4.3.2Charon
De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier de volgende gang van zaken af.
4.3.2.1
Liquidatie van [slachtoffer 2]
Op 31 januari 2017 omstreeks 22.30 uur is [slachtoffer 2] in [plaats] neergeschoten en als gevolg daarvan diezelfde dag overleden.
4.3.2.2
Verklaringen van [medeverdachte 1]
heeft over deze liquidatie in zijn kluisverklaring verklaard dat hij van [medeverdachte 5] heeft gehoord dat de zoon van [bijnaam verdachte] betrokken is geweest bij een vergismoord in [plaats] . Als gevolg van feit dat de verkeerde persoon zou zijn geliquideerd is de zoon van [bijnaam verdachte] in de problemen gekomen en heeft [bijnaam verdachte] de hulp ingeschakeld van [medeverdachte 5] . Ter vergelding moest een betrokkene bij deze vergismoord geliquideerd worden en [medeverdachte 5] heeft vervolgens geregeld dat een andere betrokkene dan de zoon van [bijnaam verdachte] is geliquideerd. Met deze actie heeft [medeverdachte 5] aangetoond dat hij in staat is om liquidatieopdrachten uit te voeren en heeft hij ‘het stokje overgenomen’ van de uitvoerders van de vergismoord en is hij verder gegaan met het uitvoeren van liquidaties in opdracht van [B] .
Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat [medeverdachte 8] als chauffeur betrokken is geweest bij een liquidatie. De rechtbank overweegt dat uit het dossier blijkt dat met [medeverdachte 8] wordt bedoeld.
De rechtbank acht deze verklaring van [medeverdachte 1] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in het dossier. De rechtbank zal dat hieronder nader uitwerken.
4.3.2.3
Onderbouwing van de verklaring van [medeverdachte 1] en overige bewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek naar deze liquidatie en de verklaringen afgelegd door [medeverdachte 1] is het volgende gebleken.
4.3.2.3.1
Veredeling van ‘ [bijnaam verdachte] ’ en ‘de zoon van [bijnaam verdachte] ’
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat met [bijnaam verdachte] wordt bedoeld [verdachte] en met de zoon van [bijnaam verdachte] [medeverdachte 3] .
4.3.2.3.2
Betrokkenheid van [medeverdachte 3] bij de vergismoord in [plaats]
[getuige] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] aan hem heeft verteld dat hij betrokken was bij een liquidatie in [plaats] , waarbij de verkeerde is gepakt. Hij was samen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . [slachtoffer 2] was de spotter en chauffeur en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zijn uitgestapt, waarbij [medeverdachte 4] is gaan schieten. De volgende dag zou [slachtoffer 2] terug moeten om alsnog de juiste persoon te pakken. Hij heeft toen gehoord dat hij eraan moest, omdat de liquidatie fout was gegaan en er iemand voor moest boeten.
Uit de vonnissen van de rechtbank Midden-Nederland van 27 maart 2019 blijkt dat H. [slachtoffer 23] op 12 januari 2017 omstreeks 01.45 uur aan de [straat] te [plaats] is neergeschoten en is komen te overlijden. Het beoogd doelwit van deze liquidatie bleek echter [slachtoffer 24] te zijn. Voor de liquidatie op 12 januari 2017 op [slachtoffer 23] en het voorbereiden van de liquidatie van [slachtoffer 24] op 13-14 januari 2017 zijn [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] veroordeeld.
4.3.2.3.3
Het inschakelen van [medeverdachte 5]
Uit onder meer de WhatsApp-chatberichten tussen [verdachte] en [medeverdachte 5] en de historische verkeersgegevens van [medeverdachte 3] blijkt dat [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] elkaar, soms door tussenkomst van [verdachte] , in de dagen voorafgaand aan de liquidatie van [slachtoffer 2] hebben ontmoet. Daarnaast blijkt uit de WhatsApp-conversaties van 28 januari 2017 dat [medeverdachte 5] door [verdachte] op de hoogte wordt gehouden over de zoektocht naar [slachtoffer 2] door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] op 28 januari 2017, waarbij [slachtoffer 2] uiteindelijk in [plaats] bij zijn vader ( [getuige] ) wordt gevonden.
4.3.2.3.4
Het voorbereiden van de liquidatie
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 5] voorafgaand aan 31 januari 2017 een PGP-toestel met simnummer [simnummer] en IMEI-nummer [IMEI nummer] heeft ontvangen vanuit de opdracht gevende organisatie. [verdachte] laat op 31 januari 2017 via WhatsApp aan [medeverdachte 5] weten dat [medeverdachte 3] [medeverdachte 5] een telefoon heeft gegeven en dat [medeverdachte 5] berichten ontvangt en leest, maar dat hij niet reageert op ontvangen berichten. Dit kunnen ‘de mannen’ zien en zij vragen aan [medeverdachte 3] waarom [medeverdachte 5] niet reageert.
Op de dag van de liquidatie, 31 januari 2017, geeft [medeverdachte 5] omstreeks 19.30 uur de opdracht aan [medeverdachte 5] en [medeverdachte 9] om [medeverdachte 8] op te halen omdat ze ‘laat zijn’. Wanneer [medeverdachte 5] vraagt of ze naar ‘L’ of ‘ […] ’ moeten, antwoordt [medeverdachte 5] : “Nee. [bijnaam medeverdachte 9] weet. Ze moeten iets daar ophalen. Bij sport. Daarna widow. En dan kom ik naar sport”.
4.3.2.3.5
De liquidatie – forensisch onderzoek naar de aangetroffen hulzen op de plaats delict
Op de plaats delict zijn 30 hulzen aangetroffen, waarbij het voor 29 hulzen extreem veel waarschijnlijker is dat deze zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen dan met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en dezelfde systeemkenmerken. Uit forensisch onderzoek is gebleken dat op één van deze 29 hulzen een DNA-profielcluster is aangetroffen, waarvan het DNA van [medeverdachte 9] deel uitmaakt.
4.3.2.3.6
Het verbranden van de vluchtauto
In een WhatsApp-conversatie tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 9] van 3 februari 2017 stuurt [medeverdachte 9] omstreeks 18.50 uur “OG. Ik moet de fiets (de rechtbank begrijpt: auto) gaan halen” en “En ik wil niet lang wachten”. Diezelfde avond heeft [medeverdachte 9] tweemaal contact met [medeverdachte 10] . [medeverdachte 10] heeft ter terechtzitting van 20 september 2021 verklaard dat hij in opdracht van [medeverdachte 5] samen met iemand anders een personenauto in brand heeft gestoken, waarbij hij zijn gezicht heeft verbrand.
Op 4 februari 2017 kwam in de nacht een melding binnen dat er een personenauto in brand zou staan in De Zilk. Het ging om een Renault Clio die was voorzien van een vals kenteken en die gestolen bleek. Op 4 februari 2017 vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen ‘ [PGP gebruikersnaam 2 medeverdachte 5] ’, veredeld als [medeverdachte 5] , en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6] ’, veredeld als [medeverdachte 6] . [medeverdachte 6] stuurt om 13.57 uur “Oké ik kijk nieuws ma zie nergens daarom!”. [medeverdachte 5] reageert daarop met “Ik stuur je. Zie mijn mensen zo”. Omstreeks 14.00 uur belt [medeverdachte 5] tweemaal tevergeefs naar [medeverdachte 10] en vervolgens vraagt [medeverdachte 5] via WhatsApp aan zowel [medeverdachte 5] als [E] of [medeverdachte 8] daar is, waarop bevestigend wordt geantwoord door beide personen. [medeverdachte 8] moet wachten totdat [medeverdachte 5] er is. Vervolgens stuurt [medeverdachte 5] om 15.44 uur via de PGP aan [medeverdachte 6] “Tussen [plaats] en [plaats] . Lichterlaaie. Een van mijn mensen is zelfs bijna verbrand. Dan weet je”. Vervolgens geeft [medeverdachte 6] uitleg over hoe je het beste een auto in brand kunt steken.
De rechtbank leidt uit het feit dat de betreffende Renault Clio in brand is gestoken door mensen uit de organisatie van [medeverdachte 5] , dat [medeverdachte 5] juist specifiek over deze auto chat met [medeverdachte 6] , die namens de opdrachtgever van de liquidatie optreedt, dat de papieren van deze auto zijn aangetroffen in een loods die bij de organisatie van de opdrachtgever in gebruik was en waar ook de papieren van auto’s die zijn gebruikt bij de moord op [slachtoffer 23] en de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 24] zijn aangetroffen af dat het hier gaat om de auto die als vluchtauto is gebruikt bij het uitvoeren van de liquidatie.
4.3.2.3.7
De uitbetaling
Op 1 februari 2017 om 20.57 uur geeft [medeverdachte 5] aan [verdachte] het adres [adres] door, alwaar restaurant [restaurant] is gevestigd en op dat moment het verjaardagsfeest van [medeverdachte 8] en [C] gaande is. Op diezelfde avond om 23.36 uur maakt [medeverdachte 9] met zijn telefoon een foto van een stapel bankbiljetten van € 50,- op het toilet van restaurant [restaurant] aan de [adres] . Op 4 februari 2017 vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen [medeverdachte 5] , en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 3] ’, veredeld als [medeverdachte 3] . Ze chatten over onder meer ‘pap’ (de rechtbank begrijpt: geld). [medeverdachte 3] stuurt daarbij “En Oja. Zeg hem niets over het geld gedoe wat laatst ontbrak. Zeg em je hebt ’t al geregeld met mij”. [medeverdachte 5] reageert met “Komt goed”. Op 23 februari 2017 chat ‘ [PGP gebruikersnaam 2 medeverdachte 5] ’, veredeld als [medeverdachte 5] met [medeverdachte 6] . [medeverdachte 6] vraagt aan [medeverdachte 5] hoeveel hij ‘die dag’ heeft gekregen, waarop [medeverdachte 5] aangeeft dat hij geld miste doordat [medeverdachte 3] teveel geld had gepakt als mazzel. [medeverdachte 6] geeft aan dat hij persoonlijk € 26.500,- heeft afgegeven en dat [medeverdachte 5] wordt genaaid door [medeverdachte 3] . [medeverdachte 5] stuurt verder: “Zat op club. Was druk. Hij kwam met die tas. Ik telde niet. Toen vroeg hij of hij een mazzel mocht, hij en zijn pa. Ik zei eigenlijk niet want het is voor head. Maar toen zei ik ok wat willen jullie. Zei hij geeft jij maar (toen vond ik ’t al raar). Daarna zei ok ga na wc en pak 3 eraf. Toen gingen ze weg.”.
De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 5] betaald heeft gekregen vanuit de opdrachtgever, dat hij op zijn beurt de schutter heeft betaald en dat [medeverdachte 9] die avond over een stapel geld beschikte.
4.3.2.3.8
Het overnemen van de ‘BV’
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [slachtoffer 2] als uitvoerders betrokken zijn geweest bij de liquidatie van [slachtoffer 23] . Zoals hiervoor is overwogen is [medeverdachte 5] vervolgens benaderd en heeft [medeverdachte 5] de opdracht om [slachtoffer 2] ter vergelding van de gemaakte fout te liquideren aangenomen en uitgevoerd.
Nadien heeft [medeverdachte 5] op 4 februari 2017 contact met [medeverdachte 3] via de PGP. Ze praten onderling over ‘pap’ en PGP’s. [medeverdachte 3] stuurt daarbij: “Hij is correct met u die hele orga is correct met u. Prijzen zijn altijd real.” en “Na elke actie kan j meer en meer eisen stellen en pgps vragen”. Op 4 februari 2017 chat [medeverdachte 5] met [medeverdachte 6] waarbij [medeverdachte 6] aangeeft dat [medeverdachte 5] het deze dagen met hem moet doen en vraagt hij aan [medeverdachte 5] waar hij de ‘spotfiets’ wilt hebben. Op 22 februari 2017 heeft [medeverdachte 5] wederom contact met [medeverdachte 6] . [medeverdachte 5] stuurt: “Geld komt bij mij als laatste respect als eerst. [medeverdachte 6] reageert met “Ja bij ons ook broeder. [medeverdachte 5] : “Dat is wat me aantrok. Voor dat geld zo ik had die kleine nooit geholpen hebben” en “Ik besliste letterlijk 1 dag.. Ik zat zijn paniek en ken zijn vader.”. Later in hetzelfde chatgesprek zegt [medeverdachte 5] : “Mooiste is die kleine kwam met zijn pa (zit ook in mijn club) om me werk te geven hahaha. Ik voelde dat hij niet wist waar hij meebezig was. En vroeg hem openkaart te spelen.hij wilde niets zeggen. Niet eens tegen zijn vader” en “Ik zei ook maar geef die bv over als ik je help. Hij was zo in paniek en zei ja”.
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 5] ‘het stokje’ heeft overgenomen van de zoon van [bijnaam verdachte] .
4.3.2.3.9
Opdrachtgever achter de ‘BV’
Voor zowel de liquidatie van [slachtoffer 23] (Audi A5) en de voorbereidingshandelingen die zien op de moord op [slachtoffer 24] (Skoda Fabia en een Audi Q5) als de liquidatie van [slachtoffer 2] (Renault Clio) zijn personenauto’s gebruikt waarvan de originele bescheiden zijn aangetroffen in een loods op het [adres] te [plaats] . Uit nader onderzoek naar de loods is gebleken dat een persoon genaamd [D] is geïdentificeerd als koper van diverse goederen die in de loods zijn aangetroffen.
Tevens stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 5] voorafgaand aan de liquidatie een PGP-toestel met simnummer [simnummer] en IMEI-nummer [IMEI nummer] heeft ontvangen, dat later onder [medeverdachte 9] is inbeslaggenomen. Uit nader onderzoek is gebleken dat in dit toestel op 28 januari 2017 respectievelijk 30 januari 2017 de contacten ‘ [PGP contactnaam] ’ en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6] ’ zijn toegevoegd als contacten. [medeverdachte 1] heeft hierover verklaard dat beide contacten toebehoren aan de groep rondom [B] . In onderzoek 09Kreta vond op 10 mei 2017 een doorzoeking plaats in de woning van [D] . Tijdens deze doorzoeking werd onder meer administratie inbeslaggenomen, waarin onder meer de gegevens ‘Q10’, ‘Simnummer [simnummer] (1)’ en ‘Datum: 28-01 ecc: [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 5] ’ waren genoteerd.
Voorts is onder [medeverdachte 5] een chatgesprek aangetroffen tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] van 22 februari 2017 waarin [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 5] uitleg geeft over de achterliggende redenen voor de liquidatie van [slachtoffer 2] . [medeverdachte 6] zegt onder meer: “Maar dan die jonge die weg is is een neef van [naam 2] z’n neef en die [naam 2] ook”. [medeverdachte 5] reageert met “Ohhh. Ohjaa nu begrijp ik…dus hun zijn neven”. [medeverdachte 6] vervolgt het gesprek: “Maar ze gaven niet thuis ken hem vanaf kleins toen zag ik jullie niet klaar voor dit want als die $an was gekomen hun gemait driver was weg kijken ze na ll voor 2e x in 1 flat!!! Is doodstraf voor driver”. [medeverdachte 5] : “Jaaaa. Zei ik ook. Klopt klopt. Was het hun 2de x? In 1 flat? Oh nu begrijp ik. Als de doelwit gekomen was ja. Nu kijken ze al naar LL”. [medeverdachte 6] : “Waarom waren ze bang eerste doen ze fout onze eigen $an 2e x rijdt driver weg. 3e x ander team gepakt”. [medeverdachte 5] reageert: “Jaa. Veel fouten. Veel” en “Plus driver sprak. Misschien wel meer dan we denken”. [medeverdachte 6] : “En ik zag me me neefje ook dus heb het kunnen saven en nog pap getrokken bro”. [medeverdachte 5] : Ja weet niet eens of ik ze gespaard had eerlijk gezegd.. zei ik hem ook. Ja ze moeten je dankbaar zijn broer echt”. [medeverdachte 6] : “Broer als ik het was op weg terug had ik ‘m door z’n kop geschoten en verbrandt in foets. Fiets” en “En dat was hun fout hebben bijna drie weken laten lopen met angst”. Uit nader onderzoek is gebleken dat [slachtoffer 2] een neef heeft genaamd ‘ [naam 2] ’. [slachtoffer 2] is negentien dagen na de vergismoord in [plaats] geliquideerd. Dit is iets minder dan drie weken. Verder blijkt uit telecomonderzoek dat [medeverdachte 6] voorafgaand aan de liquidatie van [slachtoffer 23] ook in contact heeft gestaan met de uitvoerders van die liquidatie.
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande en van hetgeen in het dossier blijkt over de rol van [D] het voldoende aannemelijk dat [medeverdachte 6] deel uitmaakt van de criminele organisatie van vermoedelijk [B] , net zoals [D] .
4.3.2.4
De rol van [verdachte]
Uit de feitelijke gang van zaken blijkt dat [verdachte] [medeverdachte 5] heeft benaderd met het verzoek om te bemiddelen voor zijn zoon en dat hij vervolgens ook een min of meer actieve rol heeft gespeeld bij deze bemiddelingspoging. [verdachte] heeft [medeverdachte 5] namelijk in contact gebracht met zijn zoon en heeft [medeverdachte 5] op de hoogte gehouden van de resultaten van de zoektocht naar [slachtoffer 2] . Verder dringt hij bij [medeverdachte 5] aan om met “die jongen” te gaan praten, en schrijft hij dat “dat ding” vandaag geregeld moet worden omdat die mannen druk zetten en dat morgen gevolgen heeft voor die mannen.
Uit de gang van zaken blijkt echter niet dat [verdachte] daarbij op de hoogte was van het plan om [slachtoffer 2] te vermoorden. Het dossier bevat eerder aanwijzingen voor het tegendeel. Zo vraagt [medeverdachte 5] in een PGP-chatbericht van 1 februari 2017 aan [medeverdachte 3] of moeders veilig is, waarop [medeverdachte 3] antwoordt: “Hij is wel een beetje bang. Ik zei tegen hem dat ik daar was en toen schrok hij even.” Een stukje verderop schrijft [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 3] “Pa je gaat veel horen” en vraagt dan “Vader weet het al toch” waarop [medeverdachte 3] antwoordt “Ja ik heb het hem verteld”. [medeverdachte 5] reageert vervolgens met “Ok Hij vindt het zielig hé Hij maakte zich al zorgen”. Met name dit laatste is eerder een aanwijzing voor het feit dat [verdachte] niet op de hoogte was van het plan om [slachtoffer 2] te liquideren.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat [verdachte] willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 2] zou worden vermoord. Hij wist dat [medeverdachte 3] een groot (levensbedreigend) probleem had en hij heeft vervolgens [medeverdachte 5] ingeschakeld om [medeverdachte 3] te helpen bij het oplossen van zijn probleem. [verdachte] was bekend met “de gevolgen voor die mannen” en wist dat [medeverdachte 5] interesse had in liquidaties. Hij wist ook dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] op zoek waren naar [slachtoffer 2] en hem gevonden hadden bij zijn vader in [plaats] . Hij wist verder wat [medeverdachte 5] bedoelde met “2 bike” en hij wist dat [medeverdachte 3] een PGP-telefoon aan [medeverdachte 5] had gegeven en dat zij dus versleuteld met elkaar konden communiceren. Dat [verdachte] betrokken was bij de moord op [slachtoffer 2] , blijkt volgens de officier van justitie tot slot uit het feit dat hij betrokken/aanwezig is geweest bij de betaling door [medeverdachte 6] via [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 3] en aan de heads.
De rechtbank overweegt dat uit de omstandigheden dat [verdachte] wist dat [medeverdachte 5] bereid en in staat was tot het plegen van liquidaties, dat hij op zoek was naar [slachtoffer 2] en dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] versleuteld met elkaar konden communiceren, niet volgt dat [verdachte] willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 2] zou worden geliquideerd. Deze feiten en omstandigheden passen immers ook bij het uitvoeren van een bemiddelingspoging waarbij het leven van [medeverdachte 3] en [slachtoffer 2] juist gespaard zou kunnen blijven. Dat [verdachte] zich daarbij zorgen maakte over het lot van [slachtoffer 2] , betekent ook niet hij met voldoende zekerheid wist of had moeten weten dat [slachtoffer 2] zou worden geliquideerd als onderdeel van de oplossing. Het leven van [slachtoffer 2] was immers al, net als het leven van zijn zoon [medeverdachte 3] , in gevaar.
Dat [medeverdachte 3] bij de betaling door [medeverdachte 5] voor zijn deel “een mazzel vraagt voor zijn pa” duidt evenmin op wetenschap vooraf bij [verdachte] over het lot van [slachtoffer 2] . Tot slot overweegt de rechtbank dat [medeverdachte 5] en [verdachte] ook over andere activiteiten met elkaar communiceerden via WhatsApp, zoals de officier van justitie ook erkent. Dat “2 bike” betrekking had op de uitvoering van de liquidatie van [slachtoffer 2] en dat [verdachte] dat wist, is dan ook niet met voldoende mate van zekerheid vast te stellen.
Uit het bovenstaande volgt dat niet buiten redelijke twijfel vastgesteld kan worden dat [verdachte] met zijn handelen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 2] . Dit betekent dat zowel het primair tenlastegelegde (medeplegen van moord) als het subsidiair tenlastegelegde (uitlokking van moord), het meer subsidiair tenlastegelegde (medeplichtigheid aan moord) en het meest subsidiair tenlastegelegde (plegen van voorbereidingshandelingen) niet bewezen kan worden. Dit betekent dat de rechtbank [verdachte] zal vrijspreken van het daarin tenlastegelegde.