Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[eiser sub 2],
[gedaagde sub 3],
1.De procedure
- het vonnis in incident van 7 april 2021
- de conclusie van antwoord en van eis in reconventie
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende akte uitlating en overlegging producties
- productie 36 van [eiseres sub 1]
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 10 februari 2022
- de akte van 2 maart 2022 van [eiseres sub 1] c.s.
2.De feiten
“de hand geschud”(waarover hierna meer). [eiser sub 2] heeft [gedaagde sub 3] met een e-mail van 23 juli 2020 een concept van een nieuwe managementovereenkomst tussen [gedaagde sub 1] en [eiseres sub 1] toegezonden met het verzoek dit te ondertekenen. [gedaagde sub 3] heeft het concept niet ondertekend.
3.Het geschil
in conventie
primairvanaf 3 augustus 2020 dan wel vanaf 11 september 2020 en
subsidiairover een door de rechtbank te bepalen termijn,
4.De beoordeling
“van deze donderslag bij heldere hemel bij te komen”en een voorstel wil voor afwikkeling van zijn aandelen. Dit duidt juist op een plotselinge verbreking van de samenwerking door [gedaagde sub 1] .
“de hand geschud”. [eiser sub 2] heeft daarna een concept van een nieuwe managementovereenkomst opgesteld. Het concept is op 23 juli 2020 aan [gedaagde sub 3] toegezonden. [gedaagde sub 3] heeft vervolgens op 26 juli 2020 een nieuwsbrief aan het personeel gestuurd waarin hij ook de aanstelling van [eiser sub 2] als algemeen directeur heeft aangekondigd. Gelet op deze gang van zaken was op 3 augustus 2020 een punt bereikt waarop [gedaagde sub 1] wist of moest begrijpen dat [eiseres sub 1] mocht rekenen op voortzetting van de onderhandelingen over de nieuwe managementovereenkomst. Het stond [gedaagde sub 1] niet meer vrij die onderhandelingen af te breken zonder de schade die [eiseres sub 1] hierdoor zou lijden te vergoeden. [eiseres sub 1] heeft tot een bedrag van € 384.000,- (excl. btw) schade gelden, zo stelt zij.
“niet meer ter discussie”stonden.
“bij voldoende functioneren, naar [het oordeel van [gedaagde sub 3] ] en op basis van input van de Raad van Toezicht”, net zoveel aandelen mag verwerven als de rest van het bestuur samen en dat [gedaagde sub 3] grootaandeelhouder zal blijven. Uit dit document blijkt ten eerste dat [gedaagde sub 3] een belangrijke voorwaarde voor (verdere) verwerving stelt: de verwerving is afhankelijk van het functioneren van [eiser sub 2] . Ten tweede volgt uit dit document dat verwerving van minimaal 49,9% door [eiseres sub 1] cijfermatig niet mogelijk is. Als [eiseres sub 1] / [eiser sub 2] en de overige directieleden tweemaal 49,9% zouden verwerven, dan zou [gedaagde sub 3] geen grootaandeelhouder meer zijn.
“de hand hebben geschud”, kan aan het voorgaande niet afdoen. Niet is gesteld of gebleken dat hiermee tot uitdrukking is gebracht dat ook over de hiervoor genoemde belangrijke punten overeenstemming tussen partijen was bereikt. Dit geldt ook voor het feit dat [gedaagde sub 3] in een nieuwsbrief van 26 juli 2020 aan het personeel heeft meegedeeld dat [eiser sub 2] algemeen directeur wordt. De rechtbank merkt bij dit laatste nog op dat [gedaagde sub 1] c.s. heeft gesteld dat [gedaagde sub 3] , toen de nieuwsbrief werd verstuurd, de nieuwe managementovereenkomst nog niet had gezien. Volgens haar had [eiser sub 2] die overeenkomst naar een ander e-mailadres van [gedaagde sub 3] gestuurd, een adres dat [gedaagde sub 3] niet veel gebruikte. Dat laatste heeft [eiseres sub 1] c.s. niet betwist.
“hij dan een eigen zorgbedrijf zou starten en […] grappend dat dan [ [B] ] als directielid kon aansluiten.”Dit is, anders dan [gedaagde sub 1] c.s. meent, volstrekt onvoldoende om te concluderen dat [eiser sub 2] artikel 6.1 onder b van de managementovereenkomst heeft overtreden. Het feit dat [eiser sub 2] zou hebben geweten dat [B] graag tot de directie van [gedaagde sub 1] zou willen toetreden, maakt dit niet anders.