ECLI:NL:RBMNE:2022:2561

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
1644-cu
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van natuurvergunning voor recreatieve voorzieningen in Natura 2000-gebied Oostvaardersplassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 juni 2022 uitspraak gedaan over de natuurvergunning voor het project Almeerse Poort in het Natura 2000-gebied Oostvaardersplassen. De rechtbank beoordeelt of de verleende natuurvergunning, die op 11 maart 2022 door gedeputeerde staten is verleend, in stand kan blijven. De stichtingen Dierbaar Flevoland en Fauna4life hebben beroep ingesteld tegen deze vergunning, omdat zij van mening zijn dat de passende beoordeling niet voldoet aan de eisen van de Wet natuurbescherming (Wnb). De rechtbank stelt vast dat de natuurvergunning niet op basis van de passende beoordeling verleend had mogen worden, omdat deze niet de vereiste zekerheid biedt dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast. De rechtbank legt uit dat de aanleg van een waterrijke zone, die als compenserende maatregel wordt gepresenteerd, niet voldoet aan de strenge eisen die zijn gesteld in de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank vernietigt de natuurvergunning en oordeelt dat gedeputeerde staten opnieuw moeten beslissen over de aanvraag, rekening houdend met de bevindingen van de rechtbank. De uitspraak heeft gevolgen voor de realisatie van de recreatieve voorzieningen in het project Almeerse Poort, die nu niet kunnen worden uitgevoerd. De rechtbank concludeert dat de stichtingen in hun beroep gegrond zijn en dat de natuurvergunning vernietigd moet worden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1644 Rectificatie pagina 8

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 juni 2022 in de zaak tussen

Stichting Dierbaar Flevoland, gevestigd in Lelystad, en

Stichting Fauna4life, gevestigd in Amstelveen, eiseressen
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Flevoland, verweerder

(gemachtigden: mr. E.C.M. Schippers en mr. R.D. Reinders).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
de gemeente Almere
(gemachtigden: mr. E.C.M. Schippers en mr. R.D. Reinders)
en

Staatsbosbeheer, gevestigd in Driebergen-Rijssenburg(gemachtigde: mr. A.J. Durville).

Partijen worden hierna de stichtingen, gedeputeerde staten, de gemeente en Staatsbosbeheer genoemd.

Inleiding

1. Deze zaak gaat over de vraag of bepaalde recreatieve voorzieningen uit het project Almeerse Poort in de Oostvaardersplassen mogen worden gerealiseerd. De Oostvaardersplassen is een Europees beschermd Natura 2000-gebied, dat is aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn voor 14 broedvogelsoorten en 19 niet-broedvogelsoorten. In het aanwijzingsbesluit voor de Oostvaardersplassen zijn voor deze vogelsoorten instandhoudingsdoelstellingen opgenomen, die voornamelijk zien op het behoud van de omvang en de kwaliteit van het leefgebied met een bepaalde draagkracht.
2. De stichtingen zetten zich in voor de belangen van wilde dieren. Staatsbosbeheer is de beheerder van het gebied, dat gedeeltelijk op het grondgebied van de gemeente ligt. Gedeputeerde staten zijn op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) verantwoordelijk voor de beoordeling van de gevolgen van plannen en projecten op dit gebied.
3. De Oostvaardersplassen vormt samen met de natuurgebieden De Lepelaarsplassen, Marker Wadden en het Markermeer sinds 2018 het Nationaal Park Nieuw Land. Onderdeel van de ontwikkeling daarvan zijn de zogenoemde poortgebieden, waar bezoekers voor het Nationaal Park kunnen worden ontvangen. De Almeerse Poort zal toegang geven tot de Almeerse kant van de Oostvaardersplassen. De gemeente is de initiatiefnemer van het project Almeerse Poort.
4. In de eerste fase van het project zullen in en nabij de Oostvaardersplassen de volgende (recreatieve) voorzieningen worden uitgevoerd:
- aanleg van een nieuw voetpad vanaf de iconische brug tot aan de Jan van de Boschbult;
- verbeteren van de bestaande parkeerplaats en uitbreiding van deze parkeerplaats;
- bouw van een iconische voetgangersbrug in het entreegebied;
- aanleg van een zichtheuvel;
- graven van nieuw water als verbreding op de bestaande watergang;
- grondverzet, verwerken van de vrijkomende grond uit de waterpartijen en de aanleg van een educatieheuvel;
- aanleg van extra parkeergelegenheid bij het Natuurbelevingscentrum;
- aanleg van een veilige route voor de Ecokar door bestaande wegen te verbreden en te verbeteren en een nieuw pad aan te leggen;
- realisatie van een struinpad en brede waterrijke zone;
- aanleg van een drijvende brug naar een uitkijkpunt in het water;
- realisatie van een natuurboulevard door aanleg van een breed voetpad en kijkschermen.
5. De gemeente heeft voor deze fase 1 een natuurvergunning aangevraagd bij gedeputeerde staten. Na de aanvraag is daarbij een passende beoordeling gevoegd. Het gaat om de passende beoordeling Oostvaardersplassen Almeerse Poort van 17 januari 2022 van Altenburg & Wymenga Ecologisch Onderzoek B.V. (A&W-rapport 21-327).
6. Met een het besluit van 11 maart 2022 hebben gedeputeerde staten de gevraagde natuurvergunning verleend, omdat uit de passende beoordeling volgt dat significante effecten op het Natura 2000-gebied Oostvaardersplassen (hierna: Oostvaardersplassen) kunnen worden uitgesloten. Het beroep van de stichtingen richt zich tegen dat besluit en tegen de inhoud van de passende beoordeling.
7. Het volledige procesverloop tot aan de zitting is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader en omvang geding
8. Artikel 2.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) regelt dat voor een project dat op grond van artikel 2.7 van de Wnb vergunningplichtig is, een passende beoordeling moet worden gemaakt. In artikel 2.8, derde lid, van de Wnb is bepaald dat gedeputeerde staten voor het project uitsluitend een vergunning verlenen als uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Dit is de implementatie van artikel 6, derde lid, van de Europese Habitatrichtlijn.
9. Op grond van artikel 2.8, vierde lid, van de Wnb kan in afwijking van het derde lid, ondanks het feit dat uit de passende beoordeling de vereiste zekerheid niet is verkregen, de vergunning worden verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
b. het project, bedoeld in het eerste lid, is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
c. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.
Dit artikel strekt ter implementatie van artikel 6, vierde lid, van de Habitatrichtlijn.
10. De rechtbank beoordeelt de gewijzigde beslissing op bezwaar van 11 maart 2022,
voor zover daarbij de natuurvergunning is verleend. Dat betekent dat de rechtbank beoordeelt of de verleende natuurvergunning voor het project Almeerse Poort (fase 1) in stand kan blijven. Bij deze beoordeling is bepalend of uit de passende beoordeling de zekerheid kan worden verkregen dat de natuurlijke kenmerken van het Oostvaardersplassen niet zullen worden aangetast door het project.
Het oordeel van de rechtbank
11. De rechtbank komt tot het oordeel dat de natuurvergunning niet op basis van de passende beoordeling verleend had mogen worden, omdat uit de passende beoordeling niet de conclusie kan worden getrokken dat de natuurlijke kenmerken van de Oostvaardersplassen niet zullen worden aangetast. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De standpunten van partijen en het beoordelingskader voor de waterrijke zone
12. De stichtingen zijn het op verschillende punten niet eens met de in de passende beoordeling gehanteerde uitgangspunten en beoordelingswijze. De stichtingen voeren onder meer aan dat de aanleg van een waterrijke zone een compenserende maatregel is en daarom niet in de passende beoordeling betrokken had mogen worden. De waterrijke zone als compenserende maatregel voldoet volgens hen niet aan de vereisten uit artikel 2.8, vierde lid, van de Wnb.
13. De rechtbank vult de rechtsgronden van deze beroepsgrond aan in die zin, dat de stichtingen onder verwijzing naar de in het project opgenomen waterrijke zone betogen dat uit de passende beoordeling niet de zekerheid is verkregen dat het project zonder aanleg van die waterrijke zone de natuurlijke kenmerken van de Oostvaardersplassen niet zal aantasten zoals bedoeld in artikel 2.8, derde lid, van de Wnb. In deze beroepsgrond ligt het standpunt besloten dat de aanleg van de waterrijke zone niet voldoet aan de eisen die op grond van regelgeving en rechtspraak aan beschermingsmaatregelen (mitigatie) worden gesteld, maar ook niet aan de eisen voor compenserende maatregelen.
14. Gedeputeerde staten stellen zich op het standpunt dat de waterrijke zone onderdeel is van het project, maar dat het geen noodzakelijke maatregel is om negatieve effecten van het project weg te nemen. Op de zitting heeft de gemachtigde van gedeputeerde staten toegelicht dat het gaat om natuurontwikkeling als onderdeel van de recreatieve voorzieningen. De brede waterrijke zone wordt langs het struinpad aangelegd met als doel dat recreanten de natuur daar net zo kunnen beleven als in het niet-toegankelijke gedeelte van de Oostvaardersplassen. Volgens gedeputeerde staten is noch van een beschermingsmaatregel, noch van een compenserende maatregel sprake.
15. In het licht van deze standpunten moet de rechtbank beoordelen of de aanleg van de waterrijke zone een maatregel is die nodig is om negatieve effecten van fase 1 van het project Almeerse Poort op de instandhoudingsdoelen van de Oostvaardersplassen weg te nemen. Als dat het geval is, mag het positieve effect van de waterrijke zone alleen worden meegenomen in de passende beoordeling als dit kwalificeert als een beschermingsmaatregel of compenserende maatregel. Beschermingsmaatregelen zijn maatregelen waarmee beoogd wordt de eventuele schadelijke gevolgen die rechtstreeks uit een plan of project voortvloeien te voorkomen of te verminderen, teneinde ervoor te zorgen dat het plan of project de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied niet zal aantasten [1] . Dit worden ook wel mitigerende maatregelen genoemd. Als een maatregel nodig is om negatieve effecten van een project weg te nemen en niet kan worden beschouwd als beschermingsmaatregel, is dit een compenserende maatregel. In dat geval kan het positieve effect van deze maatregelen niet worden weggestreept tegen de negatieve effecten van het project en kan de passende beoordeling dus niet de vereiste zekerheid verschaffen dat het project de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet aantast. Er kan dan alleen toestemming worden verleend voor het project en de daarin opgenomen natuurcompensatie als er geen alternatieven zijn voor het project en dwingende redenen van groot openbaar belang de ingreep rechtvaardigen. Dit volgt uit artikel 2.8, vierde lid, van de Wnb. De rechtbank moet voor de beoordeling van deze beroepsgrond dus ingaan op de aard van de waterrijke zone in het project.
De passende beoordeling en de moerasontwikkeling
16. Uit de passende beoordeling volgt dat het project in delen van de Oostvaarderplassen door grondbeslag tot fysiek habitatverlies voor aangewezen moerasvogels leidt en in andere delen tot habitatwinst door moerasontwikkeling. De aanleg van nieuwe paden en uitkijkpunten leidt tot een habitatverlies van 1 hectare. Met de brede waterrijke zone ontstaat een oppervlakte van 2,75 hectare aan nieuwe moerasvegetatie, bestaande uit drie verschillende moeraszones. Deze oppervlaktes volgen uit tabel 4.4 op pagina 25 van de passende beoordeling.
17. De effecten van de nieuwe paden enerzijds en van de moerasontwikkeling anderzijds zijn beschreven in de passende beoordeling. In bepaalde gebieden zal sprake zijn van verstoring langs nieuwe paden door recreanten. Het gaat om het buitenpad bij de ecologische verbindingszone, een rietveld dat toegankelijk wordt gemaakt via een wandelpad halverwege de boardwalk en een rieteiland dat voor een deel door bosschages wordt gescheiden van het fietspad. De aanleg van paden heeft ook als effect dat de rietvelden toegankelijker worden voor grondpredatoren, zoals de vos. De passende beoordeling beschrijft verder dat binnen de verstoringszones van de nieuwe paden leefgebied aanwezig is van vier aangewezen broedvogelsoorten. Het gaat om de roerdomp, snor, blauwborst en rietzanger. Als gevolg van de recreatiedruk neemt de broedvogeldichtheid van deze soorten binnen de verstoringsafstand af, maar de zone wordt niet geheel ongeschikt als leefgebied. De passende beoordeling gaat ervan uit dat een afname van 50% te verwachten is en dat komt neer op een afname van 0-1 roerdomp, 1 snor, 2 blauwborsten en 3 rietzangers. De passende beoordeling vermeldt verder dat op basis van de terreineisen van moerasvogels de draagkracht is bepaald van het nieuwe leefgebied dat beschikbaar is na uitvoering van de aanleg van open water en een moerasstrook. Dit nieuwe gebied met een oppervlakte van 12,5 hectare, waarvan een moerasstrook van 2,75 hectare, biedt naar verwachting leefgebied voor 1 roerdomp, 2 snorren, 5 blauwborsten en 7-8 rietzangers. De conclusie van de passende beoordeling is dat het plan als geheel resulteert in een hogere draagkracht (meer leefgebied) dan in de huidige situatie aanwezig is.
17. De rechtbank oordeelt dat de moerasontwikkeling in de waterrijke zone in het licht
van de hiervoor weergegeven opzet van de passende beoordeling nodig is om negatieve gevolgen van het project weg te nemen of te voorkomen. Zonder de moerasontwikkeling zou de conclusie van de passende beoordeling zijn dat het plan leidt tot verlies van 0-1 roerdomp, 1 snor, 2 blauwborsten en 3 rietzangers in draagkracht. Gedeputeerde staten wijzen erop dat de waterrijke zone ook in het project is opgenomen voor de recreatieve invulling. Daarom wordt bij de waterrijke zone als recreatieve voorziening een struinpad aangelegd. Naar het oordeel van de rechtbank doet dit er niet aan af dat de moerasontwikkeling volgens de passende beoordeling nodig is voor de conclusie dat de natuurlijke kenmerken van de Oostvaardersplassen niet worden aangetast. Dat de natuur alleen voor recreanten wordt aangelegd volgt niet uit hoe de passende beoordeling is ingestoken. De moerasontwikkeling wordt in de passende beoordeling gepresenteerd als noodzakelijk voor de conclusie dat de natuurlijke kenmerken van de Oostvaardersplassen niet worden aangetast door de nieuwe paden, de ingebruikname daarvan en de daaruit voortvloeiende verstoringsdruk op beschermde vogelsoorten door recreanten.
Beoordelingskader voor beschermingsmaatregelen
19. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of deze maatregel kan worden
beschouwd als beschermingsmaatregel.
20. In de PAS-uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat positieve gevolgen van
beschermingsmaatregelen kunnen worden betrokken bij de beoordeling of eventuele schadelijke gevolgen die rechtstreeks uit een plan of project voortvloeien kunnen worden voorkomen of verminderd, mits de verwachte voordelen daarvan ten tijde van de passende beoordeling vaststaan. [2] De Afdeling heeft daarbij uitleg gegeven aan de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en geoordeeld dat een strikte uitleg van het voorzorgbeginsel aan de orde is bij de toepassing van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn.
21. Verder is in de PAS-uitspraak geoordeeld dat uit de rechtspraak van het
Hof van Justitie moet worden afgeleid dat de verwachte voordelen van beschermingsmaatregelen en autonome ontwikkelingen in de regel niet vast staan als deze maatregelen ten tijde van de passende beoordeling nog niet volledig ten uitvoer zijn gelegd, en die verwachte voordelen afhankelijk zijn van een ontwikkeling of reactie in de natuur, het ecologisch systeem of van een diersoort, zoals de aanleg van nieuwe of verbetering van bestaande habitattypen, leefgebieden of foerageergebieden. Dit geldt onverkort als in een plan of aan een project een voorwaarde is verbonden dat de daardoor veroorzaakte aantasting van natuurwaarden pas mag plaatsvinden nadat de hiervoor bedoelde maatregelen of autonome ontwikkelingen zijn uitgevoerd en effect hebben gehad. Uit de PAS-uitspraak volgt verder dat de verwachte voordelen van beschermingsmaatregelen en autonome ontwikkelingen niet vast staan indien ten tijde van de passende beoordeling het niveau van wetenschappelijke kennis het niet mogelijk maakt dat die voordelen met zekerheid in kaart worden gebracht of gekwantificeerd. Deze beide uitgangspunten gelden cumulatief. Daarnaast geldt het uitgangspunt dat ten tijde van de passende beoordeling gegarandeerd moet zijn dat de maatregelen en autonome ontwikkelingen resultaat hebben voordat het plan of project negatieve gevolgen zal hebben. [3]
Waterrijke zone als beschermingsmaatregel voldoet niet aan strenge eisen
22. De rechtbank zal het hiervoor geschetste kader toepassen in deze zaak. Uit de
passende beoordeling blijkt dat de waterrijke zone met moerasvegetatie nog moet worden aangelegd en op de zitting is dat bevestigd. Over de ontwikkeltijd tot geschikt leefgebied voor de betrokken vogelsoorten, vermeldt de passende beoordeling dat dit uiteen kan lopen van één tot drie jaar, afhankelijk van de aanlegmethode. De passende beoordeling verwijst naar de aanleg van een rieteiland in het Drontermeer, waarbij rietplaggen in ondiep water zijn geplaatst en binnen één groeiseizoen geschikt leefgebied voor de grote karekiet en roerdomp was ontstaan. Op vergelijkbare wijze kan een zonering van nat naar droog riet worden aangelegd met geschikt leefgebied voor de vier betrokken vogelsoorten en met die aanlegmethode is het volgens de passende beoordeling goed mogelijk om binnen een jaar nieuw leefgebied te realiseren. In de natuurvergunning is een voorschrift opgenomen waarin is bepaald dat de aanleg van 1 hectare riet binnen de waterrijke zone moet plaatsvinden minimaal een jaar voor dat de natuurboulevard wordt aangelegd, zodat het riet de kans krijgt om te groeien.
23. De rechtbank overweegt dat de verwachte voordelen van de nieuwe
moerasvegetatie afhankelijk zijn van een ontwikkeling of reactie in de natuur, het ecologisch systeem en van de vogelsoorten roerdomp, snor, blauwborst en rietzanger. Er is immers sprake van nieuw leefgebied, waarvan onzeker is hoe zich dit gaat ontwikkelen. Dat aan de natuurvergunning een voorschrift is verbonden met betrekking tot de aanleg van riet binnen de waterrijke zone doet daar niet aan af, omdat dat geen zekerheid geeft over het ontstaan van geschikt leefgebied voor de vier betrokken vogelsoorten.
24. De conclusie van de rechtbank is dat de ontwikkeling van de waterrijke zone als
beschermingsmaatregel niet voldoet aan de strenge eisen die volgen uit de PAS-uitspraak en de rechtspraak van het Hof van Justitie. De aanleg van de waterrijke zone kan daarom niet als beschermingsmaatregel in de passende beoordeling worden betrokken op de wijze waarop deze maatregel nu is gepresenteerd. Dit betekent dat op basis van de passende beoordeling niet de vereiste zekerheid kan worden verkregen dat het project zonder de aanleg van de waterrijke zone de natuurlijke kenmerken van de Oostvaardersplassen niet zal aantasten. De meest verstrekkende beroepsgrond van de stichtingen slaagt.
Geen oordeel over Beleidskader Van Geel
25. Voor het beheer van de Oostvaardersplassen hebben provinciale staten in 2018 het
advies van de commissie Van Geel als Beleidskader beheer Oostvaardersplassen vastgesteld. In het bestreden besluit is melding gemaakt van dit beleidskader. De stichtingen betogen dat het beleidskader een plan of programma is in de zin van de richtlijn 2001/42/EG (de SMB-richtlijn) en daarom in zijn geheel beoordeeld had moeten worden op de milieueffecten. Zij verzoeken om dit beleidskader op te schorten of nietig te verklaren.
26. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond buiten de omvang van het geding
valt. De vraag of het Beleidskader beheer Oostvaardersplassen onder de SMB-richtlijn valt, is gelet op het toetsingskader in deze zaak niet relevant voor de vraag of de natuurvergunning verleend had mogen worden.
Gedeputeerde staten moeten nader onderzoek laten doen
27. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het besluit van 11 maart 2022 voor zover daarbij de natuurvergunning is verleend, vanwege strijd met artikel 2.8, derde lid, van de Wnb.
28. Gelet op de aard van het geconstateerde gebrek ziet de rechtbank geen mogelijkheden om de rechtsgevolgen van de natuurvergunning in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien.
29. Om het gebrek te herstellen kunnen gedeputeerde staten laten beoordelen wat de effecten van het project zijn zonder de aanleg van de waterrijke zone. Als uit die beoordeling zou blijken dat het verlies van draagkracht van de roerdomp, snor, blauwborst en rietzanger geen negatieve effecten heeft voor deze vogelsoorten, dan kan dat ten grondslag worden gelegd aan de natuurvergunning. De rechtbank heeft in de passende beoordeling in dat kader gezien dat het tijdelijk verlies aan leefgebied van de roerdomp, snor, blauwborst en rietzanger in de aanlegfase als niet significant is beoordeeld, omdat de draagkracht voor de snor, blauwborst en rietzanger in 2020 in de Oostvaardersplassen ruimschoots boven de instandhoudingsdoelen is gekomen. Mogelijk geldt dit ook voor het verlies aan leefgebied in de eindfase (door de aanwezigheid van de nieuwe paden en het in gebruik nemen daarvan), maar dat zal nader onderzocht moeten worden. Als de passende beoordeling na nader onderzoek niet de vereiste zekerheid kan geven dat de natuurlijke kenmerken van de Oostvaardersplassen niet worden aangetast, dan kan de natuurvergunning alleen in stand blijven als de moerasontwikkeling in de waterrijke zone als compenserende maatregel wordt gepresenteerd. In dat geval gelden de daarbij horende vereisten dat er geen alternatieven zijn voor het project en dat sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang voor de realisering van het project.
30. Gelet op de vorige overweging, is het op dit moment nog onzeker of de natuurvergunning voor het project uiteindelijk in stand kan blijven. Daarom ziet zij ook geen aanleiding om een tussenuitspraak te doen en gedeputeerde staten in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Om diezelfde reden zal de rechtbank de overige beroepsgronden, waaronder de grond dat in de passende beoordeling op onjuiste wijze aan de instandhoudingsdoelen is getoetst, niet bespreken.

Conclusie en gevolgen

31. Gedeputeerde staten moeten opnieuw op
de aanvraagbeslissen en moeten daarbij rekening houden met wat de rechtbank heeft geoordeeld.
32. Als gevolg van de vernietiging van de natuurvergunning kunnen de daarin opgenomen recreatieve voorzieningen uit het project Almeerse Poort nu niet worden gerealiseerd.
33. Omdat het beroep gegrond is moeten gedeputeerde staten het griffierecht aan de stichtingen vergoeden. Gedeputeerde staten hoeven geen proceskosten te vergoeden, omdat de stichtingen daar niet om hebben verzocht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 11 maart 2022, voor zover daarbij de natuurvergunning is verleend;
- bepaalt dat gedeputeerde staten het griffierecht van € 365,- aan de stichtingen moeten vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, voorzitter, en mr. E.M. van der Linde en mr. K. de Meulder, leden, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2020 hebben gedeputeerde staten aan Staatsbosbeheer een natuurvergunning verleend voor het project Almeerse Poort, fase 1.
Met de beslissing op bezwaar van 21 oktober 2020 hebben gedeputeerde staten het bezwaar van de stichtingen tegen de verleende natuurvergunning ongegrond verklaard.
De stichtingen hebben daartegen beroep ingesteld (UTR 20/4388).
Gedeputeerde staten hebben tijdens de beroepsprocedure naar aanleiding van gewijzigde rechtspraak de uniforme openbare voorbereidingsprocedure toegepast op de aanvraag. Dit heeft geleid tot een nieuwe beslissing op bezwaar van 11 maart 2022, waarbij de beslissing op bezwaar van 21 oktober 2020 is ingetrokken, de met het besluit van 23 maart 2020 verleende natuurvergunning is herroepen en opnieuw op de aanvraag is beslist, waarbij de gevraagde natuurvergunning opnieuw is verleend.
De rechtbank heeft de zaak UTR 20/4388 en de zaak over de vernattingsmaatregelen (UTR 20/4555) behandeld op de zitting van 15 maart 2022, waarbij met partijen is gesproken over de vraag of en voor welke besluitonderdelen sprake is van besluiten in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht op grond waarvan beroepen van rechtswege zouden zijn ontstaan. Met partijen is kort gezegd afgesproken dat de rechtbank, als de stichtingen beroep instellen tegen het besluit van 11 maart 2022 tot verlening van de natuurvergunning, dit beroep op 4 mei 2022 inhoudelijk zal behandelen. De stichtingen hebben hun beroep tegen het besluit van 21 oktober 2020 op de zitting vervolgens ingetrokken.
De stichtingen hebben vervolgens op 14 april 2022 beroep ingesteld tegen de het besluit van 11 maart 2022, voor zover daarbij (opnieuw) is beslist op de aanvraag om de natuurvergunning.
Gedeputeerde staten hebben op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 4 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de stichtingen deelgenomen: [A], dr. [B] en mr. [C]. Gedeputeerde staten hebben zich laten vertegenwoordigen door gemachtigde mr. E.C.M. Schippers en [D]. De gemeente heeft zich laten vertegenwoordigen door gemachtigde mr. E.C.M. Schippers en [E]. Staatsbosbeheer heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en mr. [F].

Voetnoten

1.Zie het overzicht van de verschillende soorten maatregelen die in artikel 6 van de Habitatrichtlijn worden onderscheiden in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 mei 2019 over het Programma Aanpak Stikstof (PAS), ECLI:NL:RVS:2019:1603, overweging 7.1.
2.PAS-uitspraak, overweging 11.9.
3.PAS-uitspraak, overweging 18.7 t/m 18.10.