ECLI:NL:RBMNE:2022:2569

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
C/16/539724 / KL ZA 22-110 BW
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming woonruimte in asielzoekerscentrum en beginsel van hoor en wederhoor

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 juni 2022 een tussenuitspraak gedaan in een kort geding tussen het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en een gedaagde, die in persoon verscheen. Het COA vorderde de ontruiming van de verblijfsruimte van de gedaagde in een asielzoekerscentrum, omdat de gedaagde een aanbod tot passende huisvesting had geweigerd. Tijdens de mondelinge behandeling bleek echter dat de gedaagde de Nederlandse taal niet begrijpt en geen advocaat of tolk had ingeschakeld. De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat hierdoor niet was voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor. De gedaagde heeft herhaaldelijk aangegeven dat hij bijstand van een advocaat wenst, maar kon zijn verweer niet adequaat naar voren brengen zonder juridische bijstand.

De voorzieningenrechter heeft daarom besloten de mondelinge behandeling aan te houden, zodat de gedaagde de gelegenheid krijgt om zich met spoed een advocaat en een tolk aan te trekken. Tevens is bepaald dat het COA zorg moet dragen voor een vertaling van het dictum van de uitspraak, zodat de gedaagde deze beslissing begrijpt. De nieuwe mondelinge behandeling moet plaatsvinden vóór 1 augustus 2022, waarbij partijen hun verhinderdata uiterlijk op 4 juli 2022 moeten doorgeven aan de rechtbank. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de waarborging van het beginsel van hoor en wederhoor een verantwoordelijkheid is van de voorzieningenrechter zelf, vooral gezien de impact van de zaak op de huisvesting van de gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/539724 / KL ZA 22-110 BW
Vonnis in kort geding van 28 juni 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van
CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
gevestigd te Den Haag,
eiser,
advocaat: mr. J.M. van der Deijl,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna COA en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het betekende exploot van 8 juni 2022
1.2.
Op 21 juni 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Door COA zijn spreekaantekeningen overgelegd, deze zijn aan het dossier gevoegd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
COA vordert – samengevat – dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot ontruiming van zijn verblijfsruimte in het Asielzoekerscentrum in [plaats] (hierna: het AZC). Ter onderbouwing van de vordering stelt COA dat het recht op opvang van [gedaagde] is geëindigd, omdat hij een aanbod tot passende huisvesting in de gemeente [gemeente] heeft geweigerd. COA verwijst naar artikel 7 lid 1 sub a van de Regeling verstrekking asielzoekers en andere categorieën 2005 (hierna: Rva 2005). Als gevolg daarvan verblijft [gedaagde] volgens COA onrechtmatig in het AZC.
2.2.
[gedaagde] voert verweer.
3. De beoordeling
3.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is [gedaagde] in persoon verschenen, zonder rechtsbijstand en zonder aanwezigheid van een tolk. Bij aanvang van de zitting heeft [gedaagde] aangegeven de inhoud van de dagvaarding niet te begrijpen en een advocaat te wensen. De voorzieningenrechter heeft vanwege de spoedeisendheid van de vordering en de inmiddels verstreken tijd, geprobeerd de zaak inhoudelijk te behandelen. Het ontbreekt de voorzieningenrechter en de griffier aan de overtuiging dat hiermee is voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor, omdat tijdens de zitting is gebleken dat [gedaagde] de Nederlandse taal vrijwel niet begrijpt en spreekt en evenmin de Engelse taal machtig is. Ook is niet gebleken dat [gedaagde] de volledig in het Nederlands opgestelde dagvaarding heeft kunnen lezen.
3.2.
Weliswaar heeft [gedaagde] op een aantal vragen van de voorzieningenrechter een antwoord gegeven, maar op basis van het verloop van de communicatie ter zitting en de door [gedaagde] gegeven antwoorden heeft de voorzieningenrechter een fundamentele twijfel behouden of [gedaagde] zijn verweer afdoende naar voren heeft kunnen brengen. [gedaagde] heeft tijdens de zitting meerdere malen te kennen gegeven dat hij bijstand van een advocaat wenst.
3.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat tijdens de mondelinge behandeling niet is voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor. Het COA heeft ter zitting gewezen op de eigen verantwoordelijkheid van [gedaagde] . Dit op zich juiste uitgangspunt gaat uit van een zelfredzaamheid van [gedaagde] waarvan ter zitting is gebleken dat hij daarover niet beschikt. Dit weegt voor de voorzieningenrechter zwaar omdat in de zaak de huisvesting van [gedaagde] op het spel staat. De waarborging van het beginsel van hoor en wederhoor tijdens de mondelinge behandeling is een eigen verantwoordelijkheid van de voorzieningenrechter.
3.4.
Om hoor en wederhoor te waarborgen zal de mondelinge behandeling worden aangehouden en [gedaagde] in de gelegenheid worden gesteld zich alsnog met spoed een advocaat en een tolk in te schakelen. De procedure wordt daarom aangehouden. Teneinde ervoor te zorgen dat [gedaagde] deze beslissing begrijpt, draagt de voorzieningenrechter aan het COA op te zorgen voor een vertaling van het dictum van deze uitspraak. Deze aanhouding brengt met zich dat een nieuwe mondelinge behandeling moet worden bepaald. Gelet op de spoedeisendheid van de vordering bepaalt de voorzieningenrechter dat die mondelinge behandeling vóór 1 augustus 2022 moet plaatsvinden en dat partijen in de gelegenheid worden gesteld uiterlijk op 4 juli 2022 hun verhinderdata tot 1 augustus 2022 op te geven.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
bepaalt dat de mondelinge behandeling van de zaak op een nader vast te stellen datum en tijdstip zal worden voortgezet;
4.2.
stelt [gedaagde] in de gelegenheid met spoed een advocaat en een tolk in te schakelen, zodat zij hem kunnen bijstaan op de nader te bepalen mondelinge behandeling;
4.3.
stelt partijen in de gelegenheid uiterlijk op 4 juli 2022 hun verhinderdata tot
1 augustus 2022 door te geven aan de Rechtbank;
4.4.
draagt COA op om binnen 2 dagen na datum van dit vonnis zorg te dragen voor het aan [gedaagde] verstrekken van een vertaling van de in het dictum weergegeven beslissing;
4.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2022.