ECLI:NL:RBMNE:2022:2530

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
C/16/516752 / HA ZA 21-82
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onregelmatige opzegging van een managementovereenkomst en aansprakelijkheid voor schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen verschillende besloten vennootschappen over de onregelmatige opzegging van een managementovereenkomst. De eiseres, [eiseres sub 1] B.V., vorderde onder andere te verklaren voor recht dat de gedaagde partij, [gedaagde sub 1] B.V., de managementovereenkomst op 3 augustus 2020 onregelmatig heeft opgezegd door geen opzegtermijn in acht te nemen. De rechtbank oordeelde dat de opzegging inderdaad onregelmatig was, omdat er geen redelijke opzegtermijn was gerespecteerd. De rechtbank stelde vast dat een opzegtermijn van vier maanden redelijk was, gezien de lange samenwerking tussen partijen en de omstandigheden waaronder de opzegging plaatsvond. De rechtbank kende een schadevergoeding toe van € 110.932,- (excl. btw) aan de eiseres, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van verzuim.

In reconventie vorderde [gedaagde sub 1] B.V. dat [eiseres sub 1] B.V. toerekenbaar tekort zou schieten in de nakoming van de managementovereenkomst, maar deze vorderingen werden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat [eiseres sub 1] B.V. tekort was geschoten in haar verplichtingen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij haar eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt het belang van het in acht nemen van opzegtermijnen in managementovereenkomsten en de gevolgen van onregelmatige opzeggingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/516752 / HA ZA 21-82
Vonnis van 6 juli 2022
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. R. de Bree te 's-Gravenhage,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 3] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [vestigingsplaats 3] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. F.B. Keulen te Nieuwegein.
Partijen zullen hierna [eiseres sub 1] ( [eiseres sub 1] B.V.), [eiser sub 2] , [eiseres sub 1] c.s. ( [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] tezamen), [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] B.V. , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 1] c.s. ( [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] B.V. en [gedaagde sub 3] tezamen) worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 7 april 2021
  • de conclusie van antwoord en van eis in reconventie
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende akte uitlating en overlegging producties
  • productie 36 van [eiseres sub 1]
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 10 februari 2022
  • de akte van 2 maart 2022 van [eiseres sub 1] c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] heeft drie dochtervennootschappen (hierna tezamen: de [.] -groep). De [.] -groep verricht activiteiten op het gebied van de gezondheidszorg. [gedaagde sub 3] is grootaandeelhouder en bestuurder van [gedaagde sub 1] en is enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde sub 2] B.V.
2.2.
[eiser sub 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van [eiseres sub 1] . [eiser sub 2] heeft vanaf 1 juli 2013, op basis van tussen [gedaagde sub 1] en [eiseres sub 1] gesloten managementovereenkomsten, aanvankelijk de functie van controller en later (ook) van financieel manager van de [.] groep vervuld.
2.3.
Aan [eiser sub 2] zijn op 1 maart 2018 certificaten van 2,14% van de aandelen in het
kapitaal van [gedaagde sub 1] verkocht en geleverd. De koopprijs bedroeg € 150.000,-. [gedaagde sub 1] heeft dit bedrag aan [eiser sub 2] geleend. De lening moet worden terugbetaald in 75 maandelijkse termijnen vanaf 1 maart 2018.
2.4.
[gedaagde sub 1] en [eiseres sub 1] hebben op 30 december 2019 een managementovereenkomst gesloten (hierna: de managementovereenkomst). [eiser sub 2] heeft op grond van de managementovereenkomst vanaf 1 januari 2020 de functie van financieel manager van de [.] -groep vervuld tegen een managementvergoeding van € 160,- per uur (excl. btw).
2.5.
Aan [eiseres sub 1] is op 31 december 2019 17,86% van de aandelen in het kapitaal van [gedaagde sub 1] verkocht en geleverd. De koopprijs bedroeg € 893.000,-. [gedaagde sub 2] B.V. heeft dit bedrag aan [eiseres sub 1] geleend. De lening moet uiterlijk zes jaar na 31 december 2019 worden afgelost. De aan [eiser sub 2] verkochte en geleverde certificaten van 2,14% van de aandelen in het kapitaal van [gedaagde sub 1] zijn op 31 december 2019 omgezet in aandelen, waarna [eiser sub 2] die aandelen heeft verkocht en overgedragen aan [eiseres sub 1] . [eiseres sub 1] heeft dus 20% van de aandelen in het kapitaal van [gedaagde sub 1] .
2.6.
[gedaagde sub 3] en [eiser sub 2] hebben in de periode van 1 januari 2020 tot en met 22 juli 2020 onderhandeld over de aanstelling van [eiser sub 2] als (statutair) algemeen directeur van de [.] groep. Daarbij is ook het aandelenbelang van [eiseres sub 1] in het kapitaal van [gedaagde sub 1] aan de orde geweest. [gedaagde sub 3] en [eiser sub 2] hebben elkaar op 22 juli 2020 in een restaurant in [plaats] gesproken en elkaar aan het einde van dat gesprek
“de hand geschud”(waarover hierna meer). [eiser sub 2] heeft [gedaagde sub 3] met een e-mail van 23 juli 2020 een concept van een nieuwe managementovereenkomst tussen [gedaagde sub 1] en [eiseres sub 1] toegezonden met het verzoek dit te ondertekenen. [gedaagde sub 3] heeft het concept niet ondertekend.
2.7.
Op 3 augustus 2020 heeft tussen [eiser sub 2] , [gedaagde sub 3] en [A] (adviseur van [gedaagde sub 3] ; hierna: [A] ) een kort overleg plaatsgevonden. Partijen verschillen van mening over wat er toen is gezegd (waarover hierna meer).
2.8.
[eiser sub 2] heeft op 3 augustus 2020, vrijwel direct na het gesprek met [A] en [gedaagde sub 3] , een whatsappbericht aan [A] gestuurd. In dat bericht staat:
“Beste [A (voornaam)] , je begrijpt dat ik fƒ tijd nodig heb om van deze donderslag bij heldere hemel bij te komen, dus de rest van de week ben ik niet aan het werk. Graag ontvang ik een voorstel voor de afwikkeling van mijn aandelen. Ook zal ik juridisch advies inwinnen mbt de overeenkomst. Wat een onrecht.”
2.9.
[eiser sub 2] heeft juridisch advies ingewonnen. De toenmalige advocaat van [eiseres sub 1] heeft op 6 augustus 2020 een brief aan [gedaagde sub 1] gestuurd. In die brief staat het volgende:
“Tussen partijen zijn in het afgelopen jaar meerdere gesprekken gevoerd terzake de formele aanstelling van [eiser sub 2] als algemeen directeur van [gedaagde sub 1] en de daaraan gelieerde ondernemingen. Hiertoe zijn meerdere gesprekken gevoerd en hieruit is een concept overeenkomst voortgekomen.
Naar ik heb begrepen is er bij de invulling van de details thans een impasse ontstaan. Daarbij zou zelfs zijn aangegeven zijdens [gedaagde sub 1] dat de volledige samenwerking zou worden beëindigd. Naar mening dezerzijds is dit waarschijnlijk een misverstand nu de overeenkomst als geldend tussen partijen een limitatieve opsomming kent van opzeggingsgronden, welke geen van allen aan de orde zijn.
Teneinde deze impasse te doorbreken, lijkt het mij goed dat u ten spoedigste uw resterende opmerkingen op de concept overeenkomst tot aanstelling van de heer [eiser sub 2] als algemeen directeur doorgeeft zodat tot overeenstemming gekomen kan worden.”
2.10.
[eiser sub 2] heeft geen werkzaamheden meer voor de [.] -groep verricht.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres sub 1] c.s. vordert, samengevat:
I. te verklaren voor recht dat [gedaagde sub 1] c.s. de managementovereenkomst op 3 augustus 2020 onregelmatig heeft opgezegd door geen opzegtermijn in acht te nemen,
II. te verklaren voor recht dat [gedaagde sub 1] c.s. aansprakelijk is voor de schade die [eiseres sub 1] c.s. daardoor heeft geleden en nog zal lijden,
III. [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 166.398,- (excl. btw) aan schadevergoeding, met rente,
IV. te verklaren voor recht dat [gedaagde sub 1] c.s. tegenover [eiseres sub 1] c.s. onrechtmatig heeft gehandeld door op 3 augustus 2020 de onderhandelingen met [eiseres sub 1] c.s. over de nieuwe managementovereenkomst af te breken,
V. te verklaren voor recht dat [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die [eiseres sub 1] c.s. daardoor heeft geleden en nog zal lijden,
VI. [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 384.000,- (excl. btw) aan schadevergoeding, met rente,
met veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten, met nakosten en rente.
3.2.
[gedaagde sub 1] c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
in reconventie
3.3.
[gedaagde sub 1] c.s. vordert, samengevat:
I. te verklaren voor recht dat [eiseres sub 1] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de managementovereenkomst,
II. [eiseres sub 1] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 28.435,-, althans van een door de rechtbank te bepalen bedrag, aan schadevergoeding,
III. te verklaren voor recht dat [eiseres sub 1] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de managementovereenkomst door in strijd met artikel 5.2 van die overeenkomst door [gedaagde sub 1] verzochte informatie en gegevens niet te verstrekken,
IV. [eiseres sub 1] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 10.000,- aan boete wegens overtreding van artikel 5.2 van de managementovereenkomst,
V. [eiseres sub 1] te veroordelen tot betaling van een boete van € 500,- per dag
primairvanaf 3 augustus 2020 dan wel vanaf 11 september 2020 en
subsidiairover een door de rechtbank te bepalen termijn,
VI. te verklaren voor recht dat [eiseres sub 1] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de managementovereenkomst door in strijd met artikel 6.1 onder b van de managementovereenkomst [B] te contacteren en hem ertoe te bewegen om zijn dienstverband met [gedaagde sub 1] te beëindigen,
VII. [eiseres sub 1] te veroordelen tot betaling van € 10.000,- aan boete wegens overtreding van artikel 6.1 onder b van de managementovereenkomst,
met veroordeling van [eiseres sub 1] in de proceskosten, met nakosten en rente.
3.4.
[eiseres sub 1] c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
[gedaagde sub 2] B.V. , [gedaagde sub 3] , [eiser sub 2]
4.1.
De rechtbank zal de vorderingen voor zover deze zijn gericht tegen [gedaagde sub 2] B.V. en [gedaagde sub 3] afwijzen. [eiseres sub 1] c.s. heeft niet toegelicht waarom zij zijn gedagvaard. [eiseres sub 1] c.s. heeft tijdens de mondelinge behandeling slechts in het algemeen opgemerkt dat schending van de precontractuele goede trouw kan leiden tot persoonlijke aansprakelijkheid van [gedaagde sub 3] , maar zij heeft dit niet verder concreet gemaakt. Voor zover de vorderingen zijn ingesteld door [eiser sub 2] , zullen zij ook worden afgewezen. Ook daarvoor is namelijk geen grondslag gesteld.
Vorderingen I, II en III
4.2.
[eiseres sub 1] c.s. legt aan haar vorderingen onder I, II en III, samengevat, het volgende ten grondslag. [A] heeft tijdens het overleg op 3 augustus 2020 namens [gedaagde sub 1] tegen [eiser sub 2] gezegd dat hij per direct weg moest en dat hij op 5 augustus 2020 om 9:00 uur alles moest overdragen. [gedaagde sub 1] heeft de managementovereenkomst gelet daarop met onmiddellijke ingang opgezegd. Die opzegging was onregelmatig omdat geen redelijke opzegtermijn in acht is genomen. Een redelijke opzegtermijn zou minimaal zes maanden hebben bedragen. [eiseres sub 1] heeft dan ook, uitgaande van een managementvergoeding van gemiddeld € 27.733,- (excl. btw) per maand, tot een bedrag van € 166.398,- (excl. btw) schade geleden.
4.3.
[gedaagde sub 1] c.s. voert, samengevat, het volgende verweer. [gedaagde sub 1] heeft de managementovereenkomst niet opgezegd. Tijdens het overleg van 3 augustus 2020 is aan [eiser sub 2] alleen maar duidelijk gemaakt dat [gedaagde sub 3] en [A] hem niet geschikt vonden voor de functie van algemeen directeur. [eiser sub 2] heeft de managementovereenkomst zélf opgezegd. Dit blijkt uit het whatsappbericht van 3 augustus 2020 van [eiser sub 2] aan [A] waarin hij heeft gevraagd om een voorstel voor de afwikkeling van zijn aandelen. Verder blijkt dit uit het feit dat [eiser sub 2] niet meer op het kantoor van [gedaagde sub 1] is verschenen. Als [gedaagde sub 1] de managementovereenkomst al op 3 augustus 2020 zou hebben opgezegd, dan mocht dat met onmiddellijke ingang. Een overeenkomst van opdracht mag immers op grond van artikel 7:408 lid 1 BW te allen tijde door de opdrachtgever worden opgezegd. In ieder geval is een schadevergoeding niet redelijk omdat [eiseres sub 1] 20% van de aandelen in het kapitaal van [gedaagde sub 1] heeft verkregen. Ook een lange opzegtermijn van zes maanden is niet redelijk.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde sub 1] de managementovereenkomst op 3 augustus 2020 met onmiddellijke ingang heeft opgezegd. Dit wordt als volgt toegelicht.
Met de brief van 6 augustus 2020 heeft de toenmalige advocaat van [eiseres sub 1] meegedeeld dat [gedaagde sub 1] ‑ naar moet worden aangenomen: tijdens het overleg van 3 augustus 2020 - heeft aangegeven dat de samenwerking met [eiseres sub 1] zou worden beëindigd. [gedaagde sub 1] heeft niet op de brief gereageerd. Een reactie van [gedaagde sub 1] op de brief zou voor de hand hebben gelegen als die mededeling niet klopte. Verder heeft [gedaagde sub 1] na 3 augustus 2020 niet bij [eiseres sub 1] ( [eiser sub 2] ) aangedrongen op nakoming van de verplichtingen uit de managementovereenkomst, ook niet toen [eiser sub 2] langere tijd niet op het kantoor van [gedaagde sub 1] was verschenen. Dit zou voor de hand hebben gelegen als [gedaagde sub 1] niet zou hebben opgezegd. De rechtbank wijst er daarbij op dat er geen enkele aanwijzing is dat [eiseres sub 1] zélf heeft opgezegd. Anders dan [gedaagde sub 1] c.s. stelt, blijkt opzegging door [eiseres sub 1] niet uit het whatsappbericht van 3 augustus 2020 van [eiser sub 2] aan [A] . Integendeel, in het bericht staat dat [eiser sub 2] tijd nodig heeft om
“van deze donderslag bij heldere hemel bij te komen”en een voorstel wil voor afwikkeling van zijn aandelen. Dit duidt juist op een plotselinge verbreking van de samenwerking door [gedaagde sub 1] .
4.5.
De rechtbank is verder van oordeel dat [gedaagde sub 1] onregelmatig heeft opgezegd door geen redelijke opzegtermijn in acht te nemen. Anders dan [gedaagde sub 1] c.s. stelt, kon de managementovereenkomst niet met onmiddellijke ingang worden opgezegd. De managementovereenkomst is een duurovereenkomst. In artikel 9.2 van de managementovereenkomst staan redenen voor onmiddellijke opzegging opgesomd. Die redenen zijn hier niet aan de orde. In de managementovereenkomst is voor opzegging om andere redenen geen opzegtermijn opgenomen. Volgens vaste rechtspraak brengen in een dergelijk geval de eisen van redelijkheid en billijkheid mee dat bij opzegging een redelijke opzegtermijn in acht moet worden genomen. [gedaagde sub 1] heeft dat niet gedaan. Zij heeft met onmiddellijke ingang opgezegd.
4.6.
[gedaagde sub 1] is aansprakelijk voor de schade die [eiseres sub 1] heeft geleden ten gevolge van de onregelmatige opzegging. Die schade is gelijk aan de managementvergoeding die [eiseres sub 1] zou hebben ontvangen in het geval [gedaagde sub 1] een redelijke opzegtermijn in acht had genomen. Beoordeeld moet worden hoe lang een redelijke opzegtermijn zou zijn geweest. De rechtbank acht een relatief lange opzegtermijn, een termijn van vier maanden, in de gegeven omstandigheden redelijk. Hiervoor is het volgende van belang. Partijen hebben lange tijd samengewerkt, ongeveer zeven jaar. Anders dan [gedaagde sub 1] c.s. stelt, doet het feit dat steeds tijdelijke managementovereenkomsten zijn gesloten hier niet aan af. Partijen hadden daarnaast een lange samenwerking voor ogen. Dit blijkt uit het feit dat [eiseres sub 1] ( [eiser sub 2] ) aandelen in het kapitaal van [gedaagde sub 1] heeft kunnen kopen en uit het feit dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] B.V. hiervoor geldleningen met lange looptijden hebben verstrekt.
Verder is tijdens de mondelinge behandeling aannemelijk geworden dat de belangen van [eiseres sub 1] ( [eiser sub 2] ) door de opzegging veel meer zijn geraakt dan de belangen van [gedaagde sub 1] . [eiser sub 2] had plotseling geen inkomsten meer en hij is, zo heeft hij tijdens de mondelinge behandeling verklaard, een jaar zonder werk geweest. Tot slot zijn de omstandigheden waaronder de opzegging is gedaan van betekenis. [gedaagde sub 1] heeft de samenwerking zonder een voorafgaande waarschuwing verbroken.
4.7.
De rechtbank gaat ervan uit dat [eiseres sub 1] over een opzegtermijn van vier maanden een bedrag van € 110.932,- (excl. btw) aan managementvergoeding zou hebben ontvangen, viermaal een bedrag van € 27.733,- (excl. btw). [eiseres sub 1] c.s. heeft onbetwist gesteld dat de managementvergoeding van [eiseres sub 1] gemiddeld € 27.733,- (excl. btw) per maand bedroeg, gebaseerd op de in de managementovereenkomst overeengekomen vergoeding van € 160,- (excl. btw) per uur. De rechtbank stelt de schadevergoeding dan ook vast op € 110.932,- (excl. btw). Het door [gedaagde sub 1] c.s. gestelde feit dat [eiseres sub 1] ( [eiser sub 2] ) 20% van de aandelen in het kapitaal van [gedaagde sub 1] heeft verworven, kan hier niet aan afdoen. Hetzelfde geldt voor het feit dat pas met ingang van 1 januari 2020, op basis van de op 30 december 2019 gesloten managementovereenkomst, een hogere managementvergoeding van € 160,- (excl. btw) was overeengekomen en een weekomvang van 40 uur (in plaats van eerder 32 uur). Het gaat erom wat [eiseres sub 1] nog aan managementvergoeding zou hebben ontvangen als [gedaagde sub 1] een opzegtermijn van vier maanden in acht had genomen. Verder is niet gesteld of gebleken dat [eiseres sub 1] ( [eiser sub 2] ) in die vier maanden inkomsten buiten [gedaagde sub 1] heeft gehad die op de schadevergoeding in mindering gebracht zouden moeten worden.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen onder I en II zullen worden toegewezen en dat de vordering onder III zal worden toegewezen tot een bedrag van € 110.932,- (excl. btw). [gedaagde sub 1] zal hierover de wettelijke rente moeten vergoeden vanaf 3 augustus 2020, de datum waarop het verzuim is ingetreden.
Vorderingen IV, V en VI
4.9.
[eiseres sub 1] c.s. legt aan haar vorderingen onder IV, V en VI, samengevat, het volgende ten grondslag. [gedaagde sub 1] en [eiseres sub 1] hebben onderhandeld over de aanstelling van [eiser sub 2] tot algemeen directeur en over de overdracht van meer aandelen in het kapitaal van [gedaagde sub 1] aan [eiseres sub 1] . Op 22 juli 2020 hebben [gedaagde sub 3] en [eiser sub 2] hierover afspraken gemaakt en elkaar
“de hand geschud”. [eiser sub 2] heeft daarna een concept van een nieuwe managementovereenkomst opgesteld. Het concept is op 23 juli 2020 aan [gedaagde sub 3] toegezonden. [gedaagde sub 3] heeft vervolgens op 26 juli 2020 een nieuwsbrief aan het personeel gestuurd waarin hij ook de aanstelling van [eiser sub 2] als algemeen directeur heeft aangekondigd. Gelet op deze gang van zaken was op 3 augustus 2020 een punt bereikt waarop [gedaagde sub 1] wist of moest begrijpen dat [eiseres sub 1] mocht rekenen op voortzetting van de onderhandelingen over de nieuwe managementovereenkomst. Het stond [gedaagde sub 1] niet meer vrij die onderhandelingen af te breken zonder de schade die [eiseres sub 1] hierdoor zou lijden te vergoeden. [eiseres sub 1] heeft tot een bedrag van € 384.000,- (excl. btw) schade gelden, zo stelt zij.
4.10.
De rechtbank zal deze vorderingen afwijzen. De onderhandelingen waren niet in zo’n vergevorderd stadium dat [eiseres sub 1] c.s. er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat een nieuwe managementovereenkomst tot stand zou komen. Partijen hadden op belangrijke punten namelijk nog geen overeenstemming. De rechtbank legt dit hierna uit.
4.11.
[gedaagde sub 1] c.s. stelt dat het steeds de insteek van [gedaagde sub 3] was dat [eiser sub 2] als algemeen directeur bij [gedaagde sub 1] in dienst zou treden. [eiseres sub 1] c.s. stelt daartegenover dat dit niet aan [eiser sub 2] bekend was en dat [eiser sub 2] de gemaakte afspraken maar in een nieuwe managementovereenkomst heeft gezet omdat [eiseres sub 1] al een managementovereenkomst had. Uit deze stellingen van partijen blijkt in ieder geval dat partijen geen overeenstemming hadden over de vorm waarin [eiser sub 2] zijn werkzaamheden als algemeen directeur zou gaan uitvoeren. Dit is een belangrijk punt: het maakt immers uit of de werkzaamheden op basis van een managementovereenkomst worden uitgevoerd of op basis van een arbeidsovereenkomst.
4.12.
Verder stelt [gedaagde sub 1] c.s. dat partijen over een aantal belangrijke punten die [eiser sub 2] in de nieuwe managementovereenkomst had opgenomen, helemaal niet hadden gesproken. Zo zijn een uurtarief van € 185,- (excl. btw), een onbepaalde duur van de managementovereenkomst en een opzegtermijn van een jaar volgens [gedaagde sub 1] c.s. niet aan de orde geweest. [eiseres sub 1] c.s. heeft dit niet gemotiveerd betwist. Daarnaast heeft [eiseres sub 1] c.s. niet gemotiveerd betwist dat de managementovereenkomst ook op belangrijke punten afwijkt van voorwaarden die [gedaagde sub 3] in een document van 13 juli 2020 had opgesomd en die, zo blijkt uit dit document, wat [gedaagde sub 3] betreft
“niet meer ter discussie”stonden.
4.13.
Ook over de omvang van het aandelenbelang van [eiseres sub 1] is geen overeenstemming bereikt. [eiser sub 2] heeft op 25 juni 2020 een conceptovereenkomst aan [gedaagde sub 3] gestuurd waarin staat dat [eiseres sub 1] uiterlijk op 1 januari 2023 minimaal 49,9% van de aandelen in het kapitaal van [gedaagde sub 1] mag verwerven. [eiseres sub 1] c.s. stel [gedaagde sub 3] en [eiser sub 2] dit minimale aandelenbelang zijn overeengekomen. De rechtbank volgt deze stelling niet. [eiseres sub 1] c.s. heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit een overeengekomen percentage van minimaal 49,9 blijkt. Anders dan [eiseres sub 1] c.s. tijdens de mondelinge behandeling heeft gesteld, is dit percentage ook in tegenspraak met het op 15 mei 2020 door [gedaagde sub 3] aan [eiser sub 2] gezonden globale tijdpad. Volgens het tijdpad zou [gedaagde sub 3] een percentage van 10 tot 30% van de aandelen houden en zou het percentage van [eiser sub 2] net zo groot zijn als de percentages van de overige directieleden samen. Verder zou volgens het tijdpad medisch directeur [C] 5% kunnen verwerven. Dit betekent dat [eiseres sub 1] geen 49,9% zou hebben kunnen verwerven. Bij verwerving van 49,9% door [eiser sub 2] zou er immers vrijwel niets overblijven voor [gedaagde sub 3] en/of [C] : 100% minus 49,9% (belang [eiseres sub 1] / [eiser sub 2] ) minus 49,9% (belang overige directieleden) is 0,2%.
4.14.
Het onvoorwaardelijk verwerven van een aandelenbelang van minimaal 49,9% strookt ook niet met de inhoud van het hiervoor in 4.12. genoemde document van 13 juli 2020. Hierin staat dat [eiser sub 2] , nadat [gedaagde sub 3] op termijn twee leningen van hem zal hebben afgelost, voorwaardelijk, namelijk
“bij voldoende functioneren, naar [het oordeel van [gedaagde sub 3] ] en op basis van input van de Raad van Toezicht”, net zoveel aandelen mag verwerven als de rest van het bestuur samen en dat [gedaagde sub 3] grootaandeelhouder zal blijven. Uit dit document blijkt ten eerste dat [gedaagde sub 3] een belangrijke voorwaarde voor (verdere) verwerving stelt: de verwerving is afhankelijk van het functioneren van [eiser sub 2] . Ten tweede volgt uit dit document dat verwerving van minimaal 49,9% door [eiseres sub 1] cijfermatig niet mogelijk is. Als [eiseres sub 1] / [eiser sub 2] en de overige directieleden tweemaal 49,9% zouden verwerven, dan zou [gedaagde sub 3] geen grootaandeelhouder meer zijn.
4.15.
Het feit dat [gedaagde sub 3] en [eiser sub 2] elkaar op 22 juli 2020, een dag voor het verzenden van de nieuwe managementovereenkomst,
“de hand hebben geschud”, kan aan het voorgaande niet afdoen. Niet is gesteld of gebleken dat hiermee tot uitdrukking is gebracht dat ook over de hiervoor genoemde belangrijke punten overeenstemming tussen partijen was bereikt. Dit geldt ook voor het feit dat [gedaagde sub 3] in een nieuwsbrief van 26 juli 2020 aan het personeel heeft meegedeeld dat [eiser sub 2] algemeen directeur wordt. De rechtbank merkt bij dit laatste nog op dat [gedaagde sub 1] c.s. heeft gesteld dat [gedaagde sub 3] , toen de nieuwsbrief werd verstuurd, de nieuwe managementovereenkomst nog niet had gezien. Volgens haar had [eiser sub 2] die overeenkomst naar een ander e-mailadres van [gedaagde sub 3] gestuurd, een adres dat [gedaagde sub 3] niet veel gebruikte. Dat laatste heeft [eiseres sub 1] c.s. niet betwist.
Proceskosten
4.16.
Omdat partijen in conventie over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.17.
De veroordeling tot betaling van € 110.932,- (excl. btw) aan schadevergoeding zal, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Een belangenafweging brengt dit mee. [eiseres sub 1] heeft er belang bij dat zij het vonnis onmiddellijk ten uitvoer kan leggen. [gedaagde sub 1] c.s. heeft haar stelling dat er een (reëel) restitutierisico bestaat niet onderbouwd.
in reconventie
Vorderingen I en II
4.18.
[gedaagde sub 1] c.s. legt aan haar vordering onder I, samengevat, het volgende ten grondslag. De accountant heeft bij het opstellen van de geconsolideerde jaarrekening 2019 een aantal tekortkomingen in de administratieve organisatie en in de interne beheersing van de entiteit geconstateerd. De accountant heeft daarom geen oordeel over de getrouwheid van de jaarrekening kunnen geven en extra werkzaamheden moeten verrichten. De extra werkzaamheden zijn het gevolg van tekortschieten in de nakoming van de verplichtingen uit de managementovereenkomst. [eiser sub 2] was als financieel directeur immers verantwoordelijk voor de administratieve organisatie en de interne beheersing van de entiteit.
4.19.
De rechtbank zal de vordering onder I afwijzen. Niet is gebleken dat in voormelde zin is tekortgeschoten. In de geconsolideerde jaarrekening zijn de resultaten van de [.] -groep en [gedaagde sub 2] B.V. samengevoegd. [eiser sub 2] was geen financieel directeur van [gedaagde sub 2] B.V. en kan dus ook niet verantwoordelijk worden gehouden voor mogelijke tekortkomingen in de administratieve organisatie van die vennootschap. Daarnaast waren [.] -groep en [gedaagde sub 2] B.V. niet eerder controleplichtig en zijn de boeken van de vennootschappen dus voor het eerst door een externe accountant gecontroleerd. Het ligt voor de hand dat zo’n eerste controle gepaard gaat met extra werkzaamheden van de accountant, zoals [eiseres sub 1] c.s. ook heeft gesteld. Dat er los hiervan relatief veel extra (andere) werkzaamheden van de accountant noodzakelijk waren, is niet gebleken. Tot slot is het niet onaannemelijk dat de accountant meer werkzaamheden heeft moeten verrichten omdat de opzegging van de managementovereenkomst heeft geleid tot een hiaat aan kennis in de organisatie, zoals [eiseres sub 1] c.s. heeft aangevoerd.
4.20.
De vordering onder II zal ook worden afgewezen. Omdat van tekortschieten door [eiseres sub 1] ( [eiser sub 2] ) geen sprake is, bestaat er voor de onder II gevorderde schadevergoeding, zijnde de extra accountantskosten vermeerderd met btw, geen grond.
Vorderingen III, IV en V
4.21.
[gedaagde sub 1] c.s. legt aan haar vorderingen onder III, IV en V, samengevat, het volgende ten grondslag. In artikel 5.2 van de managementovereenkomst staat dat [eiseres sub 1] c.s. bij beëindiging van die overeenkomst terstond alle correspondentie, documenten en andere zaken van de [.] -groep aan [gedaagde sub 1] ter beschikking moet stellen. [eiseres sub 1] c.s. heeft dat niet gedaan en heeft daarom op grond van artikel 8 van de managementovereenkomst een bedrag van € 10.000,- aan boete verbeurd. Verder verbeurt [eiseres sub 1] c.s. op grond van dat artikel voor elke dag dat de overtreding voortduurt een boete van € 500,-.
4.22.
De rechtbank zal ook deze vorderingen afwijzen. [eiseres sub 1] c.s. heeft verweer gevoerd tegen deze vordering en gesteld dat [eiser sub 2] geen documenten in zijn bezit heeft gehad. Hem is ook nooit duidelijk gemaakt welke documenten [gedaagde sub 1] c.s. bedoelde. Wel heeft [gedaagde sub 1] hem verzocht om informatie te verstrekken en dat heeft hij vervolgens gedaan. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van [gedaagde sub 1] c.s. had gelegen om te stellen welke documenten (of andere zaken) van de [.] groep precies in het bezit van [eiser sub 2] zijn, maar niet aan [gedaagde sub 1] zijn geretourneerd. [gedaagde sub 1] c.s. heeft dat niet gedaan. Zij heeft slechts in zijn algemeenheid gesteld dat [eiser sub 2] op 11 september 2020 is gevraagd om al hetgeen hij van [gedaagde sub 1] in bezit had, met name cijfers, prognoses, administratie, toegangscodes en wachtwoorden, aan [gedaagde sub 1] ter beschikking te stellen en dat hij aan dit verzoek niet heeft voldaan.
Vorderingen VI en VII
4.23.
[gedaagde sub 1] c.s. legt aan haar vorderingen onder VI en VII, samengevat, het volgende ten grondslag. In artikel 6.1 onder b van de managementovereenkomst staat dat [eiseres sub 1] c.s. gedurende een periode van 18 maanden na beëindiging van de managementovereenkomst personen niet mag bewegen hun (arbeids)overeenkomst met een lid van de [.] -groep te beëindigen. [eiser sub 2] heeft dat wel gedaan. [eiser sub 2] heeft eind juli 2020 [B] , een directe collega van [eiser sub 2] bij [gedaagde sub 1] , telefonisch gevraagd bij hem in dienst te treden. [eiseres sub 1] heeft daarom, mede gelet op artikel 8 van de managementovereenkomst, de onder VII gevorderde boete verbeurd.
4.24.
Ook deze vorderingen zullen worden afgewezen. [gedaagde sub 1] c.s. heeft een verklaring van [B] in het geding gebracht. In de verklaring staat dat [eiser sub 2] tegen [B] heeft gezegd dat als [gedaagde sub 3] de eisen van [eiser sub 2] niet zou aanvaarden
“hij dan een eigen zorgbedrijf zou starten en […] grappend dat dan [ [B] ] als directielid kon aansluiten.”Dit is, anders dan [gedaagde sub 1] c.s. meent, volstrekt onvoldoende om te concluderen dat [eiser sub 2] artikel 6.1 onder b van de managementovereenkomst heeft overtreden. Het feit dat [eiser sub 2] zou hebben geweten dat [B] graag tot de directie van [gedaagde sub 1] zou willen toetreden, maakt dit niet anders.
Proceskosten
4.25.
[gedaagde sub 1] c.s. zal als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres sub 1] c.s. worden begroot op € 1.114,- (2 punten x factor 0,5 x € 1.114,-).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde sub 1] de managementovereenkomst op 3 augustus 2020 onregelmatig heeft opgezegd door geen opzegtermijn in acht te nemen,
5.2.
verklaart voor recht dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor de schade die [eiseres sub 1] daardoor heeft geleden en nog zal lijden,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan [eiseres sub 1] te betalen een bedrag van € 110.932,- (excl. btw) aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2020,
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt,
5.5.
verklaart de veroordeling in 5.3 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
wijst de vorderingen af,
5.8.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres sub 1] c.s. tot op heden begroot op € 1.114,-,
5.9.
verklaart de veroordeling in 5.8 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2022. [1]

Voetnoten

1.type: HvS (4206)