ECLI:NL:RBMNE:2022:2564

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
C/16/539739 / KG ZA 22-222
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over verbouwing met betrekking tot onrechtmatige hinder

In deze zaak gaat het om een kort geding tussen buren over een verbouwing. [Eiser sub 1] c.s. hebben bezwaar gemaakt tegen de bouwplannen van [gedaagde], die een dakopbouw en een uitbouw aan haar woning wil realiseren. De eisers zijn van mening dat deze verbouwingen onrechtmatige hinder veroorzaken, omdat zij vrezen dat hun daglicht en uitzicht worden aangetast. De gemeente heeft echter de omgevingsvergunning voor de dakopbouw verleend, en de uitbouw is vergunningsvrij. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de hinder onaanvaardbaar is in de zin van artikel 5:37 BW. De rechter oordeelt dat buren in een stedelijk gebied meer hinder van elkaar moeten dulden en dat de belangen van [gedaagde] om haar woning uit te breiden zwaarwegend zijn. De voorzieningenrechter benadrukt dat de weg naar een bodemprocedure openstaat en dat de vergunning voor de dakopbouw nog niet definitief is. De proceskosten worden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.330,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/539739 / KG ZA 22-222
Vonnis in kort geding van 1 juli 2022
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonend in [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonend in [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. X.H.C. Woodhouse in Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.J. Gijsbertsen in Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met als bijlagen producties 1 tot en met 15;
  • de conclusie van antwoord met als bijlagen producties 1 tot en met 15;
  • de mondelinge behandeling op 17 juni 2022;
  • de pleitnota van [eiser sub 1] c.s.
1.2.
Daarna is er bepaald dat op 1 juli 2022 vonnis wordt gewezen.

2.Waar gaat dit kort geding over?

2.1.
[eiser sub 1] c.s. en [gedaagde] wonen aan de [straat] in [plaats] en zijn directe buren van elkaar. [eiser sub 1] c.s. wonen op nummer [nummeraanduiding 1] en [gedaagde] woont samen met haar partner op nummer [nummeraanduiding 2] .
2.2.
Op 31 december 2021 heeft [gedaagde] aan [eiser sub 1] c.s. laten weten dat zij bovenop haar woning een dakopbouw gaat plaatsen en aan de zijkant van de woning op de begane grond, aan de kant van de woning van [eiser sub 1] c.s., een uitbouw zal realiseren. Voor de dakopbouw heeft [gedaagde] een omgevingsvergunning nodig. Die heeft zij op 23 november 2021 aangevraagd bij de gemeente [gemeente] (hierna: de gemeente). Voor de uitbouw is geen vergunning nodig.
2.3.
[eiser sub 1] c.s. zijn erg geschrokken van de plannen en hebben direct op 1 januari 2022 een zienswijze ingediend bij de gemeente om bezwaar te maken tegen de vergunningsaanvraag. Ook hebben zij toen aan [gedaagde] laten weten bezwaar te hebben tegen de bouwplannen. Zij zijn van mening dat de bouwplannen tot onrechtmatige hinder zullen leiden omdat daglicht en uitzicht over de volle zijkant van hun woning zal worden ontnomen. [gedaagde] heeft in reactie daarop haar architect gevraagd om de plannen te wijzigen. In overleg met de architect is op 4 februari 2022 het laatste en definitieve ontwerp opgesteld. De wijzigingen die zijn aangebracht hebben betrekking op de aanbouw op de begane grond en komen er op neer dat de hoogte van de uitbouw is teruggebracht tot 3 meter, de voorkant is iets teruggebracht (op het perceel) en de zijgevel is iets verder van de zijgevel van [eiser sub 1] c.s. gesitueerd.
2.4.
Op 25 januari 2022 heeft de gemeente de omgevingsvergunning verleend voor de dakopbouw en de bezwaren van [eiser sub 1] c.s. afgewezen. [eiser sub 1] c.s. hebben op 3 maart 2022 bezwaar ingediend tegen de omgevingsvergunning. Ook hebben zij bezwaar gemaakt tegen het feit dat de aanbouw op de begane grond vergunningsvrij is. Op het bezwaar is nog niet beslist. De vergunning voor de werkzaamheden is nog niet definitief. Desondanks is [gedaagde] inmiddels gestart met de werkzaamheden.
2.5.
[eiser sub 1] c.s. zijn van mening dat door de bouw van zowel de aanbouw als de dakopbouw onrechtmatige hinder ontstaat die zij niet hoeven te dulden. Zij vorderen daarom in dit kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen per direct de bouwwerkzaamheden aan de [straat] [nummeraanduiding 2] in [plaats] te staken en gestaakt te houden, voor zover deze bouwwerkzaamheden zien op de bouw van de nieuwe aanbouw op de begane grond, totdat in een bodemprocedure een vonnis of arrest is gewezen dat in kracht van gewijsde is gegaan, op straffe van een dwangsom van € 500 per dag met een maximum van € 100.000;
II. [gedaagde] te veroordelen per direct de bouwwerkzaamheden aan de [straat] [nummeraanduiding 2] in [plaats] te staken en gestaakt te houden, voor zover deze bouwwerkzaamheden zien op de bouw van de nieuwe dakopbouw, totdat in een bodemprocedure een vonnis of arrest is gewezen dat in kracht van gewijsde is gegaan, op straffe van een dwangsom van € 500 per dag met een maximum van € 100.000;
III. [gedaagde] te veroordelen de reeds gerealiseerde/gebouwde (onder)delen van de nieuwe aanbouw op de begane grond en de dakopbouw met betrekking tot de woning aan de [straat] [nummeraanduiding 2] in [plaats] af te breken en afgebroken te houden, totdat in een bodemprocedure een vonnis of arrest is gewezen dat in kracht van gewijsde is gegaan, op straffe van een dwangsom van € 500 per dag met een maximum van € 100.000;
IV. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten;
V. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de proces- en nakosten.
2.6.
[gedaagde] voert verweer. Zij stelt zich op het standpunt dat de verbouwing weliswaar hinder kan opleveren voor [eiser sub 1] c.s., maar dit is niet zodanig dat er sprake is van onrechtmatige hinder in de zin van artikel 5:37 BW.
2.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.Wat oordeelt de voorzieningenrechter?

Spoedeisend belang

3.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vorderingen en is door [gedaagde] ook niet weersproken.
Inhoudelijke beoordeling
3.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het in een kort geding gaat om de vraag of – vooruitlopend op de uitkomst van een bodemprocedure – een voorlopige voorziening moet worden gegeven. Dat betekent kort gezegd dat, zonder verder onderzoek, al voldoende duidelijk moet zijn dat een bodemrechter de vorderingen zal toewijzen. In deze zaak is dat onvoldoende duidelijk geworden, zodat de vorderingen zullen worden afgewezen. Hieronder wordt uitgelegd waarom.
Toetsingskader
3.3.
In artikel 5:37 BW staat dat een eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, aan de eigenaar van een ander erf hinder mag toebrengen. Daaronder valt onder meer het onthouden van licht aan andere erven. Als sprake is van hinder, dan is daarmee nog niet gezegd dat deze hinder ook onrechtmatig is. Van onrechtmatige hinder kan alleen sprake zijn als degene die de hinder veroorzaakt handelt in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De enkele grond dat aan een eigenaar hinder wordt toegebracht is onvoldoende om aan te nemen dat degene die de hinder veroorzaakt onrechtmatig handelt. Buren zullen in bepaalde mate hinder van elkaar moeten dulden. Alleen onaanvaardbare hinder is onrechtmatig. De beoordeling of daarvan sprake is, is afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de omvang van de daardoor toegebrachte schade en de verdere omstandigheden van het geval. Daarbij dient onder meer rekening te worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend. Daarnaast moet gekeken worden naar de mogelijkheid en bereidheid om maatregelen te treffen die deze hinder kan beperken.
Deskundigenrapporten
3.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de geplande uitbouw en dakopbouw van [gedaagde] hinder zal opleveren voor [eiser sub 1] c.s. Wel is er verschil van mening of deze hinder ook onaanvaardbaar en dus onrechtmatig is in de zin van artikel 5:37 BW. [eiser sub 1] c.s. hebben ter onderbouwing van hun stelling dat er sprake is van onrechtmatige hinder verwezen naar een bezonningsonderzoek, uitgevoerd door ir. [A] . [gedaagde] heeft ook een onderzoek laten uitvoeren door een deskundige, namelijk ir. [B] van [onderneming] . De uitkomsten van deze onderzoeken zijn verschillend, dat lijkt onder meer te komen doordat beide deskundigen een andere methodiek gebruiken om tot hun resultaten te komen. Ook gaan de deskundigen bijvoorbeeld anders om met de invloed van de bomen rondom de woningen van partijen op de lichtinval in de woning van [eiser sub 1] c.s.
3.5.
In een kort geding procedure kan niet worden vastgesteld welke deskundige de juiste methodiek heeft gebruikt bij het onderzoek en welke resultaten gebruikt moeten worden voor de beoordeling van de vorderingen. Maar zelfs als de voorzieningenrechter uit gaat van het meest verstrekkende rapport, namelijk het rapport van ir. [A] , dan komt de voorzieningenrechter ook niet tot de conclusie dat sprake is van onrechtmatige hinder.
3.6.
Ir. [A] komt in zijn onderzoek tot de conclusie dat ten gevolge van de geplande aanbouw en dakopbouw in gedurende een viertal maanden op rij verslechtering plaatsvindt in de woonkamer van [eiser sub 1] c.s. ten aanzien van bezonning. Voor de slaapkamer is dat een half jaar. Hij heeft de resultaten in onderstaande tabellen weergegeven:
Beoordeling
3.7.
De voorzieningenrechter begrijpt dat voor [eiser sub 1] c.s. de behoorlijke afname van bezonningsduur heel vervelend is en een impact zal hebben op hun woongenot. Maar dat alleen is onvoldoende om te oordelen dat deze hinder ook onaanvaardbaar is. In een stedelijk gebied als [plaats] , waar (betaalbare) woonruimte schaars is, moet men over het algemeen meer dulden van de buren dan in bijvoorbeeld landelijk gebied. Het is in [plaats] niet ongebruikelijk dat buren uitzicht hebben op elkaars erf en dat door bebouwing licht en uitzicht wordt weggenomen. [eiser sub 1] c.s. hebben jaren het geluk gehad dat voormalige buren niet hebben uitgebouwd, maar het lag voor de hand dat dit een keer zou gebeuren. [gedaagde] heeft een kleine woning met relatief veel ruimte daaromheen voor een uitbouw en haar belang om de woning uit te breiden is, gelet op de huidige woningmarkt, een zwaarwegend belang. Verder geldt in dit geval dat [gedaagde] naar aanleiding van de klachten van [eiser sub 1] c.s. al beperkende maatregelen heeft genomen door de bouwplannen aan te passen. Zo is de zijmuur verplaatst en de hoogte hiervan aangepast. Bovendien is tussen de huizen nog steeds ruim twee meter ruimte. Verder heeft [gedaagde] een vergunning van de gemeente voor de dakopbouw. Hoewel de vergunning nog niet definitief is, blijkt wel uit de stukken dat de gemeente de vergunningsaanvraag zorgvuldig heeft behandeld. Gelet op deze omstandigheden is de hinder niet onaanvaardbaar.
3.8.
Wat betreft de verminderde lichtinval in de slaapkamer overweegt de voorzieningenrechter als volgt. In het algemeen wordt overdag geen tijd doorgebracht in de slaapkamer. [eiser sub 1] c.s. hebben ook niet gesteld dat zij de slaapkamer zodanig gebruiken dat zij daar (een deel van) de dag doorbrengen. Ook om die reden ziet de voorzieningenrechter niet in dat de verminderde lichtinval en bezonning in de slaapkamer onaanvaardbaar is en onrechtmatige hinder oplevert.
Conclusie
3.9.
Gelet op alle feiten en omstandigheden kan in dit kort geding niet worden vastgesteld dat de bouwplannen van [gedaagde] onaanvaardbare hinder opleveren en dus onrechtmatig zijn. Dat betekent dat in dit kort geding de vorderingen worden afgewezen.
3.10.
De voorzieningenrechter hecht er waarde aan om op te merken dat de weg naar de bodemprocedure open staat en dat de vergunning voor de dakopbouw nog niet definitief is. [gedaagde] loopt dus nog steeds het risico dat zij de al aangebouwde onderdelen weer moet afbreken.
Proceskosten
3.11.
[eiser sub 1] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.330,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.330,00,
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Praamstra, bijgestaan door mr. F.G.T. Russcher-Jansen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2022. [1]

Voetnoten

1.type: