In deze zaak gaat het om een kort geding tussen buren over een verbouwing. [Eiser sub 1] c.s. hebben bezwaar gemaakt tegen de bouwplannen van [gedaagde], die een dakopbouw en een uitbouw aan haar woning wil realiseren. De eisers zijn van mening dat deze verbouwingen onrechtmatige hinder veroorzaken, omdat zij vrezen dat hun daglicht en uitzicht worden aangetast. De gemeente heeft echter de omgevingsvergunning voor de dakopbouw verleend, en de uitbouw is vergunningsvrij. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de hinder onaanvaardbaar is in de zin van artikel 5:37 BW. De rechter oordeelt dat buren in een stedelijk gebied meer hinder van elkaar moeten dulden en dat de belangen van [gedaagde] om haar woning uit te breiden zwaarwegend zijn. De voorzieningenrechter benadrukt dat de weg naar een bodemprocedure openstaat en dat de vergunning voor de dakopbouw nog niet definitief is. De proceskosten worden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.330,00.