ECLI:NL:RBMNE:2022:2512

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
16/706489-19; 16/659047-20 (P) (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in megazaak Eris met betrekking tot liquidaties en criminele organisatie

In de zaak met ECLI:NL:RBMNE:2022:2512 heeft de rechtbank Midden-Nederland op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in de megazaak Eris, die betrekking heeft op een criminele organisatie die zich bezighield met liquidaties en voorbereidingen daartoe. De verdachte, geboren in 1962 in Suriname, werd beschuldigd van deelname aan deze organisatie en betrokkenheid bij de liquidatie van [slachtoffer 2] op 31 januari 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen, waaronder het medeplegen van moord en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft in haar overwegingen ook aandacht besteed aan de rol van de kroongetuige en de betrouwbaarheid van diens verklaringen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet op de hoogte was van de plannen voor de liquidatie en dat zijn betrokkenheid bij de criminele organisatie niet bewezen kon worden. De vorderingen van de benadeelde partijen werden afgewezen, aangezien de verdachte werd vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Locatie Utrecht
Parketnummers: 16/706489-19; 16/659047-20 (P) (gev. ttz)
Vonnis van de meervoudige kamer van 5 juli 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1962] te [geboorteplaats] (Suriname),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] te [plaats] .

1.INLEIDING

1.1
De loop van het onderzoek
Op 7 juli 2017 is [slachtoffer 1] van het leven beroofd bij het station van [plaats] (deelonderzoek Breuk). De politie kwam al snel op het spoor van twee verdachten, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] werd in oktober 2017 aangehouden in Spanje, [medeverdachte 2] in Nederland. [medeverdachte 1] heeft als verdachte vrijwel direct een bekennende verklaring afgelegd. Vervolgens werd duidelijk dat hij in staat en bereid was om meer te verklaren over mededaders en opdrachtgevers in het onderzoek Breuk, maar ook over andere ernstige strafbare feiten. Hij heeft diverse kluisverklaringen afgelegd en uiteindelijk is met hem in november 2018 een zogenoemde kroongetuige-overeenkomst gesloten. Zijn verklaringen hebben nieuwe aanknopingspunten gegeven voor liquidatie-onderzoeken die waren vastgelopen en er is zicht gekregen op een groep personen die zich bezig leek te houden met het plegen van liquidaties en feiten die daarmee verband houden. Op 21 november 2018 is een landelijke klapdag gehouden, waarop vele aanhoudingen zijn verricht en een zeer groot aantal gegevensdragers in beslag is genomen. Het onderzoek naar deze criminele organisatie en de feiten die in dat kader zijn gepleegd heeft de naam Eris gekregen. In dat onderzoek doet de rechtbank vandaag uitspraak.
1.2
Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis wordt op tegenspraak gewezen. Na diverse voorbereidende zittingen is op 30 augustus 2021 de inhoudelijke behandeling begonnen en zijn in totaal 51 zittingsdagen gevolgd, zoals in bijlage 1 opgenomen. Gedurende die dagen is de kroongetuige op zitting gehoord en zijn de deelonderzoeken en vorderingen van de benadeelde partijen behandeld. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officieren van justitie in het onderzoek Eris en van hetgeen [verdachte] en zijn raadsman, mr. R.A. van der Horst, advocaat te Amsterdam naar voren hebben gebracht. Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht. Dit betrof de volgende personen:
  • [benadeelde 1] , bijgestaan door mr. S .Tromp,
  • [benadeelde 2] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers,
  • [getuige] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers,
  • [benadeelde 3] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers,
  • [benadeelde 4] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers,
  • [benadeelde 5] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers,
  • [benadeelde 6] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen [benadeelde 7] , bijgestaan door mr. D.A. Segbedzi, in haar slachtofferverklaring naar voren heeft gebracht.
1.3
Het onderzoek Eris
Het onderzoek Eris heeft betrekking op 21 verdachten, die ervan worden beschuldigd al dan niet in wisselende samenstelling betrokken te zijn geweest bij één of meer liquidaties, pogingen daartoe of voorbereiding daarvan. De zaken van twee van deze verdachten, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , die alleen verdachte zijn in het deelonderzoek Charon, zijn afgesplitst en worden door een andere meervoudige kamer van deze rechtbank behandeld (Charon 2).
Zeventien verdachten worden beschuldigd van het vormen van een criminele organisatie gericht op liquidaties, voorbereidingen daartoe en wapendelicten. Daarnaast worden enkele verdachten beschuldigd van andere strafbare feiten. In dit vonnis zijn de overwegingen en beslissingen van de rechtbank opgenomen die in de strafzaak tegen de hierboven genoemde verdachte zijn gegeven. De rechtbank wijst vandaag ook vonnis in de zaken van de andere achttien medeverdachten die gelijktijdig terecht hebben gestaan.
Het procesdossier Eris bestaat uit een groot aantal deelonderzoeken, die ook onderling met elkaar verweven zijn, al is het maar door de daarop gebaseerde verdenking van deelname aan de criminele organisatie. Deze verwevenheid maakt dat de rechtbank niet alleen op de verweren van de betreffende verdachte in zal gaan, maar ook, waar nodig, hetgeen is aangevoerd in andere zaken in haar oordeel zal betrekken.
Voor de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank in plaats van de termen verdachte en getuige de namen gebruiken: [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [verdachte] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 10] , [medeverdachte 11] , [medeverdachte 12] , [medeverdachte 13] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 14] , [medeverdachte 15] , [medeverdachte 16] , [medeverdachte 17] , [medeverdachte 18] , [medeverdachte 19] en [medeverdachte 20] . De rechtbank gebruikt een voorletter in die gevallen waarin meerdere personen in het dossier dezelfde achternaam hebben. Waar de rechtbank de naam ‘ [naam 1] ’ noemt gaat het in alle gevallen om [medeverdachte 1] , zijn vader wordt steeds aangeduid als [A] .
Er zijn sterke aanwijzingen voor de betrokkenheid van [B] (verder: [B] ) in een groot aantal deelonderzoeken in Eris. De officier van justitie heeft toegelicht dat [B] ook daadwerkelijk als verdachte wordt beschouwd: hij zou kort gezegd de persoon zijn die aan de organisatie van [medeverdachte 5] opdrachten tot liquidaties gaf. Meer in het bijzonder zou zijn gebleken dat [medeverdachte 5] communiceerde met een persoon dan wel personen met onder andere de volgende gebruikersnamen:
  • ‘ [PGP gebruikersnaam B 1] ’;
  • ‘ [PGP gebruikersnaam B 2] )’;
  • ‘ [PGP gebruikersnaam B 3] ’;
  • ‘ [PGP gebruikersnaam B 4] ’.
In het dossier van het onderzoek Eris wordt daartoe verwezen naar conclusies waarop de politie baseert dat achter deze PGP-namen de persoon van [B] schuil gaat. De onderliggende onderzoeksbevindingen zijn blijkbaar deels afkomstig uit het onderzoek in de strafzaak Marengo, maar die zijn grotendeels niet gevoegd in het dossier Eris. Ook in Eris zijn sterke aanwijzingen dat [B] als opdrachtgever van [medeverdachte 5] betrokken is. [medeverdachte 1] heeft dit immers met zoveel woorden verklaard, terwijl ook ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6] ’ aan ‘ [PGP gebruikersnaam 2 medeverdachte 5] ’ laat weten dat de berichten die hij af en toe doorstuurt (van ‘ [PGP gebruikersnaam B 3] ’) van [B] zijn. Omdat [B] in het megaproces Marengo wordt vervolgd, heeft het Openbaar Ministerie ervoor gekozen om hem niet ook in het Eris-proces te dagvaarden. Dit heeft tot gevolg dat [B] zich in dit proces niet heeft kunnen verweren en de rechtbank hem ook niet kan confronteren met aanwijzingen die doen vermoeden dat [B] schuilgaat achter genoemde PGP-namen. De rechtbank zal daarom in haar overwegingen telkens spreken van
vermoedelijk [B], daar waar zij deze sterke aanwijzingen ziet.
1.4
Het dossier waar de rechtbank bij haar beoordeling van is uitgegaan
De verschillende deelonderzoeken in chronologische volgorde:
1. Charon, de moord op [slachtoffer 2] op 31 januari 2017;
2 Eend, het beramen van de moord op [slachtoffer 3] in de periode van 2 februari 2017 tot en met 10 januari 2018;
3 Kraai, het beramen van de moord op [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] op 18 februari 2017;
4 Spreeuw, het beramen van de moord op [slachtoffer 6] op 18 februari 2017;
5 Mus, het beramen van de moord op [slachtoffer 7] op 18 februari 2017;
6 Duif, het beramen van de moord op [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] op 18 februari 2017;
7 Barbera, de poging tot moord op [slachtoffer 10] op 9 maart 2017;
8 Arford, de poging tot moord op [slachtoffer 11] , [slachtoffer 12] , [slachtoffer 13] en [slachtoffer 14] op 17 maart 2017;
9 Charlie17, de moord op [slachtoffer 15] op 17 april 2017;
10 Gezicht, de poging afschieten raketwerper op een woning in [plaats] op 28 juni 2017 en het schieten met een automatisch vuurwapen op een woning in [plaats] op 29 juni 2017;
11 Breuk, de voorbereiding voor de moord op [slachtoffer 16] op 5 juli 2017 en de moord op [slachtoffer 16] op 7 juli 2017;
12 Langenhorst, de moord op [slachtoffer 17] op 26 juli 2017;
13 Lis, de moord op [slachtoffer 18] op 21 september 2017;
14 Goudvink, de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 19] in de periode van juli 2018 tot en met 24 september 2018;
15 de criminele organisatie in de periode van januari 2017 tot en met 21 november 2018.
En daarnaast nog de volgende deelonderzoeken:
16 Waterspin, de afpersing en poging tot afpersing van [slachtoffer 20] en [slachtoffer 21] in de periode van 2017-2018 (verdachten [medeverdachte 14] en [medeverdachte 20] );
17 Amarone, het bezit van en de handel in vuurwapens van 15 augustus 2017 tot en met 16 april 2019 (verdachte [medeverdachte 13] );
18 Brunello, de mishandeling van [slachtoffer 22] op 7 februari 2019 en het bezit van een vuurwapen op 25 oktober 2016 (verdachte [medeverdachte 12] ).
In de strafdossiers van iedere verdachte zijn, behalve het gehele zogeheten Eris-dossier (bovengenoemde achttien deelonderzoeken), tevens gevoegd:
  • alle processen-verbaal van de terechtzittingen van de rechtbank tegen ieder van de Eris-verdachten, met uitzondering van de processen-verbaal over de persoonlijke omstandigheden van de verdachten;
  • alle processen-verbaal van (getuigen)verhoor door de rechter-commissaris die in de zaken van één of meer van de verdachten zijn opgemaakt, met uitzondering van enkele getuigenverklaringen in de zaak Waterspin die alleen in de zaken van verdachten [medeverdachte 14] en [medeverdachte 20] zijn opgenomen;
  • documenten en bescheiden die, op initiatief van de verdediging of anderszins, gedurende de procedure zijn toegevoegd aan het dossier in de zaak tegen één of meer verdachten.
Hoewel de meeste verdachten al dan niet op verzoek van een medeverdachte op zitting als getuige zijn gehoord, zijn daarnaast alle processen-verbaal van de zittingen in alle dossiers gevoegd vóórdat het requisitoir en de pleidooien zijn gehouden. Ten gevolge hiervan maken alle verklaringen van alle verdachten zoals afgelegd op de zittingen in bijzijn van hun advocaat deel uit van het procesdossier, dus niet alleen de verklaringen die zij daar als getuige hebben afgelegd, maar ook de verklaringen die zij in hun eigen zaak hebben afgelegd. Dit maakt dat het dossier voor elke verdachte gelijkluidend is.
De vonnissen zijn in beginsel als volgt opgebouwd:
Hoofdstuk 1: de inleiding
Hoofdstuk 2: de verkorte weergave van de tenlastelegging
Hoofdstuk 3: de voorvragen, overwegingen en algemene conclusies met betrekking tot de kroongetuige
Hoofdstuk 4: vrijspraak
Hoofdstuk 5: het beslag
Hoofdstuk 6: de benadeelde partijen
Hoofdstuk 7: de beslissing
Bijlage 1: de zittingsdagen
Bijlage 2: de tenlastelegging per verdachte

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte] :
Ten aanzien van 16/706489-19
Primairop 31 januari 2017 te [plaats] met een ander of anderen [slachtoffer 2] heeft vermoord;
Subsidiairin de periode van 12 januari tot en met 31 januari 2017 te [plaats] met een ander of anderen de moord op [slachtoffer 2] heeft uitgelokt;
Meer subsidiairin de periode van 12 januari tot en met 31 januari 2017 te [plaats] en/of [plaats] met een ander of anderen medeplichtig is geweest aan de moord op [slachtoffer 2] ;
Meest subsidiairin de periode van 12 januari tot en met 31 januari 2017 te Nederland met een ander of anderen voorbereidingshandelingen voor de moord op [slachtoffer 2] heeft verricht;
Ten aanzien van 16/659047-20
in de periode van 1 januari 2017 tot en met 21 november 2018 te [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] en/of [plaats] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die als oogmerk het plegen van levensdelicten, de voorbereiding daarvan en het voorhanden hebben van wapens en munitie had.
3.
VOORVRAGEN,
OVERWEGINGEN EN ALGEMENE CONCLUSIES MET BETREKKING TOT DE KROONGETUIGE
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [medeverdachte 19] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Het debat dat is gevoerd over de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging heeft zich toegespitst op het inzetten van de kroongetuige in het Eris-proces.
3.1
De kroongetuige
3.1.1
Algemeen
De kerntaak van de zittingsrechter met betrekking tot een kroongetuige is tweeledig. Zij beoordeelt de betrouwbaarheid van diens verklaringen en de rechtmatigheid van de overeenkomst die met de kroongetuige is gesloten, voor zover de rechtmatigheid is betwist.
Als eerste zal de rechtbank de totstandkoming van de overeenkomst met [medeverdachte 1] schetsen. Daarna zal zij de verweren bespreken die de rechtmatigheid van de overeenkomst betreffen en de daaraan te verbinden gevolgen. Vervolgens komen de verweren die de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige betwisten aan bod. Hoewel niet alle raadslieden zich concreet bij alle verweren hebben aangesloten, zal de rechtbank deze verweren ambtshalve bespreken in alle vonnissen waarin de verklaringen van [medeverdachte 1] van belang zijn.
Bij de beoordeling heeft de rechtbank rekening gehouden met de bepalingen in de artikelen 226g van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) e.v., die zien op de kroongetuigeregeling, op artikel 359a Sv en op artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM).
3.1.2
Totstandkoming van de overeenkomst
Op 13 oktober 2017 is [medeverdachte 1] aangehouden op verdenking van de moord op [slachtoffer 16] gepleegd op 7 juli 2017 te [plaats] . Hij heeft als verdachte in die zaak een bekennende verklaring afgelegd. In november 2017 heeft [medeverdachte 1] kenbaar gemaakt dat hij bereid en in staat was om over meer dan alleen zijn eigen rol in deze zaak verklaringen af te leggen in ruil voor bescherming, omdat hij vreesde voor zijn leven. Tussen januari 2018 tot en met mei 2018 heeft [medeverdachte 1] in totaal 25 zogenaamde kluisverklaringen afgelegd tegenover het team Bijzondere Getuigen. Op 12 november 2018 heeft de rechter-commissaris in strafzaken de voorgenomen overeenkomst tussen de Staat en [medeverdachte 1] getoetst en rechtmatig bevonden. Op 13 november 2018 heeft de Staat een overeenkomst gesloten met [medeverdachte 1] . Daarbij heeft [medeverdachte 1] zich verbonden om als getuige zonder voorbehoud, volledig en naar waarheid verklaringen af te leggen met betrekking tot een aantal in de overeenkomst genoemde misdrijven (de zogenoemde ‘dealfeiten’) en afstand gedaan van zijn verschoningsrecht als verdachte (de rechtbank begrijpt: in zijn hoedanigheid van getuige). De officier van justitie verbond zich om bij volledige nakoming door [medeverdachte 1] de strafeis voor zijn aandeel in de dealfeiten te zullen stellen op twaalf jaar gevangenisstraf. Daarbij werd opgemerkt dat de strafeis tegen een verdachte die geen kroongetuige was, bij gelijke omstandigheden een gevangenisstraf van 24 jaren zou bedragen (“de basisstrafeis”). De strafvervolging van [medeverdachte 1] zou zich, behoudens gewijzigde omstandigheden, uitstrekken tot het medeplegen van de moord op [slachtoffer 1] , medeplegen van het voorhanden hebben van twee vuurwapens, medeplegen van opzetheling van twee personenauto’s, medeplegen van opzettelijk gebruikmaken van een valse kentekenplaat, alsmede – bij voldoende bewijs – medeplegen van poging doodslag dan wel bedreiging en vernieling op 28 en 29 juni 2017 aan de [straat] te [plaats] en tot deelname aan een criminele organisatie.
3.1.3
Rechtmatigheid van de overeenkomst
Er zijn diverse verweren gevoerd die strekken tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie dan wel tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van [medeverdachte 1] , omdat de overeenkomst met [medeverdachte 1] niet rechtmatig gesloten zou zijn.
Hiertoe is door de verdediging onder meer aangevoerd dat het onmogelijk is te toetsen of de inhoud van de verklaringen van [medeverdachte 1] is beïnvloed door eventuele verboden toezeggingen in het kader van de met [medeverdachte 1] gesloten beschermingsovereenkomst, omdat deze laatste niet toetsbaar of controleerbaar is. Voorts is volgens de verdediging de uiteindelijke netto strafeis van acht jaar in de overeenkomst disproportioneel laag en is door het Openbaar Ministerie op ongerechtvaardigde en onbegrijpelijke gronden afgezien van vervolging van [medeverdachte 1] in het deelonderzoek Langenhorst. Ook is aangevoerd dat in de overeenkomst verboden beloningen zijn ingebouwd. Dit omdat het Openbaar Ministerie geen ontnemingsvordering indient voor onder meer het wederrechtelijk door [medeverdachte 1] verkregen voordeel van € 10.000,- voor de moord op [slachtoffer 1] , omdat [medeverdachte 1] een miljoenenschuld die hij aan derden heeft niet meer zal hoeven te betalen omdat hij straks in de anonimiteit verdwijnt en omdat de vader van [medeverdachte 1] niet zal worden vervolgd. Deze beloningen zouden niet openlijk zijn gedeeld met de rechtbank en de verdediging.
De rechtbank moet aan de hand van de feiten en omstandigheden die ten tijde van het tot stand komen van de overeenkomst met [medeverdachte 1] aan de orde waren, de vraag beantwoorden of deze overeenkomst binnen de grenzen van het recht is gebleven. De rechtbank zal dit bespreken bij de hieronder genoemde onderwerpen.
Overeenkomst ex artikel 226g Sv in dit geval mogelijk?
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of de overeenkomst met [medeverdachte 1] dringend noodzakelijk was om de opsporing, voorkoming of beëindiging van feiten mogelijk te maken die anders niet of niet tijdig zou plaatsvinden, of er een redelijke verhouding was tussen het belang van de te verkrijgen informatie en de te leveren tegenprestatie en of de overeenkomst ook overigens binnen de grenzen van het recht is gebleven.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [medeverdachte 1] betrekking hebben op misdrijven als bedoeld in artikel 226g, eerste lid Sv. De rechtbank is verder van oordeel dat het Openbaar Ministerie het op goede gronden dringend noodzakelijk heeft geacht om tot een overeenkomst met [medeverdachte 1] te komen. [medeverdachte 1] kon immers verklaren over een aantal voltooide levensdelicten waarvan de opsporing op een dood spoor was beland en zonder zijn verklaringen niet binnen afzienbare tijd tot resultaat had geleid. Zijn verklaringen betroffen niet alleen vermeende uitvoerders, maar ook vermeende opdrachtgevers. Door de verklaringen van [medeverdachte 1] is zicht gekregen op een criminele organisatie die als oogmerk had het plegen van liquidaties in opdracht van anderen voor geld en die tot dan toe onder de radar was gebleven. Ook boden zijn verklaringen veel aanknopingspunten voor nader onderzoek in lopende onderzoeken en zaken die op dat moment nog niet bekend waren bij de politie.
Beïnvloeding door beschermingsovereenkomst?
Het Openbaar Ministerie heeft aangevoerd dat vóór het sluiten van de overeenkomst niet over de details van een getuigenbeschermingsovereenkomst met de kroongetuige wordt gesproken. Er wordt alleen toegezegd dat kroongetuigen hulp en steun zullen krijgen om na afloop van de detentie elders een veilig bestaan op te bouwen. De details en de financiële aspecten komen pas aan de orde als de fictieve datum van invrijheidstelling van de kroongetuige in zicht komt. Nu de verklaringen reeds lang daarvoor zijn afgelegd kunnen die niet beïnvloed zijn door de beschermingsovereenkomst.
De rechtbank bespreekt het verweer omtrent de beschermingsovereenkomst in het licht van de zorgplicht die wordt ontleend aan de positieve verplichtingen van het EVRM, het burgerlijk recht en aan de in artikel 226l Sv neergelegde bepaling. Aan deze zorgplicht wordt in voorkomende gevallen uitvoering gegeven door het maken van afspraken over getuigenbescherming met kroongetuigen. Door de medewerking te vragen van deze getuigen aan de opsporing, neemt de Staat ook een gedeelte van de ‘veiligheidsverantwoordelijkheid’ van deze persoon op zich.
Uit het samenstel van de wettelijke regeling en de toepasselijke beleidsregels volgt dat met betrekking tot de rechtmatigheid en de doelmatigheid van maatregelen van getuigenbescherming in de strafvorderlijke context aan de strafrechter in het geheel geen toetsende rol is toebedeeld. De kroongetuigenregeling en de getuigenbescherming betreffen juist juridisch twee verschillende trajecten. Hoewel in de afgelopen jaren soms duidelijk werd dat er in de praktijk wel degelijk verstrengeling kan bestaan tussen de strafvorderlijke overeenkomst en de beschermingsovereenkomst, in die zin dat de mate van ervaren geboden veiligheid en de bereidheid om te verklaren elkaar kunnen beïnvloeden, en er in de literatuur regelmatig wordt gepleit voor een vorm van externe, rechterlijke toetsing van de beschermingsovereenkomst, biedt de wet hiervoor ook thans nog geen grond. De Hoge Raad heeft in dit kader overwogen: “Zo een verplichting zou – temeer omdat de huidige wet geen specifieke regeling kent met betrekking tot de afscherming van processtukken in het belang van de veiligheid van de kroongetuige – onverenigbaar zijn met het doel van bescherming van de getuige en de aard van de daartoe strekkende maatregelen.”
. [1] De rechtbank wijst er overigens in dit verband op dat de kluisverklaringen door [medeverdachte 1] reeds zijn afgelegd vóórdat de strafvorderlijke overeenkomst met hem is gesloten, dus zonder dat hij wist óf de overeenkomst gesloten zou worden en zo ja, onder welke voorwaarden, terwijl de details van de beschermingsovereenkomst nóg later, namelijk pas kort voor het aflopen van de gevangenisstraf zullen worden bepaald. Dit levert dus geen aanwijzing op dat er sprake is van verboden toezeggingen in het kader van de beschermingsovereenkomst.
Overeenkomst proportioneel?
De rechtbank zal achtereenvolgens ingaan op de omvang van de vervolging van [medeverdachte 1] en het afzien van vervolging van de vader van [medeverdachte 1] , de basisstrafeis, de eis en het achterwege laten van een ontnemingsvordering en het feit dat [medeverdachte 1] een schuld aan derden niet meer zou hoeven te betalen.
Bij requisitoir heeft het Openbaar Ministerie uitgebreid toegelicht dat de beslissing om [medeverdachte 1] niet te vervolgen in Langenhorst ruim ná het sluiten van de overeenkomst is genomen door de zaaksofficieren naar aanleiding van de resultaten van het opsporingsonderzoek en dat daarbij geen gebruik is gemaakt van het opportuniteitsbeginsel, maar dat is beslist dat een vervolging in de ogen van het Openbaar Ministerie geen kans van slagen had. Deze beslissing was volgens het Openbaar Ministerie gelegen in het gegeven dat [medeverdachte 1] – in tegenstelling tot de andere verdachten – uitgebreide verklaringen heeft afgelegd en duidelijk heeft gemaakt dat hij de moord helemaal niet wilde plegen en ook tijdig is gestopt. Deze verklaringen acht het Openbaar Ministerie betrouwbaar en in lijn met andere onderzoeksbevindingen.
De rechtbank hanteert het volgende juridisch kader. In de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken (hierna te noemen: de Aanwijzing) zijn beleidsregels geformuleerd over de toepassing van de artikelen 226g tot en met 226l Sv. In de Aanwijzing is geregeld welke toezeggingen aan getuigen toelaatbaar zijn en welke toezeggingen niet. Punt 5.1 van deze Aanwijzing bevat een verbod om toezeggingen te doen met betrekking tot de inhoud van de tenlastelegging (bijvoorbeeld het aantal feiten op de tenlastelegging en de zwaarte daarvan). Punt 5.2 bevat een verbod om in afwijking van het geldende opsporings- en vervolgingsbeleid af te zien van actieve opsporing of vervolging van strafbare feiten.
Bij de beoordeling door het Openbaar Ministerie of vervolging van een verdachte voor een bepaald strafbaar feit opportuun is spelen in ieder geval de aard van het feit, de bewijsbaarheid van het feit en het algemeen belang een rol. Ook in geval van een potentiële kroongetuige is de afweging daarvan bij uitstek een taak van het Openbaar Ministerie. De rechter die de overeenkomst met een kroongetuige toetst, dient deze afweging in beginsel te eerbiedigen. Het is niet de taak van die rechter om zelf te bepalen voor welke feiten de kroongetuige zou moeten worden vervolgd en welke strafeis bij die vervolging zou passen. Wel dient de rechter, gelet op de geldende wet- en regelgeving, te toetsen of er geen sprake is geweest van onderhandelingen met de getuige over het aantal ten laste te leggen feiten en de kwalificatie daarvan en of niet in afwijking van het geldende opsporings- en vervolgingsbeleid aan de getuige is toegezegd af te zien van vervolging voor bepaalde feiten. In dat geval zou er immers sprake kunnen zijn van een niet toegestane toezegging in de zin van de Aanwijzing.
De rechtbank stelt vast dat is gesteld noch gebleken dat [medeverdachte 1] en het Openbaar Ministerie hebben onderhandeld over de ten laste te leggen feiten. Het Openbaar Ministerie heeft zoals hiervoor besproken verklaard dat de vervolgingsbeslissing in het deelonderzoek Langenhorst het resultaat was van intern overleg tussen de zaaksofficieren ruim ná het sluiten van de overeenkomst en dat het resultaat daarvan aan [medeverdachte 1] is medegedeeld. Evenmin is gebleken dat het achterwege laten van vervolging van [medeverdachte 1] voor zijn handelingen in dit deelonderzoek is te duiden als een verboden toezegging. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 226g, tweede lid Sv schrijft voor dat in de overeenkomst met een kroongetuige wordt vastgelegd voor welke feiten de getuige zelf zal worden vervolgd. Dat betekent dat het Openbaar Ministerie de strafbaarheid van het feit, de kans op een veroordeling en aspecten van algemeen belang naar de stand van zaken van dat moment moet inschatten. Vanuit een oogpunt van algemeen belang is niet onbegrijpelijk dat het Openbaar Ministerie de vervolging van de potentiële kroongetuige beperkt tot feiten waarvoor reeds op dat moment voldoende bewijs voorhanden lijkt te zijn of die mogelijkheid in ieder geval reëel te achten is na verder opsporingsonderzoek. Wanneer het Openbaar Ministerie een kroongetuige ook zou moeten vervolgen voor feiten waarin de bewijspositie dubieus is of zeer weinig kans van slagen heeft, zouden de te verwachten veroordeling en de straf(eis) uiterst onzeker worden. Het nuttig effect van de kroongetuigenregeling zou in die interpretatie ernstig worden aangetast.
Het Openbaar Ministerie heeft na de totstandkoming van de overeenkomst geoordeeld dat de slagingskans van een vervolging van [medeverdachte 1] in de zaak Langenhorst te klein was, omdat – kort gezegd – bewijs voor het vereiste opzet op de moord bij [medeverdachte 1] ontbrak. De rechtbank acht deze beoordeling in de zaak van [medeverdachte 1] weliswaar voor (enige) discussie vatbaar, maar niet zo onbegrijpelijk dat geoordeeld zou kunnen worden dat het niet anders kan dan dat in afwijking van het geldende opsporings- en vervolgingsbeleid aan de getuige is toegezegd af te zien van vervolging voor bepaalde feiten en dat het achterwege laten van vervolging voor dit feit achteraf moet worden opgevat als een verkapte verboden toezegging voor het afleggen van verklaringen. De rechtbank acht de beslissing van het Openbaar Ministerie om alleen te vervolgen in bewijstechnisch stevig ogende zaken dan ook rechtmatig.
Voor een toezegging aan [medeverdachte 1] dat zijn vader [A] niet zal worden vervolgd voor strafbare feiten in Eris is geen enkele aanwijzing gevonden in het dossier.
Netto strafeis disproportioneel?
Het Openbaar Ministerie heeft gesteld dat geen sprake is van een disproportionele eis. Zoals hiervoor besproken heeft het Openbaar Ministerie in de overeenkomst de basisstrafeis bepaald op 24 jaren en, bij nakoming van de verplichtingen door [medeverdachte 1] , toegezegd om 50% hiervan als straf te zullen eisen, namelijk twaalf jaren gevangenisstraf.
De rechtbank hanteert het volgende juridisch kader. Ook voor de tegen een kroongetuige te formuleren basisstrafeis geldt dat het Openbaar Ministerie een ruime beoordelingsvrijheid heeft die de rechter heeft te eerbiedigen. Op voorhand kan echter niet worden uitgesloten dat een toegezegde basisstrafeis zo onbegrijpelijk laag is dat het verschil met een reguliere strafeis niet anders kan worden opgevat dan als tegenprestatie voor af te leggen verklaringen. De rechter dient in verband daarmee te toetsen of het Openbaar Ministerie, gelet op alle omstandigheden van het geval en met inachtneming van zijn ruime beoordelingsvrijheid, in redelijkheid tot de toegezegde basisstrafeis heeft kunnen komen.
De rechtbank kan de rechtmatigheid van die basisstrafeis slechts afmeten aan de feiten die daadwerkelijk aan [medeverdachte 1] ten laste zijn gelegd. Zoals gezegd gaat het om het medeplegen van een moord, het voorhanden hebben van wapens, de heling van auto’s en het voorhanden hebben van een valse kentekenplaat en zijn daarbij tevens de feiten betrokken in het deelonderzoek Gezicht en deelname aan een criminele organisatie. Al deze feiten overziende acht de rechtbank de basisstrafeis van 24 jaren niet zo onverklaarbaar laag dat deze niet anders kan worden verklaard dan als een verkapte tegenprestatie voor het afleggen van verklaringen, terwijl de maximale strafkorting van 50% niet wordt overschreden. Daarom acht de rechtbank de overeenkomst met [medeverdachte 1] ook op dit punt niet onrechtmatig.
Bij aanvang van de inhoudelijke behandeling heeft het Openbaar Ministerie evenwel aangekondigd bij requisitoir een lagere straf te zullen eisen dan in de overeenkomst is toegezegd. Dit naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen op 1 juli 2021. In deze nieuwe wet is de termijn van de voorwaardelijke invrijheidstelling gemaximeerd tot twee jaar bij gevangenisstraffen vanaf zes jaar. Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst zou een gevangenisstraf van twaalf jaar een netto straf van acht jaar betekenen. Daar mocht [medeverdachte 1] bij het sluiten van de overeenkomst van uitgaan. In het geval van de nieuwe wet betekent een gevangenisstraf van twaalf jaar een netto straf van tien jaar. De inhoud van de overeenkomst biedt volgens het Openbaar Ministerie ruimte om een zodanige gevangenisstraf te eisen die erop neerkomt dat de kroongetuige netto acht jaar moet zitten. Bij requisitoir is daarom niet 24 jaar gevangenisstraf als uitgangspunt genomen, maar twintig jaar gevangenisstraf, die met 50% is verminderd tot de uiteindelijke eis van tien jaar in plaats van twaalf jaar.
De rechtbank overweegt dat bij het aangaan van de overeenkomst in 2018 de oude regelgeving gold dat een veroordeelde in beginsel na afloop van twee derde van zijn gevangenisstraf in aanmerking kwam voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Het Openbaar Ministerie en [medeverdachte 1] hebben bij het aangaan van de overeenkomst geen rekening gehouden met de gevolgen die de Wet straffen en beschermen zou hebben voor de uitvoering van de aan [medeverdachte 1] op te leggen straf. Na de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen zou [medeverdachte 1] bij een gelijkblijvende basiseis immers in een nadeliger positie komen te verkeren dan waar hij op grond van de overeenkomst van uit mocht gaan. Zijn netto straf zou namelijk twee jaar langer zijn.
Hoewel in de overeenkomst alleen gesproken wordt over de basiseis en niet over de netto uit te zitten gevangenisstraf, acht de rechtbank aannemelijk dat juist de te verwachten netto straf voor [medeverdachte 1] van belang is geweest bij de vraag of hij de overeenkomst wilde aangaan, zoals ter terechtzitting bij requisitoir respectievelijk pleidooi ook expliciet door beide partijen is betoogd. In die zin is er dan ook sprake van een wijziging van omstandigheden die tot gevolg heeft dat de overeenkomst voor [medeverdachte 1] nu anders uitpakt dan hij bij het aangaan van de overeenkomst mocht verwachten. De rechtbank betrekt verder bij haar oordeel dat ook een basisstrafeis van twintig jaar op zichzelf nog past binnen de ruime beoordelingsvrijheid die het Openbaar Ministerie toekomt en dus ook op zichzelf beschouwd niet zo onbegrijpelijk laag is dat deze moet worden gezien als een ontoelaatbare, verkapte tegenprestatie voor het afleggen van zijn verklaringen. Gelet op het belang dat opgewekt vertrouwen in beginsel gehonoreerd dient te worden is de rechtbank dan ook van oordeel dat het Openbaar Ministerie in afwijking van de overeenkomst zijn eis ter zitting mocht baseren op een basisstrafeis van twintig jaar. De rechtmatigheid van de overeenkomst wordt daardoor ook achteraf niet aangetast.
Dat betekent dat er gelet op het voorgaande geen sprake is van disproportionele eis. Ook op dit punt is de overeenkomst daarom rechtmatig.
Ontoelaatbare toezegging inzake ontneming?
De rechtbank hanteert het volgende juridisch kader. Voor zover het Openbaar Ministerie los van een eventuele overeenkomst ook al niet tot vordering van het wederrechtelijk verkregen voordeel zou zijn overgegaan, hoeft het dat bij een getuige met wie een overeenkomst is gesloten ook niet te doen. Het Openbaar Ministerie kan dan eenzijdig beslissen van ontneming af te zien, zonder dat van een toezegging in de zin van de Aanwijzing sprake is. Ook op dit punt komt aan het Openbaar Ministerie een zekere beoordelingsvrijheid toe. Wel zal uit de motivering van het besluit om volledig van een ontnemingsvordering af te zien, moeten blijken dat geen sprake is van een verkapte financiële beloning voor het afleggen van verklaringen.
Het Openbaar Ministerie heeft aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een toezegging aan [medeverdachte 1] dat er geen ontnemingsvordering zal worden ingediend. Uit de stukken die zijn opgenomen in het dossier blijkt niet dat hierover is gesproken tussen de officier van justitie van het team Bijzondere Getuigen en [medeverdachte 1] en zijn advocaat. Hoewel dit had gekund, is daarover geen afspraak gemaakt. Het Openbaar Ministerie heeft verder aangevoerd dat [medeverdachte 1] na afloop van zijn detentie elders, vermoedelijk in een ver land, een veilig nieuw bestaan zal moeten opbouwen. Financieel gezien begint hij bij nul en zal hij in het begin een redelijke tegemoetkoming van het team Getuigenbescherming ontvangen. Bij de bepaling van de hoogte van die tegemoetkoming is het uitgangspunt dat iemand gezien de nieuwe leefomstandigheden een redelijk bestaan kan opbouwen. Een eventuele ontneming zou dus ook door het team Getuigenbescherming betaald moeten worden. Dat is volgens het Openbaar Ministerie geen werkelijke ontneming en uit oogpunt van de Staat een vestzak-broekzak-aangelegenheid. Om die reden zal het Openbaar Ministerie geen vordering ontneming indienen voor [medeverdachte 1] .
De rechtbank is van oordeel dat het Openbaar Ministerie in het licht van het geschetste kader in het ontbreken van
eigenverhaalsmogelijkheden bij [medeverdachte 1] op enigszins afzienbare termijn voldoende reden heeft kunnen zien om een ontnemingsvordering niet opportuun te achten. Van een zo onbegrijpelijke beslissing dat er in feite slechts sprake kan zijn van een verkapte financiële beloning is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat [medeverdachte 1] in het criminele circuit een miljoenenschuld heeft aan derden, en dat deze schuld hem feitelijk is kwijtgescholden omdat [medeverdachte 1] door het aangaan van de overeenkomst onvindbaar is geworden voor zijn schuldeisers.
Voor zover de verdediging heeft betoogd dat op dit punt sprake is van een (verkapte) beloning, verwerpt de rechtbank dit verweer. Allereerst is niet gebleken dat de kroongetuige een juridisch afdwingbare (miljoenen)schuld heeft bij derden. Reeds daarom slaagt dit verweer niet. Los daarvan is geen sprake van enige toezegging door het Openbaar Ministerie dat deze schulden niet meer betaald zouden hoeven worden en slaagt het verweer ook daarom niet.
Samenvatting en conclusie
De overeenkomst met [medeverdachte 1] heeft betrekking op feiten als bedoeld in artikel 226g Sv. Het Openbaar Ministerie heeft het sluiten van de overeenkomst op goede gronden dringend noodzakelijk geacht en heeft de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit niet overschreden. Noch uit de omvang van de vervolging, noch uit de strafeis, noch uit het achterwege laten van een ontnemingsvordering kan worden afgeleid dat aan [medeverdachte 1] verboden toezeggingen zijn gedaan in ruil voor het afleggen van verklaringen. Ook in onderling verband en samenhang bezien is geen sprake van een overschrijding van de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit, zodat de verweren strekkende tot niet-ontvankelijkheid of het uitsluiten van bewijs van de verklaringen van [medeverdachte 1] op die grond niet slagen.
3.1.4
Betrouwbaarheid verklaringen kroongetuige
Door diverse raadslieden is aandacht gevraagd voor de onbetrouwbaarheid van de getuige. Aangevoerd is dat [medeverdachte 1] al sinds jonge leeftijd op meerdere terreinen strafbare feiten pleegt, zoals handel in drugs en oplichtingen. Omdat hij al zijn hele leven liegt en bedriegt, is het zeer riskant om zijn verklaringen te gebruiken voor het bewijs, zeker nu [medeverdachte 1] een duidelijk eigen belang heeft bij het afleggen van zijn verklaringen, aldus de raadslieden.
Alle raadslieden hebben daarnaast op inhoudelijke gronden de bruikbaarheid en de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] betwist. Zoals in de zaak van [medeverdachte 14] is verwoord: “De kroongetuige heeft veel vermoedens, invullingen, veronderstellingen en gevoelens en verkeerde ten tijde van de feiten waarover hij verklaart niet zelden onder invloed van verdovende middelen. Hij is na talloze verhoren door de politie, bij de rechter-commissaris en op de zitting nauwelijks meer in staat om onderscheid te maken tussen wat hij daadwerkelijk heeft meegemaakt, wat hij van derden heeft gehoord en wat hij later heeft opgepikt uit de media. De primaire bron is uiteindelijk vaak [medeverdachte 5] , die ooit iets tegen hem gezegd zou hebben, al weet hij niet meer waar, wanneer, in welke bewoordingen en in welke context.”. Andere raadslieden hebben daaraan nog toegevoegd dat de verklaringen bewust of onbewust onbetrouwbaar zijn te achten: door de wijze van verhoren, namelijk het toepassen van Neuro Linguïstisch Programmeren (NLP), het bestaan van valse herinneringen en het voeden met informatie door politie en justitie. De verklaringen kunnen daarom niet worden gebezigd voor het bewijs. In ieder geval is het volgens de raadslieden noodzakelijk om deze verklaringen met grote voorzichtigheid te benaderen. Voorwaardelijk is verzocht om nader deskundigenonderzoek te gelasten over geheugentraining, dan wel hierover een deskundige ter zitting te bevragen.
Het Openbaar Ministerie heeft hiertegen het volgende aangevoerd. [medeverdachte 1] heeft in zijn kluisverklaringen slechts uit zijn eigen geheugen geput. In de vele tactische verklaringen die [medeverdachte 1] bij de verhoorders uit het onderzoek Eris heeft afgelegd, heeft [medeverdachte 1] globaal telkens hetzelfde verhaal verteld, maar vooral méér dan in zijn kluisverklaringen. Nergens is hij teruggekomen op zijn eerder afgelegde kluisverklaringen in de zin dat deze bewust onjuist zouden zijn geweest. De tactische verklaringen bevatten vooral meer details dan de kluisverklaringen, dit naar aanleiding van verhelderende vragen. Uiteindelijk is [medeverdachte 1] geconfronteerd met de onderzoeksresultaten. Soms om uit te leggen hoe zijn verklaringen passen in het beeld dat met harde onderzoeksbevindingen tot stand is gekomen, maar ook om zaken, die hij zich kennelijk niet goed herinnerde, helder te krijgen. Dat ging vaak om tijd en plaats. Zo heeft hij zich vergist of één bepaalde ontmoeting van zijn vele ontmoetingen met [medeverdachte 5] in [plaats] of [plaats] heeft plaatsgevonden en heeft hij grote moeite gehad om bepaalde gebeurtenissen in tijd goed te plaatsen. Het Openbaar Ministerie heeft tot slot opgemerkt dat als gevolg van de zeer getrapte wijze van verhoren van [medeverdachte 1] en de letterlijke uitwerking van zijn verhoren, het in elk geval helder is hoe zijn verklaringen tot stand zijn gekomen en controle ten behoeve van de bruikbaarheid van zijn verklaringen goed uitvoerbaar is.
De rechtbank overweegt als volgt. Vooropgesteld wordt dat de rechtbank niet de betrouwbaarheid van de persoon van [medeverdachte 1] maar die van zijn verklaringen dient te toetsen.
Een kritische benadering van de verklaringen van [medeverdachte 1] ligt voor de hand, nu hij deze heeft afgelegd als kroongetuige. Immers, het feit dat een kroongetuige van het Openbaar Ministerie een tegenprestatie krijgt in ruil voor zijn verklaringen, verschaft hem een bijzondere positie, die maakt dat zijn verklaringen met extra behoedzaamheid dienen te worden benaderd, zoals voorgeschreven in artikel 360, tweede lid Sv in verband met artikel 342, tweede lid Sv. De eis van behoedzaamheid geldt in het bijzonder waar het gaat om die verklaringen die zien op informatie die [medeverdachte 1] stelt van [medeverdachte 5] te hebben verkregen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 11] hebben over [medeverdachte 5] immers verklaard dat hij informatie wel eens aandikte of dat hij met desinformatie strooide. Uitgangspunt is dat ‘de auditu-verklaringen’ in beginsel bruikbaar zijn voor bewijs, maar dat de verdediging wel de gelegenheid moet hebben gehad om de getuige, het liefst ter terechtzitting, te horen. Vastgesteld kan worden dat de verdediging [medeverdachte 1] ook ter zitting aan vele indringende verhoren heeft onderworpen, waarbij het aspect ‘van horen zeggen van [medeverdachte 5] ’ uitvoerig aan de orde is geweest. Het zou dan ook te ver gaan om aan de verklaringen van [medeverdachte 1] om die reden op voorhand slechts de waarde van steunbewijs toe te kennen, zeker omdat de beweerde bron van de ‘de auditu-verklaringen’, [medeverdachte 5] , zich hoofdzakelijk heeft beperkt tot het enkel ontkennen van de beweringen van [medeverdachte 1] .
Op de rechtbank komt [medeverdachte 1] in zijn wijze van verklaren bij de politie en de rechter-commissaris, maar ook ter terechtzitting, zelfverzekerd, helder en in grote lijnen consistent over. Bij deze algemene positieve indruk staat voorop dat [medeverdachte 1] zichzelf heeft belast in zaken waarin hij tot op dat moment bij het Openbaar Ministerie in het geheel niet in beeld was gekomen en het gegeven dat zijn, op punten gedetailleerde, verklaringen voor een belangrijk deel ook bevestiging vinden in objectieve onderzoeksbevindingen. De rechtbank wijst hier onder meer op de bevindingen in het uitgebreide verificatie/falsificatiedossier. Wel is duidelijk gebleken dat [medeverdachte 1] grote moeite heeft met het plaatsen van gebeurtenissen in de tijd en dat hij bepaalde zaken heeft ingevuld en met elkaar verward, zoals bijvoorbeeld in de deelonderzoeken Lis en Barbera. Ook heeft [medeverdachte 1] zijn verklaringen gedurende het proces op punten moeten nuanceren, daar waar hij eerder, al dan niet ingegeven door zijn eigen overtuigingen, in al te concluderende zin had verklaard. Sommige ongerijmdheden in de verklaringen van [medeverdachte 1] zijn niet geheel opgehelderd of op andere wijze verklaarbaar gebleken. Hiervan is bijvoorbeeld sprake in de deelonderzoeken Charlie17 en Langenhorst, daar waar het de gang van zaken in aanloop naar de moord, dan wel de rol van [medeverdachte 1] zelf betreft. Ook in deze beide zaken, die in de vonnissen van de verdachten die het betreft en voor zover relevant bij de beantwoording van de vragen van 348 en 350 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) nader aan de orde komen, komt de rechtbank evenwel niet op voorhand tot de conclusie dat [medeverdachte 1] bewust niet volledig naar waarheid heeft verklaard.
Ondanks de kanttekeningen die op punten bij de verklaringen van [medeverdachte 1] kunnen worden geplaatst, blijft, tegen de achtergrond van het totaal van zijn vele verklaringen in het licht van de overige onderzoeksbevindingen, het beeld van [medeverdachte 1] als een overwegend betrouwbaar verklarende getuige in stand. Uit de verbatim uitgewerkte verhoren van [medeverdachte 1] is van het toepassen van NLP, van het opwekken van valse herinneringen en het voeden van informatie in de verhoren door de politie niet gebleken, noch zijn hiervoor aanwijzingen te vinden. De rechtbank ziet dan ook geen noodzaak om hieromtrent nader deskundigenonderzoek te laten doen of een deskundige te bevragen, zodat het (voorwaardelijke) verzoek daartoe wordt afgewezen.
De genoemde kanttekeningen maken wel dat de rechtbank de verklaringen van [medeverdachte 1] met de vereiste extra behoedzaamheid zal benaderen. De rechtbank geeft hieraan op de volgende wijze concreet uiting. Een verklaring van [medeverdachte 1] over het daderschap van een medeverdachte bij een tenlastegelegd feit kan in beginsel in aanzienlijke mate bijdragen aan het bewijs maar slechts dan leiden tot een veroordeling van deze medeverdachte indien er naast deze verklaring sprake is van ander zelfstandig bewijs, dus uit andere bron, dat deze verklaring in voldoende mate ondersteunt. Voor de feitelijke invulling hiervan verwijst de rechtbank naar de bespreking van de diverse deelonderzoeken.

4.VRIJSPRAAK

4.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 16/706489-19 primair en 16/659047-20 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen en verwijst daartoe naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging van [verdachte] heeft verzocht hem vrij te spreken van alle feiten. De daartoe gevoerde verweren komen, voor zover van belang, aan de orde in de overwegingen van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Conclusies veredelingen en identificaties
De rechtbank heeft op basis van het dossier onder meer de volgende veredelingen van PGP-namen en bijnamen vastgesteld.
  • [medeverdachte 5] is de gebruiker van de PGP-accounts ‘ [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 5] ’ (tussen 18 en 20 februari 2017), ‘ [PGP gebruikersnaam 2 medeverdachte 5] ’, ‘ [PGP gebruikersnaam 3 medeverdachte 5] ’, ‘ [PGP gebruikersnaam 4 medeverdachte 5] ’ en [PGP gebruikersnaam 5 medeverdachte 5] (deelonderzoek Goudvink);
  • [medeverdachte 6] is de gebruiker van het PGP-account ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6] ’;
  • [medeverdachte 7] is de gebruiker van de PGP-accounts ‘ [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 7] ’, ‘ [PGP gebruikersnaam 2 medeverdachte 7] ’ en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 7] ’;
  • [medeverdachte 9] is van 14 maart 2017 tot en met 17 maart 2017 de gebruiker van het PGP-account ‘ [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 5] ’ en [medeverdachte 9] heeft de bijnaam ‘ [bijnaam medeverdachte 9] ’;
  • [verdachte] heeft de bijnaam ‘ [bijnaam verdachte] ’;
  • [medeverdachte 3] is de gebruiker van het PGP-account ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 3] ’.
4.3.2
Charon
De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier de volgende gang van zaken af.
4.3.2.1
Liquidatie van [slachtoffer 2]
Op 31 januari 2017 omstreeks 22.30 uur is [slachtoffer 2] in [plaats] neergeschoten en als gevolg daarvan diezelfde dag overleden.
4.3.2.2
Verklaringen van [medeverdachte 1]
heeft over deze liquidatie in zijn kluisverklaring verklaard dat hij van [medeverdachte 5] heeft gehoord dat de zoon van [bijnaam verdachte] betrokken is geweest bij een vergismoord in [plaats] . Als gevolg van feit dat de verkeerde persoon zou zijn geliquideerd is de zoon van [bijnaam verdachte] in de problemen gekomen en heeft [bijnaam verdachte] de hulp ingeschakeld van [medeverdachte 5] . Ter vergelding moest een betrokkene bij deze vergismoord geliquideerd worden en [medeverdachte 5] heeft vervolgens geregeld dat een andere betrokkene dan de zoon van [bijnaam verdachte] is geliquideerd. Met deze actie heeft [medeverdachte 5] aangetoond dat hij in staat is om liquidatieopdrachten uit te voeren en heeft hij ‘het stokje overgenomen’ van de uitvoerders van de vergismoord en is hij verder gegaan met het uitvoeren van liquidaties in opdracht van [B] .
Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat [medeverdachte 8] als chauffeur betrokken is geweest bij een liquidatie. De rechtbank overweegt dat uit het dossier blijkt dat met [medeverdachte 8] wordt bedoeld.
De rechtbank acht deze verklaring van [medeverdachte 1] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in het dossier. De rechtbank zal dat hieronder nader uitwerken.
4.3.2.3
Onderbouwing van de verklaring van [medeverdachte 1] en overige bewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek naar deze liquidatie en de verklaringen afgelegd door [medeverdachte 1] is het volgende gebleken.
4.3.2.3.1
Veredeling van ‘ [bijnaam verdachte] ’ en ‘de zoon van [bijnaam verdachte] ’
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat met [bijnaam verdachte] wordt bedoeld [verdachte] en met de zoon van [bijnaam verdachte] [medeverdachte 3] .
4.3.2.3.2
Betrokkenheid van [medeverdachte 3] bij de vergismoord in [plaats]
[getuige] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] aan hem heeft verteld dat hij betrokken was bij een liquidatie in [plaats] , waarbij de verkeerde is gepakt. Hij was samen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . [slachtoffer 2] was de spotter en chauffeur en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zijn uitgestapt, waarbij [medeverdachte 4] is gaan schieten. De volgende dag zou [slachtoffer 2] terug moeten om alsnog de juiste persoon te pakken. Hij heeft toen gehoord dat hij eraan moest, omdat de liquidatie fout was gegaan en er iemand voor moest boeten.
Uit de vonnissen van de rechtbank Midden-Nederland van 27 maart 2019 blijkt dat H. [slachtoffer 23] op 12 januari 2017 omstreeks 01.45 uur aan de [straat] te [plaats] is neergeschoten en is komen te overlijden. Het beoogd doelwit van deze liquidatie bleek echter [slachtoffer 24] te zijn. Voor de liquidatie op 12 januari 2017 op [slachtoffer 23] en het voorbereiden van de liquidatie van [slachtoffer 24] op 13-14 januari 2017 zijn [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] veroordeeld.
4.3.2.3.3
Het inschakelen van [medeverdachte 5]
Uit onder meer de WhatsApp-chatberichten tussen [verdachte] en [medeverdachte 5] en de historische verkeersgegevens van [medeverdachte 3] blijkt dat [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] elkaar, soms door tussenkomst van [verdachte] , in de dagen voorafgaand aan de liquidatie van [slachtoffer 2] hebben ontmoet. Daarnaast blijkt uit de WhatsApp-conversaties van 28 januari 2017 dat [medeverdachte 5] door [verdachte] op de hoogte wordt gehouden over de zoektocht naar [slachtoffer 2] door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] op 28 januari 2017, waarbij [slachtoffer 2] uiteindelijk in [plaats] bij zijn vader ( [getuige] ) wordt gevonden.
4.3.2.3.4
Het voorbereiden van de liquidatie
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 5] voorafgaand aan 31 januari 2017 een PGP-toestel met simnummer [simnummer] en IMEI-nummer [IMEI nummer] heeft ontvangen vanuit de opdracht gevende organisatie. [verdachte] laat op 31 januari 2017 via WhatsApp aan [medeverdachte 5] weten dat [medeverdachte 3] [medeverdachte 5] een telefoon heeft gegeven en dat [medeverdachte 5] berichten ontvangt en leest, maar dat hij niet reageert op ontvangen berichten. Dit kunnen ‘de mannen’ zien en zij vragen aan [medeverdachte 3] waarom [medeverdachte 5] niet reageert.
Op de dag van de liquidatie, 31 januari 2017, geeft [medeverdachte 5] omstreeks 19.30 uur de opdracht aan [medeverdachte 5] en [medeverdachte 9] om [medeverdachte 8] op te halen omdat ze ‘laat zijn’. Wanneer [medeverdachte 5] vraagt of ze naar ‘L’ of ‘ […] ’ moeten, antwoordt [medeverdachte 5] : “Nee. [bijnaam medeverdachte 9] weet. Ze moeten iets daar ophalen. Bij sport. Daarna widow. En dan kom ik naar sport”.
4.3.2.3.5
De liquidatie – forensisch onderzoek naar de aangetroffen hulzen op de plaats delict
Op de plaats delict zijn 30 hulzen aangetroffen, waarbij het voor 29 hulzen extreem veel waarschijnlijker is dat deze zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen dan met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en dezelfde systeemkenmerken. Uit forensisch onderzoek is gebleken dat op één van deze 29 hulzen een DNA-profielcluster is aangetroffen, waarvan het DNA van [medeverdachte 9] deel uitmaakt.
4.3.2.3.6
Het verbranden van de vluchtauto
In een WhatsApp-conversatie tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 9] van 3 februari 2017 stuurt [medeverdachte 9] omstreeks 18.50 uur “OG. Ik moet de fiets (de rechtbank begrijpt: auto) gaan halen” en “En ik wil niet lang wachten”. Diezelfde avond heeft [medeverdachte 9] tweemaal contact met [medeverdachte 10] . [medeverdachte 10] heeft ter terechtzitting van 20 september 2021 verklaard dat hij in opdracht van [medeverdachte 5] samen met iemand anders een personenauto in brand heeft gestoken, waarbij hij zijn gezicht heeft verbrand.
Op 4 februari 2017 kwam in de nacht een melding binnen dat er een personenauto in brand zou staan in De Zilk. Het ging om een Renault Clio die was voorzien van een vals kenteken en die gestolen bleek. Op 4 februari 2017 vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen ‘ [PGP gebruikersnaam 2 medeverdachte 5] ’, veredeld als [medeverdachte 5] , en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6] ’, veredeld als [medeverdachte 6] . [medeverdachte 6] stuurt om 13.57 uur “Oké ik kijk nieuws ma zie nergens daarom!”. [medeverdachte 5] reageert daarop met “Ik stuur je. Zie mijn mensen zo”. Omstreeks 14.00 uur belt [medeverdachte 5] tweemaal tevergeefs naar [medeverdachte 10] en vervolgens vraagt [medeverdachte 5] via WhatsApp aan zowel [medeverdachte 5] als [E] of [medeverdachte 8] daar is, waarop bevestigend wordt geantwoord door beide personen. [medeverdachte 8] moet wachten totdat [medeverdachte 5] er is. Vervolgens stuurt [medeverdachte 5] om 15.44 uur via de PGP aan [medeverdachte 6] “Tussen [plaats] en [plaats] . Lichterlaaie. Een van mijn mensen is zelfs bijna verbrand. Dan weet je”. Vervolgens geeft [medeverdachte 6] uitleg over hoe je het beste een auto in brand kunt steken.
De rechtbank leidt uit het feit dat de betreffende Renault Clio in brand is gestoken door mensen uit de organisatie van [medeverdachte 5] , dat [medeverdachte 5] juist specifiek over deze auto chat met [medeverdachte 6] , die namens de opdrachtgever van de liquidatie optreedt, dat de papieren van deze auto zijn aangetroffen in een loods die bij de organisatie van de opdrachtgever in gebruik was en waar ook de papieren van auto’s die zijn gebruikt bij de moord op [slachtoffer 23] en de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 24] zijn aangetroffen af dat het hier gaat om de auto die als vluchtauto is gebruikt bij het uitvoeren van de liquidatie.
4.3.2.3.7
De uitbetaling
Op 1 februari 2017 om 20.57 uur geeft [medeverdachte 5] aan [verdachte] het adres [adres] door, alwaar restaurant [restaurant] is gevestigd en op dat moment het verjaardagsfeest van [medeverdachte 8] en [C] gaande is. Op diezelfde avond om 23.36 uur maakt [medeverdachte 9] met zijn telefoon een foto van een stapel bankbiljetten van € 50,- op het toilet van restaurant [restaurant] aan de [adres] . Op 4 februari 2017 vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen [medeverdachte 5] , en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 3] ’, veredeld als [medeverdachte 3] . Ze chatten over onder meer ‘pap’ (de rechtbank begrijpt: geld). [medeverdachte 3] stuurt daarbij “En Oja. Zeg hem niets over het geld gedoe wat laatst ontbrak. Zeg em je hebt ’t al geregeld met mij”. [medeverdachte 5] reageert met “Komt goed”. Op 23 februari 2017 chat ‘ [PGP gebruikersnaam 2 medeverdachte 5] ’, veredeld als [medeverdachte 5] met [medeverdachte 6] . [medeverdachte 6] vraagt aan [medeverdachte 5] hoeveel hij ‘die dag’ heeft gekregen, waarop [medeverdachte 5] aangeeft dat hij geld miste doordat [medeverdachte 3] teveel geld had gepakt als mazzel. [medeverdachte 6] geeft aan dat hij persoonlijk € 26.500,- heeft afgegeven en dat [medeverdachte 5] wordt genaaid door [medeverdachte 3] . [medeverdachte 5] stuurt verder: “Zat op club. Was druk. Hij kwam met die tas. Ik telde niet. Toen vroeg hij of hij een mazzel mocht, hij en zijn pa. Ik zei eigenlijk niet want het is voor head. Maar toen zei ik ok wat willen jullie. Zei hij geeft jij maar (toen vond ik ’t al raar). Daarna zei ok ga na wc en pak 3 eraf. Toen gingen ze weg.”.
De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 5] betaald heeft gekregen vanuit de opdrachtgever, dat hij op zijn beurt de schutter heeft betaald en dat [medeverdachte 9] die avond over een stapel geld beschikte.
4.3.2.3.8
Het overnemen van de ‘BV’
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [slachtoffer 2] als uitvoerders betrokken zijn geweest bij de liquidatie van [slachtoffer 23] . Zoals hiervoor is overwogen is [medeverdachte 5] vervolgens benaderd en heeft [medeverdachte 5] de opdracht om [slachtoffer 2] ter vergelding van de gemaakte fout te liquideren aangenomen en uitgevoerd.
Nadien heeft [medeverdachte 5] op 4 februari 2017 contact met [medeverdachte 3] via de PGP. Ze praten onderling over ‘pap’ en PGP’s. [medeverdachte 3] stuurt daarbij: “Hij is correct met u die hele orga is correct met u. Prijzen zijn altijd real.” en “Na elke actie kan j meer en meer eisen stellen en pgps vragen”. Op 4 februari 2017 chat [medeverdachte 5] met [medeverdachte 6] waarbij [medeverdachte 6] aangeeft dat [medeverdachte 5] het deze dagen met hem moet doen en vraagt hij aan [medeverdachte 5] waar hij de ‘spotfiets’ wilt hebben. Op 22 februari 2017 heeft [medeverdachte 5] wederom contact met [medeverdachte 6] . [medeverdachte 5] stuurt: “Geld komt bij mij als laatste respect als eerst. [medeverdachte 6] reageert met “Ja bij ons ook broeder. [medeverdachte 5] : “Dat is wat me aantrok. Voor dat geld zo ik had die kleine nooit geholpen hebben” en “Ik besliste letterlijk 1 dag.. Ik zat zijn paniek en ken zijn vader.”. Later in hetzelfde chatgesprek zegt [medeverdachte 5] : “Mooiste is die kleine kwam met zijn pa (zit ook in mijn club) om me werk te geven hahaha. Ik voelde dat hij niet wist waar hij meebezig was. En vroeg hem openkaart te spelen.hij wilde niets zeggen. Niet eens tegen zijn vader” en “Ik zei ook maar geef die bv over als ik je help. Hij was zo in paniek en zei ja”.
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 5] ‘het stokje’ heeft overgenomen van de zoon van [bijnaam verdachte] .
4.3.2.3.9
Opdrachtgever achter de ‘BV’
Voor zowel de liquidatie van [slachtoffer 23] (Audi A5) en de voorbereidingshandelingen die zien op de moord op [slachtoffer 24] (Skoda Fabia en een Audi Q5) als de liquidatie van [slachtoffer 2] (Renault Clio) zijn personenauto’s gebruikt waarvan de originele bescheiden zijn aangetroffen in een loods op het [adres] te [plaats] . Uit nader onderzoek naar de loods is gebleken dat een persoon genaamd [D] is geïdentificeerd als koper van diverse goederen die in de loods zijn aangetroffen.
Tevens stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 5] voorafgaand aan de liquidatie een PGP-toestel met simnummer [simnummer] en IMEI-nummer [IMEI nummer] heeft ontvangen, dat later onder [medeverdachte 9] is inbeslaggenomen. Uit nader onderzoek is gebleken dat in dit toestel op 28 januari 2017 respectievelijk 30 januari 2017 de contacten ‘ [PGP contactnaam] ’ en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6] ’ zijn toegevoegd als contacten. [medeverdachte 1] heeft hierover verklaard dat beide contacten toebehoren aan de groep rondom [B] . In onderzoek 09Kreta vond op 10 mei 2017 een doorzoeking plaats in de woning van [D] . Tijdens deze doorzoeking werd onder meer administratie inbeslaggenomen, waarin onder meer de gegevens ‘Q10’, ‘Simnummer [simnummer] (1)’ en ‘Datum: 28-01 ecc: [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 5] ’ waren genoteerd.
Voorts is onder [medeverdachte 5] een chatgesprek aangetroffen tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] van 22 februari 2017 waarin [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 5] uitleg geeft over de achterliggende redenen voor de liquidatie van [slachtoffer 2] . [medeverdachte 6] zegt onder meer: “Maar dan die jonge die weg is is een neef van [naam 2] z’n neef en die [naam 2] ook”. [medeverdachte 5] reageert met “Ohhh. Ohjaa nu begrijp ik…dus hun zijn neven”. [medeverdachte 6] vervolgt het gesprek: “Maar ze gaven niet thuis ken hem vanaf kleins toen zag ik jullie niet klaar voor dit want als die $an was gekomen hun gemait driver was weg kijken ze na ll voor 2e x in 1 flat!!! Is doodstraf voor driver”. [medeverdachte 5] : “Jaaaa. Zei ik ook. Klopt klopt. Was het hun 2de x? In 1 flat? Oh nu begrijp ik. Als de doelwit gekomen was ja. Nu kijken ze al naar LL”. [medeverdachte 6] : “Waarom waren ze bang eerste doen ze fout onze eigen $an 2e x rijdt driver weg. 3e x ander team gepakt”. [medeverdachte 5] reageert: “Jaa. Veel fouten. Veel” en “Plus driver sprak. Misschien wel meer dan we denken”. [medeverdachte 6] : “En ik zag me me neefje ook dus heb het kunnen saven en nog pap getrokken bro”. [medeverdachte 5] : Ja weet niet eens of ik ze gespaard had eerlijk gezegd.. zei ik hem ook. Ja ze moeten je dankbaar zijn broer echt”. [medeverdachte 6] : “Broer als ik het was op weg terug had ik ‘m door z’n kop geschoten en verbrandt in foets. Fiets” en “En dat was hun fout hebben bijna drie weken laten lopen met angst”. Uit nader onderzoek is gebleken dat [slachtoffer 2] een neef heeft genaamd ‘ [naam 2] ’. [slachtoffer 2] is negentien dagen na de vergismoord in [plaats] geliquideerd. Dit is iets minder dan drie weken. Verder blijkt uit telecomonderzoek dat [medeverdachte 6] voorafgaand aan de liquidatie van [slachtoffer 23] ook in contact heeft gestaan met de uitvoerders van die liquidatie.
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande en van hetgeen in het dossier blijkt over de rol van [D] het voldoende aannemelijk dat [medeverdachte 6] deel uitmaakt van de criminele organisatie van vermoedelijk [B] , net zoals [D] .
4.3.2.4
De rol van [verdachte]
Uit de feitelijke gang van zaken blijkt dat [verdachte] [medeverdachte 5] heeft benaderd met het verzoek om te bemiddelen voor zijn zoon en dat hij vervolgens ook een min of meer actieve rol heeft gespeeld bij deze bemiddelingspoging. [verdachte] heeft [medeverdachte 5] namelijk in contact gebracht met zijn zoon en heeft [medeverdachte 5] op de hoogte gehouden van de resultaten van de zoektocht naar [slachtoffer 2] . Verder dringt hij bij [medeverdachte 5] aan om met “die jongen” te gaan praten, en schrijft hij dat “dat ding” vandaag geregeld moet worden omdat die mannen druk zetten en dat morgen gevolgen heeft voor die mannen.
Uit de gang van zaken blijkt echter niet dat [verdachte] daarbij op de hoogte was van het plan om [slachtoffer 2] te vermoorden. Het dossier bevat eerder aanwijzingen voor het tegendeel. Zo vraagt [medeverdachte 5] in een PGP-chatbericht van 1 februari 2017 aan [medeverdachte 3] of moeders veilig is, waarop [medeverdachte 3] antwoordt: “Hij is wel een beetje bang. Ik zei tegen hem dat ik daar was en toen schrok hij even.” Een stukje verderop schrijft [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 3] “Pa je gaat veel horen” en vraagt dan “Vader weet het al toch” waarop [medeverdachte 3] antwoordt “Ja ik heb het hem verteld”. [medeverdachte 5] reageert vervolgens met “Ok Hij vindt het zielig hé Hij maakte zich al zorgen”. Met name dit laatste is eerder een aanwijzing voor het feit dat [verdachte] niet op de hoogte was van het plan om [slachtoffer 2] te liquideren.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat [verdachte] willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 2] zou worden vermoord. Hij wist dat [medeverdachte 3] een groot (levensbedreigend) probleem had en hij heeft vervolgens [medeverdachte 5] ingeschakeld om [medeverdachte 3] te helpen bij het oplossen van zijn probleem. [verdachte] was bekend met “de gevolgen voor die mannen” en wist dat [medeverdachte 5] interesse had in liquidaties. Hij wist ook dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] op zoek waren naar [slachtoffer 2] en hem gevonden hadden bij zijn vader in [plaats] . Hij wist verder wat [medeverdachte 5] bedoelde met “2 bike” en hij wist dat [medeverdachte 3] een PGP-telefoon aan [medeverdachte 5] had gegeven en dat zij dus versleuteld met elkaar konden communiceren. Dat [verdachte] betrokken was bij de moord op [slachtoffer 2] , blijkt volgens de officier van justitie tot slot uit het feit dat hij betrokken/aanwezig is geweest bij de betaling door [medeverdachte 6] via [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 3] en aan de heads.
De rechtbank overweegt dat uit de omstandigheden dat [verdachte] wist dat [medeverdachte 5] bereid en in staat was tot het plegen van liquidaties, dat hij op zoek was naar [slachtoffer 2] en dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] versleuteld met elkaar konden communiceren, niet volgt dat [verdachte] willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 2] zou worden geliquideerd. Deze feiten en omstandigheden passen immers ook bij het uitvoeren van een bemiddelingspoging waarbij het leven van [medeverdachte 3] en [slachtoffer 2] juist gespaard zou kunnen blijven. Dat [verdachte] zich daarbij zorgen maakte over het lot van [slachtoffer 2] , betekent ook niet hij met voldoende zekerheid wist of had moeten weten dat [slachtoffer 2] zou worden geliquideerd als onderdeel van de oplossing. Het leven van [slachtoffer 2] was immers al, net als het leven van zijn zoon [medeverdachte 3] , in gevaar.
Dat [medeverdachte 3] bij de betaling door [medeverdachte 5] voor zijn deel “een mazzel vraagt voor zijn pa” duidt evenmin op wetenschap vooraf bij [verdachte] over het lot van [slachtoffer 2] . Tot slot overweegt de rechtbank dat [medeverdachte 5] en [verdachte] ook over andere activiteiten met elkaar communiceerden via WhatsApp, zoals de officier van justitie ook erkent. Dat “2 bike” betrekking had op de uitvoering van de liquidatie van [slachtoffer 2] en dat [verdachte] dat wist, is dan ook niet met voldoende mate van zekerheid vast te stellen.
Uit het bovenstaande volgt dat niet buiten redelijke twijfel vastgesteld kan worden dat [verdachte] met zijn handelen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 2] . Dit betekent dat zowel het primair tenlastegelegde (medeplegen van moord) als het subsidiair tenlastegelegde (uitlokking van moord), het meer subsidiair tenlastegelegde (medeplichtigheid aan moord) en het meest subsidiair tenlastegelegde (plegen van voorbereidingshandelingen) niet bewezen kan worden. Dit betekent dat de rechtbank [verdachte] zal vrijspreken van het daarin tenlastegelegde.
4.3.3
Criminele organisatie
4.3.3.1
De rol van [verdachte]
De tenlastelegging houdt in dat sprake was van een criminele organisatie die, kort gezegd, tot oogmerk had het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie.
De rechtbank stelt vast dat op basis van de inhoud van het dossier wel kan worden vastgesteld dat [verdachte] [medeverdachte 5] heeft benaderd met de vraag om te bemiddelen en ook dat hij een rol heeft gespeeld bij de zoektocht naar [slachtoffer 2] , maar niet dat hij ten behoeve van de liquidatie van [slachtoffer 2] nog meer of andere activiteiten heeft verricht.
Verder kan op basis van het dossier worden aangenomen dat [verdachte] werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van [medeverdachte 5] , maar niet dat hij werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van de liquidatie-organisatie van [medeverdachte 5] waar het in deze zaak over gaat, of dat hij tot die organisatie heeft behoord. Uit het dossier blijkt niet of hij enige rol heeft gespeeld bij de bemiddelingspoging, wat die rol dan zou hebben ingehouden en of hij betrokken is geweest bij de totstandkoming van de uiteindelijke afspraak dat [medeverdachte 5] “de bv” zou overnemen. Het dossier bevat juist ook aanwijzingen voor het feit dat [verdachte] daar juist buiten is gehouden en dat de gesprekken over de overname juist hebben plaatsgevonden tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] . Ook blijkt niet van enige activiteit voor de criminele organisatie na de liquidatie van [slachtoffer 2] . Uit de verklaring van de kroongetuige kan weliswaar worden afgeleid dat [verdachte] [medeverdachte 5] in contact heeft gebracht met de organisatie van [B] en dat hij een rol heeft gespeeld bij de zoektocht naar [slachtoffer 2] , maar meer ook niet.
Het feit dat [verdachte] mogelijk een bedrag zou krijgen voor iedere toekomstige liquidatie maakt dat niet anders. Allereerst is onduidelijk wie die toezegging heeft gedaan, op welk moment dat is gebeurd en waarom dat aan [verdachte] zou zijn toegezegd. Daarbij is van belang dat [verdachte] vervolgens kennelijk nooit enig bedrag heeft gekregen voor nadien gepleegde liquidaties. Een toezegging waarvan onduidelijk is waarvoor en door wie die is gedaan, en die vervolgens ook niet wordt nagekomen, is onvoldoende voor het oordeel dat iemand deelnemer is aan een criminele organisatie.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank [verdachte] vrijspreken van de tenlastegelegde deelname aan een criminele organisatie.
Nu [verdachte] voor de gehele tenlastelegging zal worden vrijgesproken, wordt de vordering gevangenneming afgewezen.

5.BESLAG

De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring gevorderd van de volgende onder [verdachte] inbeslaggenomen voorwerpen:
B.01.01.003 mobiele telefoon Nokia
B.02.02.001 mobiele telefoon Nokia
B.02.02.003 mobiele telefoon BQ
UA.01.01.002 tablet mini
UA.01.01.003 BlackBerry
UA.01.01.008 AEG gsm
UA.10.02.001 Blackphone gsm
UA.10.02.002 Nokia
UA.10.02.003 Samsung
De verdediging heeft verzocht om teruggave van de bovengenoemde voorwerpen.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van alle inbeslaggenomen voorwerpen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op grond van het bepaalde in artikel 33a Sr kunnen voorwerpen alleen verbeurd verklaard worden als het gaat om:
voorwerpen die aan de veroordeelde toebehoren of die hij geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen;
voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan;
voorwerpen met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;
voorwerpen met behulp van welke de opsporing van het misdrijf is belemmerd;
voorwerpen die tot het begaan van het misdrijf zijn vervaardigd of bestemd;
zakelijke rechten op of persoonlijke rechten ten aanzien van de onder
atot en met
ebedoelde voorwerpen.
Verdachte zal worden vrijgesproken voor alle tenlastegelegde feiten. Dat betekent dat er geen grond bestaat voor verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen. Ten aanzien van de inbeslaggenomen PGP-telefoons overweegt de rechtbank dat het ongecontroleerde bezit van een PGP-telefoon niet in strijd met de wet of het algemeen belang is. Er bestaat daarmee ook geen grond voor onttrekking aan het verkeer. De rechtbank zal de teruggave van deze goederen aan verdachte gelasten.

6.BENADEELDE PARTIJ

6.1
Ten aanzien van 16/706489-19 (Charon)
6.1.1
[getuige] (vader)
[getuige] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 73.003,80. Dit bedrag bestaat uit € 13.003,80 materiële schade en € 60.000,- immateriële schade, ten gevolge van de aan [verdachte] tenlastegelegde feiten.
6.1.2
[benadeelde 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 41.950,74. Dit bedrag bestaat uit € 1.950,74 materiële schade en € 40.000,- immateriële schade, ten gevolge van de aan [verdachte] tenlastegelegde feiten.
6.1.3
[benadeelde 3]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 20.000,- immateriële schade, ten gevolge van de aan [verdachte] tenlastegelegde feiten.
6.1.4
[benadeelde 4]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 34.632,02. Dit bedrag bestaat uit € 14.634,02 materiële schade en € 20.000,- immateriële schade, ten gevolge van de aan [verdachte] tenlastegelegde feiten.
6.1.5
[benadeelde 5]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 34.632,02. Dit bedrag bestaat uit € 18.737,- materiële schade en € 20.000,- immateriële schade, ten gevolge van de aan [verdachte] tenlastegelegde feiten.
6.1.6
[benadeelde 6]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 23.945,20. Dit bedrag bestaat uit € 3.945,20 materiële schade en € 20.000,- immateriële schade, ten gevolge van de aan [verdachte] tenlastegelegde feiten.
6.1.7
[benadeelde 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 68.360,-. Dit bedrag bestaat uit € 63.360,- materiële schade en € 5.000,- immateriële schade, ten gevolge van de aan [verdachte] tenlastegelegde feiten.
6.1.8
Het oordeel van de rechtbank
Nu de verdachte van het tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dienen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen. Zij kunnen hun vorderingen tegen verdachte slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
.

7.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
  • B.01.01.003 mobiele telefoon Nokia,
  • B.02.02.001 mobiele telefoon Nokia,
  • B.02.02.003 mobiele telefoon BQ,
  • UA.01.01.002 tablet mini,
  • UA.01.01.003 BlackBerry,
  • UA.01.01.008 AEG GSM,
  • UA.10.02.001 Blackphone GSM,
  • UA.10.02.002 Nokia,
  • UA.10.02.003 Samsung.
Benadeelde partij
Charon
[getuige] (vader)
  • verklaart [getuige] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
[benadeelde 2]
  • verklaart [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
[benadeelde 3]
  • verklaart [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
[benadeelde 4]
  • verklaart [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
[benadeelde 5]
  • verklaart [benadeelde 5] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
[benadeelde 6]
  • verklaart [benadeelde 6] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
[benadeelde 1]
  • verklaart [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Voorlopige hechtenis
- wijst af de vordering gevangenneming.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, mrs. L.M.G. de Weerd en O.P. van Tricht, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. N. Kruijswijk en B. van Dam, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 juli 2022.
Bijlage 1: de zittingsdagen
2021:
Augustus:
30 en 31.
September:
1, 7, 9, 17, 20, 28 en 30.
Oktober:
1, 5, 8, 12, 14, 15 en 26.
November:
2, 5, 9, 11, 12, 16, 18 en 30.
December:
2.
2022:
Januari:
11, 13, 18, 21, 27, 28 en 31.
Februari:
3, 4, 7, 8, 10, 11, 14, 15, 21, 22 en 24.
Maart:
8, 14, 16 en 28.
April:
6 en 19.
Mei:
12.
Juli:
5.
Bijlage 2: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat:
Ten aanzien van 16/706489-19
Primair
hij op of omstreeks 31 januari 2017 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd door met een of meer vuurwapens kogels in het lichaam van [slachtoffer 2] te schieten;
(art 289 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair
[medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 8] op of omstreeks 31 januari 2017 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans, alleen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven heeft/hebben beroofd door met een of meer vuurwapens kogels in het lichaam van [slachtoffer 2] te schieten welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 januari 2017 tot en met 31 januari 2017 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, te weten door (aan) [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en /of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 8] en/of een of meer andere(n)
- aan te geven dat [slachtoffer 2] degene was die geliquideerd moest worden en/of
- een geldbedrag te overhandigen en/of in het vooruitzicht te stellen en/of
- met elkaar en/of [slachtoffer 2] in contact te brengen en/of houden en/of
- de plaats waar en/of de tijd dat de liquidatie moest worden uitgevoerd door te geven;
(art 289 Wetboek van Strafrecht; art 47 Wetboek van Strafrecht)
Meer subsidiair
[medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 8] op of omstreeks 31 januari 2017 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven heeft/hebben beroofd door met een of meer vuurwapen(s) kogels in het lichaam van [slachtoffer 2] te schieten, tot en/of bij het plegen van welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 januari 2017 tot en met 31 januari 2017 te [plaats] en/of te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk inlichtingen en/of gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door (aan) [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 8] en/of een of meer andere(n)
- aan te geven dat [slachtoffer 2] degene was die geliquideerd moest worden en/of
- een geldbedrag te overhandigen en/of in het vooruitzicht te stellen en/of
- met elkaar en/of [slachtoffer 2] in contact te brengen en/of houden en/of
- de plaats waar en/of de tijd dat de liquidatie moest worden uitgevoerd door te geven;
(art 289 Wetboek van Strafrecht; art 48 Wetboek van Strafrecht)
Meest subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 januari 2017 tot en met 31 januari 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord (op [slachtoffer 2] ) als bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (telkens) opzettelijk een of meer informatiedragers, te weten een of meer PGP-telefoon(s) en/of (een) telefoon(s), bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
(art 46 Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van 16/659047-20
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 21 november 2018 te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/althans (elders) in Nederland, al dan niet als oprichter, leider en/of bestuurder, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte, en/of (al dan niet in wisselende samenstellingen) een of meer medeverdachten [zijnde overwegend leden van de zogenaamde MC (MotorClub) [motorclub] ], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten (onder meer):
- het opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een ander van het leven beroven (zoals bedoeld in artikel 287 en/of artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- voorbereiding daarvan (zoals bedoeld en omschreven in artikel 46 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
- het voorhanden hebben van en/of overdragen van één of meer wapens van de categorieën 1 en/of II en/of III en/of van munitie van categorieën II en/of III (zoals bedoeld in de artikelen 13 en/of 14 en/of 26 en/of 31 van de Wet Wapens en Munitie)
(art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht).