ECLI:NL:RBMNE:2022:2576

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
C/16/481221/FO RK 19-774
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadelen gescheiden behandeling verzoek tot het verlenen van een ondertoezichtstelling en geschillen over gezag en omgang

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 14 juni 2022, gaat het om een verzoek van de vader om een omgangsregeling met zijn kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ouders hebben een complexe relatie met een geschiedenis van huiselijk geweld en conflicten, wat heeft geleid tot ondertoezichtstelling van de kinderen. De rechtbank heeft eerder beschikkingen gegeven en de situatie is gedurende de jaren geëvalueerd. De moeder heeft het gezag over beide kinderen, terwijl de vader verzoekt om gezamenlijk gezag en een omgangsregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen ernstige ontwikkelingsbedreigingen vertonen en dat omgang met de vader op dit moment niet in hun belang is. De rechtbank wijst het verzoek van de vader af, omdat de focus nu moet liggen op de voortgang van de traumabehandeling van de kinderen. De rechtbank benadrukt dat het belang van de kinderen voorop staat en dat de ouders hun eigen belangen moeten kunnen loslaten ten gunste van de kinderen. De beslissing is genomen in het openbaar en kan worden aangevochten bij het gerechtshof.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLANDFamilierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/481221 / FO RK 19-774
Gezag en omgang
Beschikking van 14 juni 2022
in de zaak van:
[de man] ,
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. R.W. de Gruijl
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. Z. Taspinar waarnemend voor mr. M.J.N. Koek.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 8 augustus 2019, 3 april 2020 en 6 augustus 2020 en
8 oktober 2022 eerder beschikkingen gegeven tussen partijen. Bij die laatste beschikking heeft de rechter de beslissing op de verzoeken over de omgangsregeling aangehouden.
1.2.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • het F9-formulier van de moeder van 1 februari 2022;
  • de brief van de vader van 11 februari 2022.
1.3.
Het verzoek is besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van
19 mei 2022. Daarbij waren aanwezig:
- partijen met hun advocaten;
- de heer [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad).

2.Waar gaat het over?

2.1.
De moeder en de vader hebben ongeveer zes jaar een relatie gehad, die beëindigd is in [2018] . Zij hebben samengewoond met [minderjarige 1] , die geboren is op [2010] en een kind is van de moeder en een andere vader, en met [minderjarige 2] , die geboren is op [2015] en een kind is van de vader en de moeder.
2.2.
[minderjarige 2] en [minderjarige 1] wonen bij de moeder.
2.3.
De moeder heeft het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dat betekent dat zij alleen de belangrijke beslissingen over de kinderen mag nemen.

3.Overzicht van voorgaande procedures

3.1.
Bij verzoek van 17 mei 2019 heeft de vader verzocht om – kort gezegd – gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] , een informatieverplichting voor de moeder en een omgangsregeling voor beide kinderen. Voor wat betreft de omgang heeft de vader primair verzocht om een omgangsregeling vast te stellen, waarbij in een opbouw van twee maanden gewerkt wordt naar een regeling waarbij de kinderen elke week van zaterdag 11.00 uur tot zondag 18:00 uur bij de vader zijn en de moeder hen brengt, en de vader hen terugbrengt. Na die twee maanden vraagt de vader in overleg te bezien of dit een bestendige regeling is, zo nodig met behulp van [organisatie 1] of [organisatie 2] . Subsidiair heeft de vader verzocht om de raad te laten onderzoeken welke omgang in het belang van de kinderen is.
3.2.
De rechtbank heeft bij beschikking van 8 augustus 2019 de raad verzocht om rapport en advies aan de rechtbank uit te brengen over de volgende vragen:
is de vader in staat om invulling te geven aan de omgang met de kinderen?
is er sprake van voldoende draagkracht bij de kinderen om omgang te hebben met de vader?
en zo ja, welke omgangsregeling komt het meest tegemoet aan de belangen van de kinderen en hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
is het in het belang van [minderjarige 2] om de vader en de moeder gezamenlijk met het gezag te belasten?
welke informatieregeling komt het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige 2] ?
In afwachting van dit rapport is verdere besluitvorming aangehouden.
3.3.
De rechtbank heeft op 3 april 2020 – het raadsonderzoek was op dat moment nog maar net gestart – opnieuw de beslissing op de verzoeken aangehouden en de raad verzocht aanvullend onderzoek te doen naar verantwoorde mogelijkheden om contact tussen de vader en de kinderen opstarten tijdens het raadsonderzoek, dit in overleg met de behandelaren van de kinderen.
3.4.
Bij beschikking 2 juni 2020 van de kinderrechter zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld en is een spoedmachtiging uithuisplaatsing in een pleeggezin uitgesproken. Op 29 juni 2020 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld en de uithuisplaatsing voortgezet tot 12 augustus 2020, onder aanhouding van de rest van het verzoek. In deze beschikking is over de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen het volgende opgenomen:
“ [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Zij zijn in de thuissituatie langdurig blootgesteld aan stress in verband met conflicten en huiselijk geweld tussen de ouders. Het [organisatie 3] van het [ziekenhuis] (hierna: het [ziekenhuis] ) heeft bij de beide kinderen stressklachten geconstateerd die passen bij een posttraumatische stressstoornis. Het trauma bij de beide kinderen is ook gezien door de betrokken hulpverlening vanuit [organisatie 4] . [minderjarige 1] is gestart met traumatherapie bij het [ziekenhuis] , [minderjarige 2] nog niet. Het is onduidelijk wat op dit moment de status van deze behandelingen is. Ook zijn er zorgen over de hechting van de beide kinderen. Dit uit zich, onder meer, in zelfbepalend gedrag ( [minderjarige 1] ) en veiligheid zoeken bij onbekenden ( [minderjarige 2] ). Beide kinderen laten grensoverschrijdend gedrag zien als zij onvoldoende structuur geboden krijgen.
Ondanks de inzet van diverse vormen van hulp in het vrijwillig kader, is het de moeder niet gelukt deze ontwikkelingsbedreiging te keren. Er zijn zorgen over de emotionele beschikbaarheid van de moeder en over haar opvoedcapaciteiten. De kinderrechter vindt het belangrijk dat hier meer zicht op komt. De moeder heeft inmiddels haar traumabehandeling bij [organisatie 5] afgerond. De zorgcoördinator vanuit [organisatie 5] verklaart dat de moeder niet langer voldoet aan de criteria voor een PTSS diagnose. Wel is het cognitief functioneren van de moeder - volgens [organisatie 5] - mogelijk beperkt. [organisatie 4] adviseert een onderzoek te doen naar de cognitieve capaciteiten van de moeder.”
3.5.
De rechtbank heeft bij beschikking van 6 augustus 2020 de vader mede belast met het gezag over [minderjarige 2] , in navolging van het advies van de raad. Als onderbouwing is daarbij gegeven hierbij sprake is van ‘een keuze tussen twee kwaden’: of wel het tot stand laten komen van gezamenlijk gezag met het risico dat het kind klem komt te zitten tussen de twee ouders, of wel dat er eenhoofdig gezag blijft met het risico dat de andere ouder geweerd is of blijft uit het leven van het kind. De raad heeft geconcludeerd dat de moeder al langdurig ondersteund is door vele hulpverleners. Ondanks dat zij daarvoor openstond en meewerkte heeft dit niet het gewenste resultaat opgeleverd. De raad heeft uiteindelijk gekozen voor een uithuisplaatsing in een neutraal pleeggezin. Dit zal in eerste instantie meer onrust geven, maar de raad verwachtte dat er op termijn vanuit een ‘nieuwe rust’ en goed contact met de moeder, ruimte voor de kinderen zou zijn om te werken aan het contactherstel met de vader. In de beschikking is daarom gekozen voor gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] omdat het uiteindelijke doel is om [minderjarige 2] contact te laten hebben met de vader en om de vader een rol te laten spelen in de traumabehandeling van [minderjarige 2] . Dat had als bijkomend voordeel dat de vader als gezaghebbend ouder beter geïnformeerd kon worden over de situatie van [minderjarige 2] en dat de gecertificeerde instelling (hierna: GI) hem zou kunnen aanspreken als gezaghebbende ouder. De rechtbank heeft de beslissing op het verzoek om een zorg/omgangsregeling en een informatieregeling vast te stellen, opnieuw aangehouden. Daarbij is overwogen dat de GI de ruimte moet krijgen om het contact tussen de kinderen en de vader tot stand te brengen, zij het dat daarbij het advies van de trauma-psycholoog leidend moet zijn.
3.6.
Op 4 mei 2021 heeft het hof uitspraak gedaan op het hoger beroep van de moeder tegen de beslissing van de rechtbank van 6 augustus 2020 en die beschikking vernietigd.
Het hof heeft daarbij het volgende overwogen:
“Uit de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling is verklaard, constateert het hof dat het partijen niet lukt om samen ouders te zijn voor [minderjarige 2] . De communicatie tussen de ouders verloopt bijzonder stroef. Zo trekt de vader in twijfel of de moeder zelf de verzonden e-mails heeft verstuurd, heeft de moeder eigenhandig besloten de vader niet meer wekelijks over de kinderen te informeren en is op 8 februari 2021 een fysiek gesprek onder begeleiding van de GI geëscaleerd. De GI heeft tijdens de zitting toegelicht dat de ondertoezichtstelling stroever verloopt sinds de vader mede het gezag heeft, omdat hij informatie opvraagt bij derden en een aantal bezwaar- en klachtprocedures heeft opgestart.Na de bestreden beschikking is de voor [minderjarige 2] noodzakelijke traumabehandeling gestagneerd omdat de vader niet of in elk geval niet onvoorwaardelijk heeft ingestemd met voortzetting daarvan. Partijen hebben de traumabehandeling van [minderjarige 2] ingezet om hun standpunten in juridische procedures te onderbouwen met als gevolg dat het [ziekenhuis] de behandeling uiteindelijk definitief heeft gestaakt.
Nadat de traumabehandeling van [minderjarige 2] niet is doorgegaan, heeft de moeder niet ingestemd met omgang tussen de vader en [minderjarige 2] . Ook de GI beaamt inmiddels dat [minderjarige 2] eerst traumabehandeling moet krijgen, voordat omgang met de vader kan plaatsvinden, zoals de kinderrechter ook in de bestreden beschikking heeft overwogen. Daardoor kan van contact tussen de vader en [minderjarige 2] nu geen sprake zijn.
5.7
Aldus is het hof gebleken dat het gezamenlijk gezag niet heeft gebracht wat de raad en de rechtbank daarvan verwachtten en dat op korte termijn ook niet is te verwachten dat dit zal lukken. Gezamenlijk gezag is daarom (nu nog) niet in het belang van [minderjarige 2] . Het hof overweegt verder dat alle redenen die in de bestreden beschikking worden genoemd voor gezamenlijk gezag ook bij eenhoofdig gezag kunnen worden ingevuld. Op grond van artikel 1:377a eerst lid BW heeft [minderjarige 2] recht op omgang met de vader en vice versa en op grond van artikel 1:377b lid 1 BW dient de moeder de vader te informeren en raadplegen over de situatie van [minderjarige 2] . De moeder heeft zich daartoe ook bereid verklaard. Het is aan de GI om de ouders binnen de ondertoezichtstelling te begeleiden om hun communicatie te verbeteren en te werken naar omgang tussen de vader en [minderjarige 2] .”
Als gevolg van deze beschikking van het hof heeft de moeder het eenhoofdig gezag over [minderjarige 2] . Zij had al eenhoofdige gezag over [minderjarige 1] .
3.7.
Op 31 augustus 2021 heeft de rechtbank Midden Nederland de nog openstaande verzoeken (de omgangsregeling en het verzoek om informatie) weer op zitting behandeld. De rechter heeft naar aanleiding van die zitting bij beschikking van 8 oktober 2021 de beslissing over de omgangregeling nog vier maanden uitgesteld in afwachting van de behandeling van de kinderen. De reden daarvoor is dat de rechter zich op dit moment onvoldoende geïnformeerd voelde om een definitieve beslissing te nemen. Tussen de vader en de kinderen was op dat moment al ruim tweeënhalf jaar geen contact, de vader wilde graag contactherstel maar de moeder had weinig vertrouwen in de vader gelet op het verleden. Vanwege verschillende omstandigheden zoals de verhuizing van de moeder naar een andere regio en de wisseling van de GI, is de behandeling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] nog niet opgestart, terwijl er al lange tijd geprobeerd wordt om hulpverlening op gang te brengen. De GI en de raad vonden dat voor het contactherstel de hulpverlening moet kijken naar de draagkracht en de draaglast van de kinderen. Zodra dat duidelijk was, kon het contactherstel vormgegeven worden, ook als de behandeling nog niet is afgerond. Er moest zo snel als mogelijk ingezet worden op contact, rekening houdend met de draagkracht van de kinderen, aldus de raad. De raad heeft gezegd dat de vader te zijner tijd een contactmoment bij de behandelaar van de kinderen moet krijgen, zodat deze een beeld kon krijgen over de vader.
Voor wat betreft het verzoek om informatie heeft de rechtbank bepaald dat de moeder een keer per maand een e-mail of brief zal sturen aan de vader over de gezondheid van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , hoe het met hen gaat op school, hun hobby’s en twee keer per jaar een recente foto van de kinderen.
3.8.
De moeder heeft de rechtbank daarna verzocht een herstelbeschikking te nemen, omdat zij meent dat het verzoek om informatie niet over [minderjarige 1] kan gaan. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De moeder heeft tegen de beschikking van 8 oktober 2021 hoger beroep ingesteld, dat op 16 juni 2022 op zitting bij het hof behandeld zal worden.
3.9.
In oktober 2021 is bij de rechtbank Rotterdam het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling (tot 29 januari 2022) behandeld. De GI heeft toen naar voren gebracht dat de hulpverlening nog niet van de grond is gekomen, omdat [organisatie 6] vanwege de instabiliteit van de situatie de casus teruggegeven heeft. Het advies was toen om het [organisatie 7] ( [organisatie 7] ) onderzoek te laten doen naar de (on)mogelijkheden en de draagkracht en- draaglast van de ouders en de kinderen. De kinderrechter heeft echter geconcludeerd dat – nu de GI heeft aangegeven dat de moeder meewerkt en openstaat voor hulpverlening – er geen betrokkenheid van een jeugdbeschermer meer nodig was. De kinderrechter heeft hierbij betrokken dat zowel de moeder als de vader zich ter zitting bereid hebben verklaard mee te werken aan een onderzoek door het [organisatie 7] en ook om de nodige hulp te aanvaarden. Bij beschikking van 26 oktober 2021 is het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling over beide kinderen dan ook afgewezen.
3.10.
Op 19 mei 2022 heeft de rechtbank wederom het aangehouden deel behandeld van het verzoek van de vader om een omgangsregeling met de kinderen vast te stellen.

4.Standpunten van de belanghebbenden

4.1.
De moeder vraagt de rechtbank het verzoek van de vader af te wijzen omdat omgang op dit moment in strijd is met zwaarwegende belangen van de kinderen en ernstig nadeel zal opleveren. [minderjarige 1] wil geen contact met haar stiefvader, zij is inmiddels 12 jaar en heeft dit ook al herhaaldelijk te kennen gegeven. Voor [minderjarige 1] doet de moeder een beroep op artikel 1:377a lid 3 sub c BW. Voor [minderjarige 2] staat de moeder wel open voor contact tussen de vader, zij het op termijn. De moeder heeft daarvoor ook zelfstandig de nodige hulpverlening ingezet. Het is nu echter nog niet zover: er is eerst verdere hulpverlening nodig, voordat overwogen en afgestemd kan worden in hoeverre omgang mogelijk en aan de orde is. Die hulpverlening ontvangen de kinderen van [organisatie 8] , dat is recent gestart. Het is nu dus nog te vroeg om omgang tot stand te brengen. Er is al wel een aanmelding bij [organisatie 9] , die een rol kan spelen bij begeleiding van de omgang. De moeder stelt dat de hulpverleners van de kinderen degenen zijn die moeten bepalen of er verdere stappen gezet kunnen worden. Zij heeft hierbij informatie overgelegd van een jeugdprofessional van het [organisatie 10] .
4.2.
De vader betreurt het dat er geen enkel schot in de zaak zit. Het contactherstel tussen hem en de kinderen is nog steeds niet van de grond gekomen. Hij heeft de kinderen daardoor al bijna drie jaar niet gezien en wil dat hier snel verandering in komt. De vader hoort ook al drie jaar dat er gestart wordt met hulp en behandeling, maar ook dat biedt geen uitzicht op contact. De moeder houdt dit al dit tijd al af en daar wordt door de instanties zonder verder onderzoek te doen, steeds maar in meegegaan. Het is de GI niet gelukt en inmiddels is er geen ondertoezichtstelling meer. De vader hoort niets over de behandeling van de kinderen en kan de rechtbank daar dus ook niet over informeren. De moeder heeft ook hoger beroep ingesteld tegen de informatieverplichting die de rechtbank heeft opgelegd. De vader wordt uit het leven van de kinderen weggehouden, ook door de grootvader moederszijde, terwijl de kinderen juist heel blij waren met berichten van de vader. Hij vindt het onacceptabel dat het niet lukt om de moeder te dwingen het contact tussen hem en de kinderen toe te staan.
4.3.
De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat in een situatie als deze, waarin kinderen veel hebben meegemaakt en ook eigenlijk nu pas hulp voor hechtingsproblemen en trauma ontvangen, hun draagkracht leidend moet zijn bij het weer opstarten van omgang. Uit de informatie die daarover op de zitting van de zijde van de moeder naar voren wordt gebracht, is het voor de raadsvertegenwoordiger duidelijk dat de hulpverlening aan de kinderen nu nog voorop moet staan. Naar zijn mening is omgang op dit moment dan ook nog een brug te ver.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1: 377a lid 1 BW heeft het kind het recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling vast inzake de uitoefening van het omgangsrecht dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Op grond van het derde lid van dit artikel ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien (a) omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of (b) de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of (c) het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of (d) omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
De rechtbank zal het verzoek van de vader afwijzen en wel om de volgende redenen.
5.2.
Kern van het betoog van vader is dat de moeder het herstel van contact en omgang tegenhoudt en dat de instanties de moeder daarin zonder meer volgen. De vader stelt dat hij, als vader van [minderjarige 2] en als degene die jarenlang voor [minderjarige 1] heeft gezorgd, recht heeft op contact en omgang met hen. Voor de rechtbank is echter – ook gelet op het hiervoor weergegeven wettelijk kader – van doorslaggevend belang hoe contact en omgang invloed heeft op de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind of anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen.
5.3.
Uit de stukken blijkt dat de kinderen heel erg veel hebben meegemaakt: er zijn vanaf 2015 meldingen geweest bij [organisatie 1] in de toenmalige woonplaats van het gezin dat er sprake was van veel ruzies tussen de ouders en van fysiek en verbaal huiselijk geweld, waarvan de kinderen getuigen zijn geweest. De ouders hebben in gesprek met vrijwillige hulpverlening ook toegegeven dat er sprake was van veel werkgerelateerde stress, wat leidde tot onmacht en agressie. In de stukken is tevens vermeld dat [minderjarige 1] ook wel eens is geslagen.
Op 18 januari 2019 heeft deze situatie tussen de ouders geleid tot het uit huis weggaan van moeder en de kinderen bij de vader. De vader heeft toen erkend dat hij hulp nodig had en hij heeft een agressie-regulatie therapie bij [organisatie 11] afgerond. Nadat het gezinsverband is verbroken, heeft de raad het onderzoek naar gezag en omgang dat was ingesteld op verzoek van de rechtbank, uitgebreid naar een beschermingsonderzoek. Dat heeft er toe geleid dat de kinderen onder toezicht zijn gesteld en ook nog bij de moeder uit huis zijn geplaatst. De kinderen hadden in 2020 een onderzoek ondergaan bij het [ziekenhuis] waarbij stressklachten die passen bij een posttraumatische stressstoornis zijn geconstateerd. Er was twijfel over de emotionele beschikbaarheid van de moeder die mogelijk ook door eigen problematiek toen niet het opvoedklimaat kon geven dat nodig was. De kinderen hebben een aantal maanden in een pleeggezin verbleven, waarbij zij enkele dagen per week bij de moeder waren. Op
17 december 2020 zijn de kinderen weer volledig bij de moeder gaan wonen.
In de tussenliggende periode is er dus – ondanks opdrachten van de rechtbank en pogingen van de GI – geen contactherstel geweest. Het onderzoek waar de kinderrechter in Rotterdam op hoopte, is ook niet van de grond gekomen. Wel heeft de GI na de afloop van de ondertoezichtstelling in november 2021 een uitgebreide overdracht van de casus gedaan aan het [organisatie 10] . De moeder is geadviseerd om kinderen aan te melden bij een reguliere GGZ en om daar onderzoek te doen voor de kinderen en hulpverlening in te zetten. Dat heeft nu geleid tot behandeling bij [organisatie 8] en aanmelding bij [organisatie 9] .
5.4.
Uit de stukken en de toelichting ter zitting is verder naar voren gekomen dat de kinderen nu beide traumatherapie moeten ondergaan, nadat ze eerder samen met hun moeder behandeling hebben gehad voor hechtingsproblemen. Anders dan de vader is de rechtbank op basis van de stukken en de toelichting op zitting van oordeel dat er wel degelijk sprake is van serieuze problematiek bij de kinderen en niet louter van negatieve beïnvloeding door de moeder.
5.5.
Op de zitting is voor de rechtbank duidelijk geworden dat er – ondanks het verstrijken van ruim drie jaar – geen verandering is in de onderlinge verhouding tussen de moeder en de vader. Bij de vader overheersen de woede en het wantrouwen jegens de moeder (en haar familie) en lijkt er geen ruimte om te overwegen wat in het belang van de kinderen is. Bij de moeder staat wantrouwen tegenover de vader op de voorgrond; de moeder heeft daarbij alle beslissingen in het voordeel van de vader aangevochten in hoger beroep. Zij wil [minderjarige 1] volledig afschermen van de vader en [minderjarige 2] voorlopig, in afwachting van afronding van de hulpverlening. Waar de moeder (voor wat betreft [minderjarige 2] ) wel gevolg geeft aan de verplichting van de rechtbank om informatie te verstrekken aan de vader: kan de vader dat niet waarderen of voor waar aannemen, omdat hij meent dat die informatie door de vader van de moeder wordt verstrekt. Zo blijft er onverminderd sprake van een uiterst gespannen situatie tussen de ouders.
5.6.
De beoordeling in de verschillende beslissingen van de rechtbanken en het hof hebben de tegenstelling tussen de ouders niet verminderd: waar de vader vindt dat er te weinig concreet is gedaan, niet is doorgepakt en de moeder te veel ruimte is gelaten, vindt de moeder dat de beslissingen in het voordeel van de vader, met name de gezagstoekenning, desastreus zijn geweest omdat het adres van de moeder en de kinderen geopenbaard is en de vader daardoor toegang tot informatie over de kinderen heeft gekregen. Op 16 juni 2022 is de mondelinge behandeling bij het hof over het beroep van de moeder tegen de beslissing van de rechtbank dat de moeder de vader informatie moet verschaffen over beide kinderen, en niet zoals de moeder wil alleen over [minderjarige 2] .
5.7.
De rechtbank constateert dat er ook op processueel gebied een lastige bijkomstigheid is geweest: waar de onderhavige zaak bij deze rechtbank is begonnen en aanvankelijk ook de ondertoezichtstelling bij deze rechtbank liep, is vanwege de verhuizing van de moeder naar een andere regio, de rechtbank Rotterdam bevoegd geworden te oordelen over het verdere verloop van de ondertoezichtstelling. De rechtbank Rotterdam heeft de ondertoezichtstelling beëindigd, zonder dat daarbij de nog lopende zaak van de vader over de omgang en informatievoorziening is betrokken. Ook de advocaten van ouders hebben daar overigens niet op gewezen door verwijzing van die of van deze zaak te vragen. Hoewel in de wet de behandeling van de ondertoezichtstelling
bij de kinderrechteren geschillen over gezag en omgang tussen ouders
bij de rechtbankheeft ondergebracht, is een dergelijke gescheiden behandeling niet in het belang van kinderen. Dat is hier al te duidelijk: door het wegvallen van de ondertoezichtstelling is ook de onafhankelijke instantie die ouders kan bewegen en zo trachten vastgelopen situaties weer vlot te trekken, weggevallen. Vanwege die gescheiden behandeling van ondertoezichtstelling en de omgangszaak is nu de bemoeienis van de GI, die door het hof nog nodig werd bevonden in de beslissing over het gezag, komen te vervallen zonder dat ook op het verzoek van de vader om een omgangsregeling is beslist. De bedoeling van de GI om het onderzoek in te zetten via het [organisatie 7] , waar de kinderrechter vanuit ging bij het niet verlengen van de ondertoezichtstelling, is daardoor ook niet van de grond gekomen.
De vader had op dat moment niet meer het gezag en had daarom niet het recht om het niet verlengen van de ondertoezichtstelling aan te vechten bij het hof. Inmiddels is de bemoeienis van de GI weggevallen en is er nu geen onafhankelijke organisatie meer betrokken die de rechtbank – zonder nader onderzoek – kan informeren over de actuele stand van zaken in de hulpverlening aan de kinderen. De raad heeft bij de mondelinge behandeling in deze zaak eveneens gezegd een informatieachterstand te ondervinden.
5.8.
De rechtbank heeft overwogen of hier weer een aanhouding moet komen om informatie in te winnen. Zij heeft er uiteindelijk voor gekozen dat niet te doen, maar op basis van de behandeling ter zitting, de beschikkingen van rechtbank en hof en de door partijen in deze zaak aangedragen stukken een beslissing te nemen. Er is sinds medio 2020, toen werd geconstateerd dat de kinderen dringend hulp nodig hadden, inmiddels twee jaar verstreken en nu is er pas een start gemaakt met de traumabehandeling van de kinderen. Nader onderzoek doen naar die situatie, door een opdracht aan de raad of aan een bijzondere curator, zou de kinderen op dit moment verder belasten en mogelijk ook de doorgang van hun behandeling onderbreken. Dat acht de rechtbank niet in hun belang. Bij dit oordeel heeft ook meegewogen dat blijkens de beschikking van het hof ook tijdens de ondertoezichtstelling, nadat de vader gezag had gekregen van de rechtbank, de strijd tussen de ouders wederom is opgelaaid met als gevolg dat de toen lopende behandeling bij het [ziekenhuis] is gestaakt en de traumabehandeling van [minderjarige 2] niet is doorgegaan.
5.9.
De rechtbank acht het (dan ook) niet in het belang van de beide kinderen dat op dit moment contact of omgang met de vader wordt opgestart. Naar het oordeel van de rechtbank moet de aandacht nu eerst uitgaan naar de voortgang van de behandeling van de kinderen. Het belang van de kinderen prevaleert op het recht van de vader om contact te hebben.
De moeder heeft, na het aflopen van de ondertoezichtstelling, conform de overdracht van de GI aan het [organisatie 10] de hulpverlening ingeschakeld. Vader kan zich voor verdere bemiddeling tot dat wijkteam wenden. De vader zegt dat het wijkteam geen meerwaarde heeft, maar de rechtbank is dat niet met hem eens. Gezien de problematiek in het verleden en de onverbeterde spanningsvolle verhouding tussen de ouders, kan het wijkteam wel degelijk een functie vervullen. De rechtbank benadrukt wel dat de vader, als hij zich bereid verklaart om onder begeleiding van de hulpverleners een rol te spelen bij de behandeling van de kinderen, de hulpverleners dan zullen moeten kijken in hoeverre contact met de vader, en onder welke voorwaarden, behulpzaam is bij de therapie die de kinderen ondergaan. Het dus niet zo dat de rechtbank zegt dat er wel of niet contact moet zijn, ook niet voor [minderjarige 1] . Het is immers goed denkbaar dat bij de verdere behandeling de betrokkenheid van de vader wel goed is voor de kinderen. Dat is echter hier een oordeel dat nauw samenhangt met de inhoud van de therapie en of de beide ouder, ieder voor zich, het belang van wat goed is voor de kinderen kunnen laten voor gaan op hun eigen wensen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen, af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. V.M.M. van Amstel, in samenwerking met mr. I.J.R. Stoffels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.