ECLI:NL:RBMNE:2022:2549

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
22/148
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding in het kader van de NOW-1 regeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding van verzoekster, een B.V. uit [plaats]. De zaak betreft de NOW-1 regeling, waarbij verzoekster in eerste instantie een tegemoetkoming van € 0,- was toegewezen door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoekster had een voorschot van € 1.130.781,- ontvangen en moest dit bedrag terugbetalen. Na bezwaar tegen het primaire besluit, dat het verzoek om tegemoetkoming afwees, heeft verweerder op 2 december 2021 het bezwaar ongegrond verklaard. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld, met de stelling dat de tegemoetkoming op € 577.779,- vastgesteld moest worden, wat de terugbetalingsverplichting zou verlagen.

Op 23 mei 2022 heeft verweerder het bestreden besluit herzien en de tegemoetkoming vastgesteld op € 577.780,-, waardoor de terugbetalingsverplichting op € 553.001,- kwam te liggen. Verzoekster heeft haar beroep vervolgens ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te beoordelen.

De rechtbank oordeelde dat verweerder met het gewijzigde besluit volledig aan verzoekster tegemoet was gekomen en heeft verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 759,-. Daarnaast moet verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 365,- vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/148

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] B.V. uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: R.H. Edema-Spaans),
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: W.A. Postma).

Procesverloop

Met het besluit van 22 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoekster meegedeeld dat haar tegemoetkoming op grond van de eerste tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor behoud van Werkgelegenheid (NOW-1 regeling) definitief is vastgesteld op € 0,-. Verzoekster moet daarom het door haar ontvangen voorschot van € 1.130.781,- terugbetalen.
In het besluit van 2 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Volgens haar moet de tegemoetkoming namelijk worden vastgesteld op een bedrag van € 577.779,-, zodat de terugbetalingsverplichting van verzoekster wordt beperkt tot een bedrag van € 553.002,-
Met het besluit van 23 mei 2022 (het gewijzigde besluit) heeft verweerder het bestreden besluit herzien en het bezwaar van verzoekster tegen het primaire besluit alsnog gegrond verklaard. Op basis daarvan is de tegemoetkoming aan verzoekster vastgesteld op € 577.780,-. De terugbetalingsverplichting van verzoekster is vastgesteld op € 553.001,-.
Verzoekster heeft vervolgens haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van haar proceskosten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten. De rechtbank doet deze uitspraak op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder partijen voor een zitting uit te nodigen. De rechtbank vindt namelijk dat zij voldoende informatie heeft om het verzoek te beoordelen.
2. Als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift (dus aan verzoekster) tegemoet is gekomen, kan de rechtbank bepalen dat verweerder de proceskosten van de indiener van het beroepschrift moet betalen. Dat staat in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder met het gewijzigde besluit volledig aan verzoekster tegemoet gekomen. Verweerder heeft daarin immers het bezwaar van verzoekster alsnog gegrond verklaard en heeft de tegemoetkoming aan verzoekster definitief vastgesteld op € 577.780,-. De rechtbank zal verweerder daarom veroordelen in de proceskosten van verzoekster. De rechtbank stelt de vergoeding van de proceskosten in beroep vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor van 1).
4. De rechtbank wijst er ten slotte op dat verweerder, gelet op artikel 8:41, zevende lid, van de Awb, het door verzoekster betaalde griffierecht van € 365,- aan verzoekster dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 759,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Molenaar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2022.
griffier
voorzitter
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.