4.3.2Charlie17
De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier de volgende gang van zaken af.
4.3.2.1
Liquidatie van [slachtoffer 15]
Op 17 april 2017 omstreeks 23.00 uur is [slachtoffer 15] op een parkeerplaats bij de [sportschool] in [plaats 3] neergeschoten en als gevolg daarvan diezelfde dag overleden.
4.3.2.2
Verklaringen van [A]
heeft over de liquidatie van [slachtoffer 15] onder meer verklaard dat hij in de middag van 17 april 2017 samen met zijn vader [X] een afspraak heeft gehad met [E] bij het [hotel] op de [adres 3] te [plaats 2] waar zij hebben geluncht. Gedurende deze afspraak is ook [M] verschenen en zijn [M] en [E] apart gaan zitten. Na de lunch heeft [X] op verzoek van [E] bij vertrek een tas aangepakt van [M] met daarin een kalasjnikov. Hierna heeft [A] [E] teruggereden naar [plaats 5] , [X] reed hier vervolgens met het wapen in de auto achteraan en [M] is toen eveneens vertrokken. Aangekomen in [plaats 5] bij de verblijfplaats van [E] heeft [E] de tas uit de auto van [X] gepakt en in de achterbak van zijn auto gelegd. Na een kort gesprek zijn [A] en [X] vertrokken en is [E] buiten blijven staan in verband met een volgende afspraak. Bij het uitrijden van de straat zag [A] [M] aan komen rijden in de richting van [E] in een grijze stationwagen.
Op de avond van 17 april 2017 was [A] onderweg met [W] en ontving hij een bericht van [E] met het verzoek om [E] en zijn vrouw op te halen. Het betreffende adres werd nog niet gedeeld en [A] werd verzocht te wachten in de buurt waar hij op dat moment reed. [A] besloot daarop te wachten bij een Esso-tankstation gelegen aan de [adres 4] in [plaats 3] . Uiteindelijk kreeg [A] het adres [adres 5] te [plaats 4] door en is hij daar samen met [W] naartoe gereden. Eenmaal aangekomen kreeg [A] het verzoek om zijn lichten aan te zetten en op dat moment kwamen niet [E] en zijn vrouw maar drie mannen in het zwart gekleed aangerend. Van hen herkende [A] [M] van de club en [N] als het neefje van [M] . De derde man herkende hij niet. De drie mannen stapten achterin de auto en op verzoek van [M] reed [A] naar [plaats 2] . Tijdens de rit hoorde [A] het geluid van ijzer op ijzer, waaruit hij afleidde dat de mannen wapens bij zich hadden. [A] heeft de drie mannen vervolgens afgezet in de omgeving van de verblijfplaats van [M] in [plaats 2] en heeft [E] bericht dat het was gelukt. Hierop kreeg [A] te horen dat hij de volgende dag bij [E] in [plaats 6] langs moest komen.
Op 18 april 2017 was [A] in [plaats 6] waar hij van [E] te horen kreeg dat hij de schutters van de liquidatie van [slachtoffer 15] bij de [sportschool] heeft opgehaald, waarvoor hij van [E] € 500,- kreeg. [E] vertelde [A] dat [V] de opdrachtgever voor de liquidatie was. Op diezelfde dag was hij met [E] in [plaats 5] waar zij [M] hebben ontmoet. Bij deze ontmoeting hebben [E] en [M] elkaar omhelsd en hebben zij gevierd dat de liquidatie was gelukt. [M] heeft daarbij in bijzijn van [A] uitgelegd hoe de liquidatie was verlopen. Ze hadden de auto klem gereden, zijn uitgestapt en hebben vervolgens eerst via de achterkant en daarna via de zijkant geschoten. [M] beeldde daarbij een lang vuurwapen uit en hij vertelde dat hij zeker wist dat [slachtoffer 15] al door de eerste handelingen dood was, omdat hij door zijn hoofd was geschoten en zijn hersenen eruit lagen. Hierop waren zij weggereden. [A] heeft daarbij van [M] begrepen dat de derde persoon, niet zijnde [M] of [N] , de chauffeur was. [M] heeft verder tegen [A] gezegd dat hij hun leven had gered, omdat de sleutel van de vluchtauto was afgebroken.
Verder heeft [A] verklaard dat hij op een later moment de Peugeot 308, die weer later bij de liquidatie in [plaats 12] is gebruikt, heeft moeten ophalen en bij [M] heeft gestald. [M] moest toen lachen, omdat ‘ze’ zo’n zelfde auto al een keer eerder hadden gebruikt.
De rechtbank acht deze verklaring van [A] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen. De rechtbank zal dat hieronder nader uitwerken.
4.3.2.3
Onderbouwing van de verklaringen van [A] en overige bewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek naar deze liquidatie en de verklaringen afgelegd door [A] is het volgende gebleken.
4.3.2.3.1
Ontmoeting [adres 3] te [plaats 2] en verplaatsing naar [plaats 5]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [X] blijkt dat hij in de middag van 17 april 2017 heeft verbleven in de omgeving van de [adres 3] te [plaats 2] . Uit de bankafschriften van [X] blijkt dat hij die middag om 16.02 uur een bedrag van € 90,25 heeft betaald bij het [hotel] aan de [adres 3] . Hieruit leidt de rechtbank af dat hij in gezelschap bij het [hotel] te [plaats 2] heeft verbleven. Vervolgens valt uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [X] af te leiden dat [X] vanuit [plaats 2] naar [plaats 5] is gereisd. Tussen 17.00 uur en 17.15 uur straalde zijn telefoonnummer verschillende zendmasten aan in de directe omgeving van het verblijfadres [adres 6] te [plaats 5] van [E] .
4.3.2.3.2
Het wachten van [A] en [W] bij het tankstation
De rechtbank leidt uit zowel de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [A] als van het telefoonnummer van [W] af dat zij tussen 22.59 uur en 23.22 uur verbleven op het door [A] aangewezen parkeerterrein van tankstation Esso aan de [adres 4] te [plaats 3] . De rechtbank zal hieronder nader ingaan op de verklaringen van [W] over deze avond.
4.3.2.3.3
De liquidatie van [slachtoffer 15]
Uit de verklaring van getuige [getuige 1] leidt de rechtbank af dat zij heeft waargenomen dat de Peugeot stationwagen, met daarin in ieder geval twee donker getinte mannen, achteruit reed richting de [adres 7] . Nadat [getuige 1] enkele knallen had gehoord, zag zij de Peugeot dwars achter een ander voertuig staan. Dit betrof een Citroën. De Peugeot stond dusdanig achter de Citroën dat deze nooit achteruit weg had kunnen rijden. Nadat de bijrijder in de Peugeot sprong, is deze met hoge snelheid weggereden.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard te hebben gezien dat na de knallen twee mannen elk aan een kant achter in de auto zijn gestapt waarna de auto snel wegreed. Hieruit leidt de rechtbank af dat er drie mannen betrokken zijn geweest bij de uitvoering van de liquidatie, namelijk twee mannen buiten de auto en de chauffeur in de auto.
Uit forensisch onderzoek is gebleken dat de Citroën C3 van [slachtoffer 15] vanaf de achterkant en de zijkant is beschoten. Nader onderzoek door het NFI heeft aangetoond dat de bevindingen van het onderzoek minimaal veel waarschijnlijker zijn wanneer de op de plaats delict aangetroffen hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen dan wanneer de hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken. De hulzen hebben het kaliber 7.62x39mm en de vorm en ligging van de systeemsporen in de hulzen vertonen een sterke gelijkenis met die van een (semi-) automatisch werkend aanvalsgeweer van het type AK-47 of een daarvan afgeleid model.
Op de plaats delict is geconstateerd dat [slachtoffer 15] door de kogels die op hem zijn afgevuurd een ernstige schedelperforatie heeft opgelopen, waardoor zijn hersenen deels zichtbaar waren en zich deels buiten zijn schedel bevonden.
Het voorgaande betreft informatie die niet door het onderzoeksteam naar buiten is gebracht en waarover geen informatie in de media is verschenen. Dit betekent dat [A] al in zijn kluisverklaringen heeft gesproken over daderwetenschap die hij niet uit het dossier of uit de media kan hebben vernomen en die wordt bevestigd door voornoemde onderzoeksbevindingen.
4.3.2.3.4
Opdrachtgever op de hoogte brengen van geslaagde liquidatie
Op 17 april 2017 om 23:41 uur vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen ‘ [PGP gebruikersnaam E 1] ’, veredeld als [E] , en ‘ [PGP gebruikersnaam G 1] ’, veredeld als [G] . In dit gesprek stuurt [G] een bericht door van ‘ [PGP gebruikersnaam A] ’. In het dossier bevinden zich aanwijzingen dat dit account kan worden veredeld als [V] . In dit bericht staat: “Hahahahaha wat hoofd. Hahahahahaha u maakt my eindelyk bly hahahaha”. In een PGP-chatgesprek van 18 april 2017 om 02:24 uur tussen [E] en [G] stuurt [E] [G] een tweetal afbeeldingen, waarop [G] reageert met: “Ok sterk broers hahahha. Ben trots op jullie” en “heb die pap voor jullie meteen als ik wakker ben bro”.
Uit de opmerking “hahahahaha wat hoofd” leidt de rechtbank af dat wordt gesproken over het ernstig letsel dat [slachtoffer 15] heeft opgelopen door zijn schedelperforatie en dat deze berichten dus betrekking hebben op de moord op [slachtoffer 15] . De rechtbank concludeert uit deze berichten in onderling verband en samenhang bezien dat ‘pap’ ziet op het geldbedrag dat als beloning voor de moord zal worden betaald.
4.3.2.3.5
Het ophalen en afzetten van de schutters door [A] en [W]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [A] blijkt dat de telefoon, nadat hij tussen 22.59 uur en 23.22 uur bij het tankstation in [plaats 3] heeft verbleven, rond 23.53 uur aanstraalde in [plaats 15] , Zuid-Holland, en op 18 april 2017 om 00.18 uur een basisstation in [plaats 2] aanstraalde. Het adres waar [M] woont in [plaats 2] valt binnen het bereik van dit station.
Verder verklaart getuige [W] dat hij samen met [A] was toen [A] een bericht kreeg van ‘ [PGP gebruikersnaam 1 E] ’ (de rechtbank begrijpt: [E] ), waarin [A] werd verzocht om mensen op te halen. Ze hebben vervolgens drie donkere jongens opgehaald in de buurt bij [plaats 7] en [plaats 3] bij appartementencomplexen. Dit betroffen jongens die [A] zou kennen van de club. [A] en [W] hebben de jongens vervolgens afgezet in [plaats 2] bij een bushalte, waarna ze nog twee straten verder moesten.
Hoewel de verdediging van [M] , [N] en [E] gewezen heeft op een aantal discrepanties tussen de verklaringen van [A] en [W] , constateert de rechtbank dat [W] in zijn verklaringen, ook als hij meermalen bij de rechter-commissaris wordt gehoord, in de kern gelijkluidend aan [A] verklaart. Dit terwijl [W] en [A] ten tijde van de verklaringen van [W] geen vrienden meer waren en [W] kan worden gekenschetst als een getuige die niet bepaald van harte verklaringen aflegt. Tevens wordt zijn verklaring op onderdelen door objectieve onderzoeksbevindingen bevestigd, zoals de hiervoor onder 4.3.2.3.2 genoemde historische verkeersgegevens.
4.3.2.3.6
Het op de hoogte worden gebracht door [E] en [M] in [plaats 6] en [plaats 5]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [A] is gebleken dat [A] op 18 april 2017 in de middag in [plaats 6] is geweest. Omstreeks 13.00 uur straalde het telefoonnummer van [A] verschillende zendmasten aan in [plaats 6] , waaronder een zendmast op het [adres 9] te [plaats 6] . Het verblijfadres van [E] aan de [adres 10] te [plaats 6] valt binnen het zendmastbereik van de zendmast op het [adres 9] . Vervolgens is te zien dat het telefoonnummer verplaatste via [plaats 16] naar [plaats 5] en dat het daar om 15.06 uur en 15.14 uur de zendmast op de [adres 11] te [plaats 5] aanstraalde. Het verblijfadres [adres 6] te [plaats 5] valt binnen het zendmastbereik van de zendmast [adres 11] .
In zijn eerste kluisverklaring heeft [A] verklaard dat hij [E] en [M] in [plaats 5] heeft gezien die middag, maar later heeft hij steeds verklaard dat hij meent dat deze ontmoeting in [plaats 7] is geweest, een andere vaste verblijfplaats van [E] . Geconfronteerd met de historische gegevens van zijn telefoon die later die middag in [plaats 5] aanstraalde, heeft hij ook op de terechtzitting van 1 september 2021 verklaard dat hij erbij blijft dat hij denkt dat het in [plaats 7] was. De rechtbank ziet deze discrepantie, maar deze maakt naar haar oordeel niet dat de betrouwbaarheid van de verklaring van [A] zodanig wordt ondergraven dat deze niet voor het bewijs zou kunnen worden gebruikt. [A] heeft immers verklaard dat hij op veel momenten met [E] heeft rondgelopen in [plaats 7] en in [plaats 5] en dat hij soms moeite heeft om tijd en plaats te duiden. De verklaring van [A] over hetgeen tijdens die ontmoeting is besproken betreft bovendien daderinformatie die bevestiging vindt in andere onderzoeksbevindingen zoals de verklaringen van getuige [getuige 1] en de forensische onderzoeksgegevens, genoemd onder 4.3.8.3.3.
4.3.2.3.7
Vluchtauto’s – Peugeot 308 en Renault Clio
Peugeot 308 met kenteken [kenteken 2]
Uit de getuigenverklaring van [getuige 1] blijkt dat de uitvoerders van de liquidatie gebruik hebben gemaakt van een grijze Peugeot stationwagen. Op 20 april 2017 omstreeks 02.40 uur is een Peugeot 308 stationwagen brandend aangetroffen op de [adres 16] in [plaats 4] . Deze locatie bevindt zich op minder dan een kilometer afstand van de [adres 5] te [plaats 4] . Uit nader onderzoek aan deze Peugeot 308 is gebleken dat dit voertuig in de nacht van 12 op 13 april 2017 is gestolen en dat aan dit voertuig het kenteken [kenteken 2] toebehoorde. Uit nader onderzoek naar dit kenteken is gebleken dat de Peugeot 308 met kenteken [kenteken 2] op 17 april 2017 om 17.14 uur is geregistreerd ter hoogte van de [adres 13] [plaats 5] , richting de A12. De [adres 13] bevindt zich in de directe omgeving van de [adres 14] te [plaats 5] , alwaar om 17.15 uur de telefoon van [X] een zendmast heeft aangestraald.
De rechtbank ziet hierin een bevestiging van de verklaring van [A] dat hij bij het wegrijden bij [E] [M] in een grijze stationwagen heeft aan zien komen rijden in de richting van [E] . Op grond van het dossier concludeert de rechtbank dat dit de Peugeot 308 is die bij de liquidatie is gebruikt.
Renault Clio met kenteken [kenteken 1]
Op 19 april 2017 werd omstreeks 03.40 uur een Renault Clio aangetroffen, brandend en zonder kentekenplaten. Aan dit voertuig behoort het kenteken [kenteken 1] toe. Het voertuig dat op 12 april 2017 werd gestolen, werd aangetroffen op de [adres 15] te [plaats 4] . Deze locatie ligt eveneens op minder dan een kilometer afstand van de [adres 5] te [plaats 4] . Door de forensische opsporing is vervolgens onderzoek gedaan naar de Renault Clio. Daaruit bleek dat deze auto kan worden gestart met een sleutelkaart. Als de trekstrook met sleutel uit de sleutelkaart is getrokken, is slechts een metalen puntje zichtbaar. Eenzelfde soort metalen puntje zonder trekstrook was zichtbaar op de sleutelkaart aangetroffen in de Renault Clio met kenteken [kenteken 1] .
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [A] over hetgeen [M] hem had verteld over wat in de kern een probleem met de sleutel van de tweede vluchtauto was. Hierdoor was er een vervoersprobleem ontstaan en heeft [E] [A] opgeroepen om stand-by te staan, waarna [A] de mannen heeft opgehaald in [plaats 4] .
4.3.2.3.8
Connectie [E] en [M] en [M] en [N]
Begin april 2017 vraagt [E] via WhatsApp aan [M] om de hele dag paraat te zijn en [M] zegt dat hij wacht op zijn kans. De rechtbank leest dit bericht in de context van de aanhouding van [J] , [K] en [L] op 17 maart 2017 in het deelonderzoek Arford, waardoor [E] op zoek moest naar nieuwe mannen voor de uitvoering van de liquidaties en daarbij een beroep kon doen op [M] die hij al kende vanuit de [motorclub 1] . [A] heeft ook verklaard dat het voor de uitvoering van de liquidatieklussen belangrijk was om 24/7 paraat te staan voor [E]
.Voorts zijn [M] en [N] in de tenlastegelegde periode al lange tijd goede bekenden van elkaar en noemt [M] zijn broertje
.
4.3.2.4
De rol van [verdachte]
wordt verweten dat hij de chauffeur is geweest bij de liquidatie van [slachtoffer 15] . Hij heeft dit zelf met klem ontkend. Anders dan bij [M] en [N] het geval was, is [verdachte] niet herkend door [A] . De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het dossier blijkt dat [verdachte] met [M] en [naam 1] kort na de moord op [slachtoffer 15] een reisje naar Turkije heeft gemaakt. Dit wordt door de politie in verband gebracht met een doorgestuurd chatbericht van [G] aan [E] , dat lijkt te zien op een opdracht die in [plaats 14] uitgevoerd zou moeten worden. Naar aanleiding van die trip naar Turkije wordt [verdachte] op 16 maart 2021 uitgenodigd voor een getuigenverklaring en wordt hem nadrukkelijk gezegd dat dit gaat over het onderzoek naar de liquidatie van [slachtoffer 15] , waarvoor [M] en [N] vastzitten. Vervolgens wordt om 11.04 uur met een telefoonnummer in gebruik bij [vriendin] (vriendin van [verdachte] ) een telefoongesprek gevoerd, waaraan [verdachte] deelneemt en waarin het gaat over de uitnodiging van de politie. In dit telefoongesprek zegt [verdachte] dat hij heel goed weet dat die mensen hem niet naar huis zullen laten gaan, omdat ‘ze net 15 jaar voor die ‘bro’ van hem en 20 jaar voor die andere ‘bro’’. [naam 2] antwoordt hierop dat [verdachte] er niets mee te maken had en dat zij daarom vindt dat [verdachte] naar geen enkel bureau moet gaan. [naam 2] vraagt vervolgens aan [verdachte] : “Je was toch niet samen met hen?”. [verdachte] antwoordt hierop: “Weet je wat er gebeurt? (Zucht) Ik was er maar wat er aan de hand is dat ik niet weet wat er gaande is in de zaak. Begrijp je? Afgelopen week, de 7e, 7 maart is de zaak voorgegaan. En de mensen hebben mij geappt en gezegd dat de ene bro 15 jaar gekregen heeft en de ander bro 20 jaar. Begrijp je?”. [verdachte] noemt vervolgens nog: “Weet je, ik weet niet of ze bewijs hebben dat ze mij hebben gezien. Maar weet je wat het is? Ik weet ook niet wat de bro’s gezegd hebben. Begrijp je?”. [verdachte] sluit het gesprek af door te zeggen “Ik ga de broer/zus van deze bro bellen om te weten wat er in godsnaam gebeurt”.
Vervolgens wordt op 16 maart 2021 omstreeks 11.12.05 uur en 11.13.02 uur met de telefoon van [verdachte] uitgebeld naar [telefoonnummer] . Omstreeks 11.13.33 uur belt de gebruiker van [telefoonnummer] terug. Dit nummer blijkt in gebruik bij [halfzus] , de halfzus van [N] .
Hoewel [verdachte] heeft aangevoerd dat hij hier over twee andere bro’s dan [M] en [N] heeft gesproken en dat hij [halfzus] vrijwel dagelijks belt maar dat hij in dit gesprek niet over [N] heeft gesproken, leidt de rechtbank uit de inhoud van dit gesprek en het daaropvolgende contact met de halfzus van [N] af dat hij met de bro’s wel degelijk [M] en [N] bedoelde.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit gesprek weliswaar grote vragen oproept over mogelijke betrokkenheid van [verdachte] , maar niets wezenlijks zegt over de mate van betrokkenheid en in welke rol. “Ik was er”, kan veel betekenen. [verdachte] was blijkens het dossier het paasweekend in [plaats 3] bij [N] thuis, hij wist wellicht van het gebeuren maar de rechtbank kan niet op basis van dit dossier buiten redelijke twijfel vaststellen dat [verdachte] de chauffeur is geweest bij de moord op [slachtoffer 15] . Dit betekent dat zowel het primair tenlastegelegde (medeplegen van moord) als het subsidiair tenlastegelegde (medeplichtigheid aan moord) niet bewezen kan worden en dat de rechtbank [verdachte] zal vrijspreken van het hem tenlastegelegde.