4.3.2Langenhorst
De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier de volgende gang van zaken af.
4.3.2.1
Liquidatie van [slachtoffer 16]
Op 26 juli 2017 omstreeks 00.00 uur is [slachtoffer 16] in zijn personenauto in [plaats 3] neergeschoten en als gevolg daarvan diezelfde nacht overleden.
4.3.2.2
Verklaringen van [medeverdachte 1]
heeft over deze liquidatie verklaard dat [medeverdachte 5] hem een A4’tje heeft getoond met daarop een foto van [slachtoffer 16] met de vraag of [medeverdachte 1] deze persoon kende. Op dit A4’tje stond een foto van [slachtoffer 16] waarop hij samen met een ander persoon poseerde op een soort bruiloftsfeest met mensen in pak aan tafeltjes. Om het hoofd van [slachtoffer 16] was een cirkel getekend. Verder stonden op dit A4’tje handgeschreven adressen waaraan [slachtoffer 16] te linken was. Nadat [medeverdachte 1] [medeverdachte 5] te kennen heeft gegeven dat hij [slachtoffer 16] kende, vroeg [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 1] om [slachtoffer 16] te benaderen voor handel. Op verzoek van [medeverdachte 1] heeft zijn vader contact met [slachtoffer 16] via Facebook gezocht, wat uiteindelijk heeft geleid tot een afspraak tussen [medeverdachte 1] , [A] en [slachtoffer 16] bij de [bedrijf 1] in [plaats 13] . [slachtoffer 16] heeft tijdens deze afspraak aangegeven dat hij aanvankelijk geen zaken wilde doen met [medeverdachte 1] , nu hij op de hoogte was van de problemen van [medeverdachte 1] . Hierop heeft [A] aangegeven dat de zaken via hem konden gaan en heeft [A] toegezegd een auto te huren bij [slachtoffer 16] om het ijs te breken. [medeverdachte 1] heeft vervolgens bij deze afspraak een foto gemaakt van zijn vader al lopend met [slachtoffer 16] en dit aan [medeverdachte 5] teruggekoppeld als bewijs dat hij in contact kon komen met [slachtoffer 16] . [medeverdachte 5] heeft op enig moment aan [medeverdachte 1] te kennen gegeven dat [slachtoffer 16] niet moest worden benaderd voor handel, maar dat hij moest worden geliquideerd. [medeverdachte 5] had, via [medeverdachte 15] als tussenpersoon, de opdracht hiervoor aangenomen vanuit een Turkse criminele organisatie. Deze liquidatie moest [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 2] gaan uitvoeren. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij vanaf het begin wist dat hij deze opdracht niet zou gaan uitvoeren en dat hij [medeverdachte 5] aan het lijntje heeft proberen te houden, omdat hij meende dat hij de enige directe link was naar [slachtoffer 16] . Een paar dagen na de ontmoeting bij de [bedrijf 1] in [plaats 13] heeft [A] , die volgens [medeverdachte 1] nog niet wist dat [slachtoffer 16] moest worden geliquideerd, een zwarte Sean Leon gehuurd bij [slachtoffer 16] . [medeverdachte 5] is vervolgens naar het kamp in [plaats 14] gekomen om te bekijken of het echt was gelukt om een auto te huren.
Daarna is de opdracht volgens [medeverdachte 1] op een laag pitje gezet, omdat [medeverdachte 5] de beloning voor de liquidatie te laag vond. [medeverdachte 5] moest, in tegenstelling tot liquidatieopdrachten vanuit de organisatie van [B] , alles zelf regelen wat betreft vuurwapens en auto’s. Zodoende hadden de opdrachten vanuit de organisatie van [B] voorrang.
Na de liquidatie van [slachtoffer 1] (deelonderzoek Breuk) is echter druk gezet vanuit [medeverdachte 5] , de liquidatie van [slachtoffer 16] moest snel worden uitgevoerd. [medeverdachte 1] stond immers volgens [medeverdachte 5] al met één been in de gevangenis, omdat ze de vluchtauto bij de liquidatie van [slachtoffer 1] niet in brand hadden gestoken. In opdracht van [C] moest [medeverdachte 1] in het weekend na de liquidatie van [slachtoffer 1] naar [plaats 15] om daar van [medeverdachte 12] een Glock overhandigd te krijgen, het vuurwapen dat voor de liquidatie van [slachtoffer 16] was bestemd. Na het in ontvangst nemen van het vuurwapen is ook [medeverdachte 12] zich gaan bemoeien door een aansturende rol te spelen bij de liquidatie van [slachtoffer 16] . [medeverdachte 1] had van [medeverdachte 5] en [medeverdachte 12] te horen gekregen dat [slachtoffer 16] na het ontvangen van het wapen direct moest worden geliquideerd. Uiteindelijk heeft [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 2] beslist dat ze de liquidatie niet gingen uitvoeren en hebben ze het verhaal verzonnen dat ze waren aangehouden en vast werden gehouden op het politiebureau [locatie 2] te [plaats 3] . Daarop heeft [medeverdachte 1] al het contact met iedereen van [naam 1] verbroken en is hij met zijn gezin vertrokken naar een vakantiepark.
Vervolgens heeft [medeverdachte 1] via de media begrepen dat [slachtoffer 16] enkele dagen na zijn vertrek alsnog is geliquideerd. Bij terugkomst van het vakantiepark heeft [medeverdachte 1] van zijn vader te horen gekregen dat [medeverdachte 12] op de dag van de liquidatie samen met een persoon bij [A] is langs geweest om de Facebook-pagina van [slachtoffer 16] te bekijken en te fotograferen.
Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat [medeverdachte 12] gebruik maakt van een blauwe Suzuki Wagon R.
De rechtbank acht deze verklaring van [medeverdachte 1] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in het dossier. De rechtbank zal dat hieronder nader uitwerken.
4.3.2.3
Onderbouwing na de verklaringen van [medeverdachte 1] en overige bewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek naar deze liquidatie en de verklaringen afgelegd door [medeverdachte 1] is het volgende gebleken.
4.3.2.3.1
[medeverdachte 5] beschikt over persoonsgegevens van [slachtoffer 16]
Onder [medeverdachte 5] is een LaCie harde schijf inbeslaggenomen met daarop foto’s van [slachtoffer 16] : onder meer foto’s gemaakt op 5 maart 2017 van een A4’tje met daarop geprint een foto van [slachtoffer 16] met daarbij getypte en handgeschreven tekst. Op deze foto zit [slachtoffer 16] met een onbekende man aan een tafel op wat lijkt een feestlocatie. Het hoofd van [slachtoffer 16] is daarbij omcirkeld en rondom de foto zijn handgeschreven adressen te lezen van [slachtoffer 16] zelf, van zijn vrouw met het adres [adres 2] te [plaats 3] en van een restaurant genaamd [bedrijfsnaam] aan de [adres 3] te [plaats 3] alwaar [slachtoffer 16] vaak zou eten. Verder zijn er foto’s aangetroffen die zijn gemaakt op 7 maart 2017. Op deze foto’s is te zien dat er is gezocht naar het adres [adres 4] te [plaats 3] op Google Maps. De [adres 4] is schuingelegen tegenover het adres [adres 2] te [plaats 3] . Er is een foto gemaakt van Google Maps van een plattegrond rondom het adres [adres 2] . Uit onderzoek is gebleken dat op dit adres een persoon woonachtig is met dezelfde achternaam als de ex-vrouw van [slachtoffer 16] . Voorts is een foto aangetroffen van Google Streetview van het restaurant [bedrijfsnaam] op de [adres 3] te [plaats 3] .
Uit nader onderzoek is gebleken dat de voornoemde foto’s zijn gemaakt op 5 en 7 maart 2017 met een aan [medeverdachte 5] toegeschreven Samsung-telefoon en dat is vastgesteld dat [medeverdachte 5] ook de gebruiker was van zowel de LaCie harde schijf als van Samsung-telefoon op de voornoemde data.
Voorts is er onder [medeverdachte 5] een Toshiba harde schijf inbeslaggenomen. Op deze harde schijf is een foto aangetroffen waarop een papiertje handgeschreven het telefoonnummer [telefoonnummer 1] zichtbaar is. Dit telefoonnummer bleek toe te behoren aan [slachtoffer 16] .
De rechtbank overweegt dat ten tijde van het afleggen van de kluisverklaring door [medeverdachte 1] hij niet bekend kon zijn met deze onderzoeksbevindingen, omdat die immers van latere datum zijn. De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] over het hem getoonde A4’tje met de gegevens van [slachtoffer 16] .
4.3.2.3.2
Contactleggen met [slachtoffer 16]
Uit een onder [slachtoffer 16] inbeslaggenomen iPhone 6S is gebleken dat hij op 9 juni 2017 om 23.56 uur een bericht heeft ontvangen van [A] via Facebook.
Op 13 juni 2017 heeft [slachtoffer 16] [A] als contact toegevoegd als ‘ [A] ’ met het telefoonnummer * [telefoonnummer 2] . Uit de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van [A] * [telefoonnummer 2] en [slachtoffer 16] * [telefoonnummer 3] is gebleken dat dat er op 13 en 19 juni 2017 veelvuldig onderling contact is geweest. Uit nader onderzoek naar de zendmastgegevens van beide telefoonnummers blijkt dat het telefoonnummer van [A] * [telefoonnummer 2] om 14.09 uur uitbelde naar het telefoonnummer van [slachtoffer 16] * [telefoonnummer 3] . Het telefoonnummer * [telefoonnummer 2] maakte daarbij verbinding met de [locatie 3] te [plaats 13] en het telefoonnummer * [telefoonnummer 3] straalde een zendmast aan op de [locatie 4] te [plaats 13] . Beide zendmasten bevinden zich in de directe omgeving van de [bedrijf 1] in [plaats 13] . Het telefoonnummer van [medeverdachte 1] * [telefoonnummer 4] maakte om 13.59 uur verbinding met een zendmast aan de [locatie 5] te [plaats 3] . Deze zendmast staat links van de A4 in de richting van de A15. Vanaf dit punt is het ongeveer tien minuten rijden naar de [bedrijf 1] in [plaats 13] .
Op 21 juni 2017 is blijkens de historische verkeersgegevens eenzelfde patroon waarneembaar als op 19 juni 2017 van de telefoonnummers * [telefoonnummer 2] en * [telefoonnummer 3] . Beide telefoonnummers straalden bij een onderling belmoment om 11.24 uur een zendmast aan in de directe nabijheid van de [bedrijf 1] in [plaats 13] . Uit de inbeslaggenomen administratie van huurcontracten van [slachtoffer 16] is gebleken dat [A] op 21 juni 2017 vanaf 11.40 uur een Seat Leon met kenteken [kenteken 1] heeft gehuurd van [slachtoffer 16] . Ook heeft [slachtoffer 16] blijkens de historische gegevens van zijn iPhone 6S [medeverdachte 1] op 21 juni 2017 om 10.38 uur toegevoegd als contact met de naam ‘ [medeverdachte 1] ’.
Diezelfde dag straalt het telefoonnummer van [medeverdachte 5] * [telefoonnummer 5] om 16.06 uur een zendmast aan op de [locatie 6] te [plaats 14] . Deze zendmast staat op 260 meter afstand van de [adres 5] , dat het woonadres van [A] betreft. Het telefoonnummer van [medeverdachte 1] * [telefoonnummer 4] straalde op 15.19 uur eveneens een mast aan in [plaats 14] .
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] over het leggen van contact met [slachtoffer 16] en het afreizen van [medeverdachte 5] naar [plaats 14] om dit te controleren.
4.3.2.3.3
Vuurwapen in [plaats 15] ophalen
Uit een tapgesprek op het telefoonnummer * [telefoonnummer 6] in gebruik bij [medeverdachte 1] is gebleken dat hij op 22 juli 2017, een zaterdag, aan zijn moeder doorgeeft dat hij wat later bij de kapper is. Hij zegt daarbij onder meer het volgende: “Nee, maar we zijn in [plaats 15] , sta te wachten op iemand. Die is er met tien minuten, kwartiertje”.
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij het wapen voor de liquidatie in [plaats 15] heeft opgehaald en dat hij daarbij niet alleen was.
4.3.2.3.4
[locatie 2]
Uit een tapgesprek op het telefoonnummer * [telefoonnummer 7] van [medeverdachte 1] blijkt dat hij op 24 juli 2017 belt naar de huislijn van de woning van [medeverdachte 2] . Blijkens de tap zegt [medeverdachte 1] : “Hee, jij zit vast sinds zondag he. Zondagmiddag is je vrouw gebeld door politiebureau [locatie 2] ok?”.
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij met [medeverdachte 2] had afgesproken dat zij onder zouden duiken en daarvoor de smoes dat zij waren aangehouden hadden bedacht.
4.3.2.3.5
Verzamelen informatie over [slachtoffer 16]
Op 25 juli 2017 is de moeder van [medeverdachte 1] , [D] , getapt op het telefoonnummer * [telefoonnummer 8] . [D] wordt om 17.07 uur gebeld door [E] , zijnde de oma van [medeverdachte 1] en woonachtig op de [adres 6] te [plaats 14] . In dit tapgesprek geeft [E] aan dat er een man genaamd ‘ [bijnaam 1] ’ langs is geweest en dat dit tegen ‘ [A] ’ moet worden gezegd. [D] geeft daarop te kennen dat dit al geregeld is.
Tevens is op de telefoon van [F] een foto aangetroffen van een scherm met daarop de adresgegevens van het bedrijf [naam 2] Dit bedrijf was van [slachtoffer 16] en op het vermelde adres [adres 7] te [plaats 13] was hij woonachtig.
4.3.2.3.6
Suzuki Wagon R in gebruik bij [medeverdachte 12] op de plaats delict
Op 26 juli 2017 tussen 00.19 uur en 00.23 uur, slechts twintig minuten na de liquidatie, reed blijkens de ARS-gegevens een Suzuki Wagon R met kenteken [kenteken 2] over de [locatie 7] en [locatie 8] te [plaats 3] richting de plaats delict. Tussen 00.27 uur en 00.31 uur reed de Suzuki via de [locatie 8] en de [locatie 7] dezelfde route terug.
Volgens de camerabeelden is te zien dat een Suzuki Wagon R de rotonde opreed, komende vanaf de [locatie 8] , vervolgens de rotonde helemaal rondreed en dan terug de [locatie 8] op reed uit de richting waar de Suzuki vandaan is gekomen.
Uit nader onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 12] gebruik maakte van de Suzuki Wagon R met kenteken [kenteken 2] .
4.3.2.3.7
Uitbetaling
Uit een onder [G] inbeslaggenomen telefoon is gebleken dat hij op 27 juli en 28 juli 2017 WhatsApp-gesprekken heeft gevoerd met [medeverdachte 5] en zijn zoon [F] . Op 26 juli 2017 laat [medeverdachte 5] aan [G] weten dat ze op ‘ [bijnaam 3] ’ moeten wachten. De volgende ochtend op 27 juli 2017 zegt [medeverdachte 5] tegen [G] dat ze nog moeten wachten. [G] reageert: “Als maar komt Og moet wel snel verdelen.”. Diezelfde dag zegt [G] tegen [F] onder meer: “Wacht nog steeds op mijn ten”, “Hij zei ik hit je was vanmiddag ben dag kwijt met storten” en “Wordt direct afgehaald volgende dag”. Hierop stuurt [F] : “2 broden moet je krijgen toch in plaats van 1” en “Zal cap wel even vragen of die al loon gehad heeft”. [G] vraagt vervolgens om 19.50 uur: “Eindigt zijn nummer met [nummer] ”, wat door [F] wordt bevestigd.
Om 19.52 uur stuurt [G] een WhatsApp-bericht naar het telefoonnummer van [medeverdachte 12] * [telefoonnummer 9] met de tekst: “ [bijnaam 4] , bel je mij even?”, waarop het telefoonnummer van [medeverdachte 12] * [telefoonnummer 9] om 19.54 uur uitbelt naar het telefoonnummer van [G] .
De volgende dag praten [G] en [F] over ‘afstorten’ bij verschillende machines. [F] vraagt: “Klopt het met 5?’. [F] : “Onder de 15 blijven was het altijd”. Hierop antwoordt [F] : “Doe ik 2 keer hier. 2 keer [locatie 9] ”. Enkele minuten later stuurt [F] een screenshot door van een gesprek tussen hem en een persoon met de contactnaam ‘ [naam 3] ’. [F] vraagt aan ‘ [naam 3] ’: “Vroeger was 15 melding hoorde net vanaf 5. Klopt dat? Hierop antwoordt ‘ [naam 3] ’: “Klopt. Dan ziet je goed. Nog even gecheckt. Dacht ook 5, maar is nog altijd 15. Dus nog worne. Anders melding FIOD ivm witwassen”.
Uit de bankgegevens van [G] en zijn echtgenote [H] blijkt dat er op 27 juli 2017 in contanten € 1.000,- werd gestort op de rekening van [H] en vervolgens door geboekt naar [G] . Op 28 juli 2017 werd er op de bankrekening van [F] € 10.000,- in contanten gestort en door geboekt naar de rekening van [G] . Op 28 juli 2017 werd er eveneens € 10.000,- in contanten gestort op de rekening van [G] . De € 20.000,- werd vervolgens overgeboekt naar een Turkse bankrekening van [G] .
4.3.2.4
De rol van [verdachte]
De rechtbank zal [verdachte] vrijspreken van hetgeen aan hem ten laste is gelegd in het deelonderzoek Langenhorst en overweegt daartoe als volgt.
[medeverdachte 1] heeft [verdachte] herkend als de man die kennelijk volgens [medeverdachte 5] in verband stond met de opdracht tot het liquideren van [slachtoffer 16] . Er zijn echter geen andere bewijsmiddelen in het dossier waaruit met voldoende mate van zekerheid kan worden afgeleid welke rol [verdachte] mogelijk feitelijk heeft gespeeld, zodat de rechtbank niet kan vaststellen of sprake is van strafbare betrokkenheid van [verdachte] bij de liquidatie van [slachtoffer 16] .
4.3.3Waterspin
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
4.3.3.1
Verklaringen verdachten
[medeverdachte 15] heeft samen met [verdachte] en [I] een incasso aangenomen. Deze incasso had betrekking op [slachtoffer 19] en [slachtoffer 20] . [medeverdachte 15] , [verdachte] en [I] hebben hier ieder € 5.000,- voor gehad. [verdachte] heeft verklaard dat hij door [medeverdachte 15] is ingeschakeld voor deze incasso.
4.3.3.2
[slachtoffer 19]
Op 27 juli 2018 heeft [slachtoffer 19] bij de politie een verklaring afgelegd over wat er de afgelopen maanden is voorgevallen. Medio 2017 is [slachtoffer 19] in contact gekomen met [slachtoffer 20] die hem vroeg om naar Ecuador te gaan om daar voor € 15.000,- een boot technisch in orde te maken. Ter plaatse gekomen bleek dat [slachtoffer 19] een boot met cocaïne over moest varen. Dit heeft hij naar eigen zeggen niet gedaan.
Kort voor de ontmoeting bij [bedrijf 2] (de rechtbank zal hier later op terugkomen) is [I] bij de woning van [slachtoffer 19] langs geweest om te zeggen dat als [slachtoffer 19] een keer met [I] mee zou gaan het dan netjes opgelost kon worden. [slachtoffer 19] zou dan met [medeverdachte 15] kunnen praten die ook is opgelicht door [slachtoffer 20] . [slachtoffer 19] denkt dat [slachtoffer 20] tegen [medeverdachte 15] heeft gezegd dat hij meer dan € 15.000,- heeft gehad.
Op 14 juni 2018 is er in restaurant [naam 4] in [plaats 8] een ontmoeting geweest tussen een aantal personen onder wie [medeverdachte 15] , [verdachte] , [I] en [slachtoffer 19] . Tijdens deze ontmoeting is er vertrouwelijke communicatie opgenomen. Deze ontmoeting ging over een bedrag dat [slachtoffer 19] zou zijn verschuldigd en dat moest worden betaald. Uit een opname van dit gesprek blijkt dat [medeverdachte 15] hierin een sturende rol heeft gehad. [I] heeft bedreigingen jegens [slachtoffer 19] geuit en heeft druk gezet door verbale agressie. [slachtoffer 19] heeft naar aanleiding van dit gesprek zijn Harley Davidson met een door hem geschatte waarde van € 15.000,- afgestaan aan [medeverdachte 15] . [slachtoffer 19] verklaarde dit te hebben gedaan omdat [medeverdachte 15] en [I] hem met zijn leven (de rechtbank begrijpt: de dood) hebben bedreigd en omdat ze hebben gedreigd zijn moeder en zus wat aan te doen. [slachtoffer 19] ging ervan uit het geld weer terug te krijgen als de zaken nader zouden worden onderzocht en als bleek dat [slachtoffer 19] de waarheid sprak. Na dit gesprek is [slachtoffer 19] samen met [medeverdachte 15] en [I] naar de stalling waar zijn motor stond gegaan. Op 28 juni 2017 werd de Harley Davidson van [slachtoffer 19] overgeschreven op naam van een zoon van [medeverdachte 15] . Het vrijwaringsbewijs zou op een later moment aan [slachtoffer 19] worden verstrekt.
Op 26 en 27 juli 2018 is [slachtoffer 19] meermalen door [I] gebeld en is [I] langs de woning van de moeder en zus van [slachtoffer 19] gegaan. [I] heeft toen vanaf het toestel van de zus van [slachtoffer 19] naar [slachtoffer 19] gebeld. [slachtoffer 19] heeft direct opgehangen. Naar aanleiding hiervan heeft [slachtoffer 19] [medeverdachte 15] gebeld met de vraag wat er aan de hand was. [slachtoffer 19] zou ook de vrijwaring van de motor nog krijgen. Dit heeft geleid tot een ontmoeting tussen [slachtoffer 19] en [medeverdachte 15] bij [bedrijf 2] in [plaats 11] op 27 juli 2018. Vijf à tien minuten na aanvang van deze ontmoeting kwam ook [I] bij [bedrijf 2] binnen. Hoewel [I] daar mogelijk toevallig was, heeft hij na aankomst wel actief aan het gesprek tussen [medeverdachte 15] en [slachtoffer 19] deelgenomen.
Naast het tafeltje van [medeverdachte 15] , [I] en [slachtoffer 19] zat een getuige die een deel van het gesprek heeft opgenomen, een foto van [medeverdachte 15] en [slachtoffer 19] heeft gemaakt en aantekeningen van het gesprek op haar laptop heeft gemaakt. De getuige heeft hiertoe besloten omdat zij het idee had dat [slachtoffer 19] vermoord of in ieder geval mishandeld zou worden. Zij heeft anoniem verklaard dat [slachtoffer 19] zijn auto, autosleutel en € 80.000,- moest afstaan. Dit zou door [I] zijn gezegd. [medeverdachte 15] heeft [I] gecorrigeerd door een bedrag van € 75.000,- in plaats van € 80.000,- te noemen. [I] heeft tijdens dit gesprek bedreigingen geuit, zoals dat [slachtoffer 19] mee moest in een busje en dat de [naam 5] erbij zouden worden gehaald of dat [slachtoffer 19] wel even van zijn ziekte zou worden afgeholpen. Op het moment van het gesprek had [slachtoffer 19] een infectie in zijn been waardoor hij mank liep. Hij kon daarom niet weglopen. [medeverdachte 15] heeft tegen [slachtoffer 19] gezegd dat [slachtoffer 19] geen kant op kon en dat er nog zes of zeven mensen waren. [slachtoffer 19] heeft vervolgens gezegd dat hij naar het toilet moest en heeft toen een kok van [bedrijf 2] aangeschoten om te vragen of 112 kon worden gebeld. Dit is gebeurd. [medeverdachte 15] en [I] zijn toen weggegaan. Die avond heeft [slachtoffer 19] de verklaring bij de politie afgelegd die hiervoor is weergegeven.
4.3.3.3
[slachtoffer 20]
In november 2018 heeft [slachtoffer 20] aangifte gedaan. [slachtoffer 20] zou een pakketje aan [slachtoffer 19] hebben gegeven en in 2017 is hij hierover voor het eerst door [medeverdachte 15] benaderd dat het geldbedrag dat aan [slachtoffer 19] zou zijn gegeven niet goed was en dat dit moest worden opgelost. In juni/juli 2017 werd [slachtoffer 20] een paar keer door een Turkse man benaderd die hem vertelde dat ze geen contact met [slachtoffer 19] konden krijgen en dat [slachtoffer 20] ervoor moest zorgen dat de € 75.000,- terug zou komen. De Turkse man heeft [slachtoffer 20] bedreigd door te zeggen dat het met [slachtoffer 20] ‘is gebeurd’ als hij niet betaalde en dat de Turkse man hem en zijn zoon wist te vinden. Hierna heeft [slachtoffer 20] tot juni 2018 niets meer gehoord. Daarna belde de Turkse man opnieuw en werd [slachtoffer 20] verantwoordelijk gesteld voor het betalen van de € 75.000,-. Daarna is het rustig geweest tot ongeveer eind oktober 2018. [slachtoffer 20] hoorde toen van de Turkse man dat het bedrag was verhoogd naar € 90.000,- en dat [slachtoffer 20] dit voor 9 november 2018 moest betalen. Als [slachtoffer 20] dit niet zou doen, moest hij de gevolgen maar aanvaarden. Op 6 november 2018 heeft de broer van [slachtoffer 20] , [J] contact opgenomen met [I] . [J] heeft ook naar de Turkse man gebeld. Er werd toen gezegd dat ze naar de kinderen van [slachtoffer 20] zouden gaan en deze vast zouden houden om betaling af te dwingen als het verkeerd zou gaan. De Turkse man zei dat ze wisten waar de zoon van [slachtoffer 20] werkt en woont en welke auto hij rijdt. Op 8 november 2018 kwam een andere broer van [slachtoffer 20] , [K] , [I] tegen. [I] heeft toen tegen [K] gezegd dat hij geen broertje meer zou hebben als [slachtoffer 20] niet betaalde. [slachtoffer 20] voelde zich bedreigd door de situatie.
[J] heeft verklaard dat de Turkse man tegen hem heeft gezegd “ [slachtoffer 20] moet dood, dood, dood”.
[slachtoffer 20] heeft verklaard dat de Turkse man en [I] in een Opel Corsa met het kenteken [kenteken 3] reden. Dit voertuig heeft in de beschreven periode onder andere op naam van [verdachte] gestaan. Toen het voertuig niet op naam van [verdachte] stond, maakte hij ook gebruik van dit voertuig en stond dit voertuig ook in de buurt van zijn woning. In deze auto arriveerde [verdachte] voor de ontmoeting in restaurant [naam 4] op 14 juni 2018.
Tijdens een doorzoeking van de woning van [verdachte] werd een briefje aangetroffen met daarop onder andere de tekst: “Man van ons heeft aan [slachtoffer 20] voor 2x kapitein totaal 137.000 ontvangen maar heeft 2x oplichters gestuurd en geld in eigen zakken gestoken (kapitein en [slachtoffer 20] )”. Met daarbij een 06-nummer, in welke auto de zoon van [slachtoffer 20] rijdt en dat hij in [plaats 16] woont. Ook staat er een adres van [slachtoffer 20] op dit briefje.
De rechtbank gaat er daarom van uit dat [verdachte] de Turkse man is.
4.3.3.4
De rol van [verdachte]
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat [verdachte] zich met [medeverdachte 15] en [I] schuldig heeft gemaakt aan het afpersen van [slachtoffer 19] op 14 juni 2018 en met [medeverdachte 15] en [I] aan het proberen af te persen van een geldbedrag van [slachtoffer 20] . Dit in het kader van het uitvoeren van een incasso van een vermeende schuld. Hierbij was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 15] en [I] , waarbij de bijdrage van de [verdachte] van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
[verdachte] was aanwezig bij het gesprek met [slachtoffer 19] bij restaurant [naam 4] op 14 juni 2018, waar [slachtoffer 19] zich tegenover zeven mannen moest verantwoorden voor een vermeende schuld. [verdachte] heeft aan dit gesprek ook actief bijgedragen en dat heeft ertoe geleid dat [slachtoffer 19] zijn motor heeft afgestaan. [verdachte] heeft een derde deel van de opbrengst van de motor ontvangen. Ook heeft hij zich op verzoek van [medeverdachte 15] in het kader van dezelfde incasso gedurende lange tijd bezig gehouden met het proberen af te persen van [slachtoffer 20] , waarbij [verdachte] ook bedreigende taal heeft geuit.
Omdat uit de bewijsmiddelen niet met zekerheid kan worden afgeleid dat [verdachte] aanwezig was bij de ontmoeting met [slachtoffer 19] in [bedrijf 2] op 27 juli 2018, of daaraan op andere wijze significant heeft bijgedragen, zal hij van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.