op de zitting heeft de rechtbank de twee beroepen voor het vervolg van de behandeling gevoegd. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Heeft het college de omgevingsvergunning met de bestreden besluiten herroepen?
1. De rechtbank zal eerst beoordelen of het college zich in de bestreden besluiten terecht op het standpunt heeft gesteld dat de omgevingsvergunning met de bestreden besluiten niet is herroepen en of het college met de bestreden besluiten dus inderdaad de omgevingsvergunning in stand heeft gelaten.
2. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), vindt herroeping van een in bezwaar bestreden besluit plaats, als een tegen dat besluit gemaakt ontvankelijk bezwaar na heroverweging leidt tot intrekking of wijziging van het besluit. [2] Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de omgevingsvergunning met de bestreden besluiten gewijzigd en dus herroepen. De rechtbank ziet daar de volgende redenen voor.
3. Het perceel heeft op grond van bestemmingsplan ‘Maarssenbroek Werkgebied 1e Partiële herziening’ (het bestemmingsplan) de bestemming ‘Bedrijven’. Binnen deze bestemming moet worden voorzien in de noodzakelijke parkeervoorzieningen, waarbij ten minste de norm als aangegeven in de bij de regels van het bestemmingsplan behorende bijlage ‘Parkeernormen’ moet worden gerealiseerd. Parkeren en bevoorrading moet op eigen erf plaatsvinden. [3] In de omgevingsvergunning was voorzien in 217 parkeerplaatsen. In de bestreden besluiten heeft het college overwogen dat het benodigd aantal parkeerplaatsen bij het bouwplan 244 parkeerplaatsen op eigen terrein is. Het college heeft de omgevingsvergunning met de bestreden besluiten aangepast en verleend voor 244 parkeerplaatsen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft deze wijziging een beoogd rechtsgevolg, vergunninghoudster moet nu immers 244 in plaats van 217 parkeerplaatsen realiseren. Dit betekent dat het college met de bestreden besluiten de omgevingsvergunning heeft herroepen en hiervoor in de plaats aan vergunninghoudster een gewijzigde omgevingsvergunning heeft verleend. Het college heeft dus ten onrechte geen vergoeding van de proceskosten in bezwaar aan eiseressen toegekend. [4] Dit alleen al betekent dat de beroepen van eiseressen tegen de bestreden besluiten gegrond zijn. Tussen partijen is niet in geschil dat met dit aantal parkeerplaatsen wordt voorzien in de noodzakelijke parkeervoorzieningen. De rechtbank is het daarmee eens. Naar het oordeel van de rechtbank wordt met deze wijziging bij het bouwplan voorzien in voldoende parkeerplaatsen en is de strijdigheid met het bestemmingsplan op dit punt daarmee opgeheven. De beroepsgrond van eiseressen dat met de bestreden besluiten onvoldoende is geborgd dat zal worden voorzien in de 244 noodzakelijke parkeerplaatsen slaagt daarom niet.
4. Omdat de beroepen van eiseressen gegrond zijn, zal de rechtbank de bestreden besluiten vernietigen en het college veroordelen in de kosten die eiseressen in verband met de behandeling van het beroep en van het bezwaar hebben moeten maken.
5. Dat de rechtbank de bestreden besluiten vernietigt, betekent niet automatisch dat vergunninghoudster geen gebruik zou mogen maken van de aan haar verleende en met de bestreden besluiten gewijzigde omgevingsvergunning. De rechtbank kan namelijk bepalen dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand blijven. Of de rechtbank de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand laat, hangt af van haar oordeel over de overige beroepsgronden die eiseressen hiertegen hebben aangevoerd.
Beoordeling van de beroepsgronden
6. Zoals reeds vermeld onder 3, heeft het perceel de bestemming ‘Bedrijven’. Partijen zijn het er over eens, en de rechtbank stelt ook vast, dat binnen die bestemming een distributiecentrum is toegestaan. Ook zijn partijen het er over eens dat van de totale oppervlakte van het distributiecentrum van 29.067 m2, 2.318 m2 buiten het bouwvlak zal worden gebouwd. Dit betreft 452 m2 aan de achterkant van het magazijn, 18 m2 aan de zijkant van het magazijn, 46 m2 bij de pompkamer, 117 m2 bij de hellingbaan naar het parkeerdek en 1.685 m2 bij het parkeerdek. Het is in strijd met het bestemmingsplan om buiten het bouwvlak te bouwen. [5] Het college heeft de omgevingsvergunning daarom verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in combinatie met artikel 4, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Het college is bevoegd dit te doen als de activiteiten waarvoor de omgevingsvergunning wordt verleend niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Eiseressen voeren aan dat het distributiecentrum juist wel in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
7. De rechtbank stelt voorop dat het college bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt en de betrokken belangen moet afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
8. Het college vindt de bouw van het distributiecentrum niet in strijd met een goede ruimtelijk ordening. Als motivering van dit standpunt verwijst het college in de omgevingsvergunning naar de ruimtelijk onderbouwing ‘Logistiek centrum [straat] te Maarssen’ van Peutz van 3 december 2020, het ‘ROM Advies’ van de Omgevingsdienst regio Utrecht van 11 december 2020, het advies van de Veiligheidsregio Utrecht van
9 december 2020 en het positieve advies van de Welstandscommissie van 30 oktober 2020. Verder overweegt het college in de bestreden besluiten dat binnen het bouwvlak minder bebouwing wordt gerealiseerd dan op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Het extra oppervlak buiten het bouwvlak wordt vooral gebruikt voor doelen die niet (direct) kunnen worden gerelateerd aan het distributiecentrum als zodanig en ook in de toekomst niet als zodanig kunnen worden ingezet. Het betreft namelijk vooral het parkeerdek. Het college vindt dat de belangen van derden als gevolg van het distributiecentrum niet onevenredig worden geschaad. Er zijn geen woningen op korte afstand van het plangebied gelegen, waardoor geen sprake is van de aantasting van een goed woon- en leefklimaat. Het distributiecentrum doet geen onevenredige afbreuk aan de ter plaatse aanwezige beeldkwaliteit en de nieuwbouw gaat niet ten koste van de parkeerplaatsen op eigen erf.
9. Het college heeft beleidsregels vastgesteld over wanneer hij gebruik maakt van zijn bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor activiteiten die in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan. Het college moet handelen overeenkomstig dit beleid, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. [6] Tussen partijen is niet in geschil dat het college met het verlenen van de omgevingsvergunning afwijkt van het ‘Afwijkingenbeleid 2014’ (het afwijkingenbeleid), omdat het bouwplan niet voldoet aan alle voorwaarden van alinea 3.5.1 van het afwijkingenbeleid. Volgens het college is sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat hij van het beleid kan afwijken. De rechtbank zal beoordelen of het college deze afweging op juiste wijze heeft gemaakt.
10. In de omgevingsvergunning, zijn besluit van 14 april 2020 om af te wijken van de beleidsregels en in de bestreden besluiten heeft het college overwogen dat bij het vaststellen van het afwijkingenbeleid met name is gedacht aan standaardsituaties die zich bij woningen zullen voordoen. Eiseressen hebben aangevoerd dat het afwijkingenbeleid sinds de wijziging van 19 september 2017 ook ziet op afwijkingen van het bestemmingsplan voor bedrijven en maatschappelijke voorzieningen. Op de zitting heeft het college toegelicht dat het afwijkingenbeleid inderdaad is geschreven als toetsingskader voor woningen en ondernemers met een kleine impact. Ten tijde van de vaststelling van het afwijkingenbeleid heeft het college echter niet aan grootschalige ontwikkelingen als de realisatie van een distributiecentrum gedacht. De situatie zoals hier aan de orde valt volgens het college daarom niet onder de ontwikkelingen die zijn opgenomen in de generieke tabel zoals deze staat vermeld in alinea 3.5.1 van het afwijkingenbeleid. Het college heeft in dit geval een zaakspecifieke afweging gemaakt. Het college onderbouwt haar standpunt dat sprake is van bijzondere omstandigheden in de omgevingsvergunning door te overwegen dat het distributiecentrum wordt gerealiseerd in een al bestaande bestemming ‘Bedrijven’. Het distributiecentrum voorziet volgens het college maatschappelijk gezien in een grote meerwaarde voor Maarssen, omdat het bijdraagt aan een aantrekkelijk ondernemersklimaat, een versterking van de lokale economie geeft, werkgelegenheid creëert en zorgt voor behoud van werkgelegenheid. De ruimtelijke uitstraling van het gebied verbetert door de komst van het distributiecentrum en ook draagt het nieuwe ontwerp bij aan een veiligere omgeving. Het vervangen van verouderde en grotendeels leegstaande bebouwing door moderne nieuwbouw draagt volgens het college bij aan een aantrekkelijkere en veiligere omgeving. Het bouwplan heeft een bouwhoogte van 14,4 meter, terwijl het bestemmingsplan een bouwhoogte van 20 meter toestaat en de oude bebouwing had een bouwhoogte van minimaal 18 meter. De lagere bouwhoogte verbetert volgens het college de uitstraling en het doorzicht, voornamelijk gezien vanaf de Hoge Brug en de overzijde van het kanaal. De verkeerscirculatie op het terrein zelf is een voordeel van dit ontwerp ten opzichte van eerdere varianten die wel pasten binnen het bestemmingsplan. Het vrachtverkeer komt in het huidige plan aangereden via de [straat] en verlaat het perceel door onder het parkeerdek door de [straat] op te rijden. Dit voorkomt kruisend verkeer op het perceel en hiermee wordt extra druk op het kruispunt [straat] voorkomen. De kans op het vastlopen van de vrachtauto’s op het terrein wordt op deze wijze tot een minimum beperkt, waardoor vrachtverkeer niet op de [straat] hoeft te wachten tot zij het perceel kan oprijden. Het personenvervoer wordt afgewikkeld via de [straat] . Het vracht- en personenvervoer wordt op deze manier zoveel als mogelijk ontvlecht. Voetgangers op het perceel komen niet in de buurt van de vrachtauto’s en de vrachtwagenchauffeurs kunnen over hun linkerschouder aandokken, twee belangrijke veiligheidsprincipes in de logistieke wereld. Gelet op deze omstandigheden, is het volgens het college onevenredig in verhouding tot de met het afwijkingenbeleid te dienen doelen om de omgevingsvergunning te weigeren. Daarbij overweegt het college ten slotte dat op grond van het afwijkingenbeleid bouwwerken kunnen worden gerealiseerd met een extra volume tot 20% van de totale oppervlakte van het gehele bouwperceel. De onderhavige uitbreiding is 8,3% ten opzichte van het totale bouwperceel.
11. De rechtbank kan de motivering van het college dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat volgens hem sprake is van bijzondere omstandigheden die een afwijking van het afwijkingenbeleid rechtvaardigen, volgen. De rechtbank weegt daarbij in het bijzonder mee dat binnen de regels van het bestemmingsplan een distributiecentrum met grotere afmetingen is toegestaan dan het distributiecentrum waarvoor het college de omgevingsvergunning heeft verleend en dat door het afwijken van het bestemmingsplan de verkeersdoorstroming, waarover eiseressen zich juist zorgen maken, verbetert.
12. In het nu voorliggende plan is geen sprake van een uitbreiding van het bouwvlak, maar van een verschuiving daarvan ten behoeve van de realisatie van een parkeerdek en de daarmee gepaard gaande verbetering van de verkeersdoorstroming zowel op het perceel als op de omliggende wegen, zoals de [straat] . De totale oppervlakte van het distributiecentrum is kleiner dan op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Dit betekent dat de omgevingsvergunning waarmee wordt toegestaan dat op vijf locaties op het perceel buiten het bouwvlak wordt gebouwd niet leidt tot een verkeerstoename ten opzichte van wat op grond van het bestemmingsplan reeds op het perceel is toegestaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan de verkeerssituatie op de [straat] bij de afweging of het college wel of geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor activiteiten waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan daarom geen rol spelen. De rechtbank zal de beroepsgronden van eiseressen die gaan over de verkeerssituatie op de [straat] daarom in deze uitspraak niet verder bespreken.
13. Eiseressen voeren aan dat de omgevingsvergunning ook is verleend in strijd met de alinea’s 3.5.1, onder c, sub 1, en 3.5.1, onder e, sub 1, en 3.8 van het afwijkingenbeleid. Eiseressen hebben deze beroepsgronden verder niet toegelicht. Dat had wel op hun weg gelegen. Zonder een nadere onderbouwing van deze beroepsgronden ziet de rechtbank niet in waarom de omgevingsvergunning op deze punten in strijd zou zijn met het afwijkingenbeleid.
14. Ten slotte voeren eiseressen aan dat de omgevingsvergunning in strijd zou zijn met artikel 4.2 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Het college stelt zich op het standpunt dat dit artikel niet van toepassing is bij omgevingsvergunningen die worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder, a, sub 2 van de Wabo in combinatie met artikel 4 van bijlage II bij het Bor. Los van de discussie tussen partijen of artikel 4.2 van de PRV nu wel of niet van toepassing is bij omgevingsvergunningen die worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder, a, sub 2 van de Wabo in combinatie met artikel 4 van bijlage II bij het Bor, is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen sprake van nieuwvestiging of uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein. De omgevingsvergunning ziet immers op de bouw van een nieuw pand op een perceel dat al de bestemming ‘Bedrijven’ heeft en waar voorheen ook al bebouwing aanwezig was die voor de nieuwbouw is gesloopt. En dus is de omgevingsvergunning naar het oordeel van de rechtbank sowieso niet in strijd met artikel 4.2 van de PRV.
15. De conclusie van het voorgaande is dat het college naar het oordeel van de rechtbank de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan na afweging van alle betrokken belangen en in afwijking van het afwijkingenbeleid in redelijkheid heeft kunnen verlenen. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten daarom in stand laten.

Conclusie en gevolgen

16. De beroepen zijn gegrond, omdat het college in de bestreden besluiten ten onrechte niet heeft onderkend dat hij met de bestreden besluiten de omgevingsvergunning heeft herroepen. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten. Maar de rechtbank laat de rechtsgevolgen daarvan in stand. [7] Dit betekent dat vergunninghoudster het distributiecentrum conform de aan haar verleende omgevingsvergunning mag bouwen, mits daarbij 244 parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
17. Omdat de beroepen gegrond zijn moet het college het griffierecht aan eiseressen vergoeden en krijgen eiseressen ook een vergoeding voor hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen.
18. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen eiseressen een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 541,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 759,-. De gemachtigden hebben allebei een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt per gemachtigde dan in totaal € 2.600,-. Naar het oordeel van de rechtbank komen de kosten van de deskundige die een verslag heeft uitgebracht en door eiseressen is meegebracht naar de zitting niet voor vergoeding in aanmerking. Zoals de rechtbank onder 13 heeft aangegeven, kan de verkeerssituatie op de [straat] geen rol spelen bij de afweging of het college wel of geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid om de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan te verlenen. Daarom is het inroepen van de deskundigenbijstand naar het oordeel van de rechtbank niet als redelijk aan te merken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 360,- aan eiseres 1 en aan eiseres 2 moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 2.600,- aan proceskosten aan zowel eiseres 1 als eiseres 2.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzitter, en mr. J. Wolbrink en
mr. C. de Kruif, leden, in aanwezigheid van mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De rechtbank heeft dit gedaan op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:549.
3.Artikel 7.1.5 van de regels van het bestemmingsplan.
4.Artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.Artikel 7.2, aanhef en onder a, van de regels van het bestemmingsplan.
6.Artikel 4:84 van de Awb.
7.De rechtbank doet dit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb.