ECLI:NL:RBMNE:2022:2496

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
16/330958-21; 16/103596-21 (TUL) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke brandstichting met levensgevaar voor anderen in appartementencomplex

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 december 2021 in Houten opzettelijk brand heeft gesticht in zijn woning. De verdachte, die in een verwarde toestand verkeerde en leed aan psychische problematiek, heeft zelfmoordpogingen gedaan en verklaarde dat hij 'de boel in de hens gestoken heeft'. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als enige aanwezig was in de woning en dat andere oorzaken voor de brand niet aannemelijk zijn gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar legde hem desondanks een gevangenisstraf van 10 maanden op. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte en zijn gebrek aan samenwerking met de reclassering. De rechtbank concludeerde dat de brandstichting levensgevaar voor andere bewoners van het appartementencomplex met zich meebracht, wat de ernst van het feit vergrootte. De verdachte werd ook geconfronteerd met een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/330958-21; 16/103596-21 (TUL) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 juni 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1969] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de P.I. Vught.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 juni 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. P.G.M. Lodder, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 8 december 2021 te Houten opzettelijk brand heeft gesticht in zijn woning, waardoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor andere personen te duchten was.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde en daartoe aangevoerd dat onduidelijk is gebleven of er sprake is geweest van opzet. Het feit dat verdachte snel zijn woning uit is gegaan nadat de brand ontstond, duidt er immers op dat er eerder sprake is geweest van een ongeluk.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
In het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] staat onder meer het volgende:
Op 8 december 2021, omstreeks 12:10 uur, werd een brand in de woning aan de
[adres] te [woonplaats] gemeld door een buurtbewoner. Deze buurtbewoner ziet omstreeks
het ontstaan van de brand, de bewoner van de genoemde woning verward over straat
lopen in de nabijheid van de woning. Door de gealarmeerde politie werd deze bewoner,
[verdachte] , als verdachte aangehouden op verdenking van brandstichting.
Door de brandweer werd, omstreeks 12:20 uur de voordeur van de woning geforceerd
waarna door hen de brand bestreden werd. Door bevelvoerder van de brandweer, [bevelvoerder]
, werd geconstateerd dat de brand bij de zitbank in de woonkamer ontstaan was. [2]
In het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] staat onder meer het volgende [3] :
Op 8 december 2021 rond 12.00 uur was ik in mijn woning aan de [adres] te [woonplaats] . Ik rook de geur van brand. Ik deed de voordeur open en zag toen [verdachte] (de rechtbank begrijpt verdachte) lopen. [verdachte] liep beneden op straat. Hij liep er verdwaasd bij. Hij leek helemaal de weg kwijt. Terwijl ik vanaf de portiek naar beneden liep sprak ik [verdachte] aan. Ik riep: "Wat heb je gedaan vuile klootzak." Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij zelfmoord wilde plegen. Ik heb nog 2 of drie keer mijn vraag herhaald. [verdachte] antwoordde telkens hetzelfde, dat hij zelfmoord wilde plegen. Ik vroeg waar zijn vrouw [A] was. Ik hoorde hem zeggen dat zij al was weg gelopen. Ik heb tegen hem gezegd: "Heb je serieus je huis in de fik gestoken?" Ik hoorde [verdachte] zeggen: "Ik wilde zelfmoord plegen".
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] staat onder meer het volgende:
Op 8 december 2021 was ik samen met verbalisant [verbalisant 1] in het arrestantencomplex in Houten. Wij hadden de intentie de verdachte [verdachte] te horen.
Ik hoorde toen dat [verdachte] tegen mij zei: “Ik heb de boel in de hens gestoken”.
De partner van [verdachte] heet [A] , ze zijn al jaren samen. Dit jaar is [A] echter al verschillende keren weggelopen en opgevangen bij Fivoor in Utrecht. Ze is iedere keer wel weer thuis gekomen maar nu al weer enige weken weg. [4]
In het proces-verbaal forensisch onderzoek woningbrand ( [adres] [woonplaats] ) van verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 4] en [verbalisant 5] staat onder meer het volgende:
Op 8 december 2021, omstreeks 15:30 uur, kwamen wij, als forensisch onderzoekers, naar aanleiding van een brandstichting, voor een onderzoek aan op de locatie [adres] te [woonplaats] .
Verdachte
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [voornamen]
Geboortedatum: [1969] . [5]
Vuurbelasting
Wij zagen dat het plafond boven de bank schoongebrand was (foto 15). Wij interpreteerden dat dit door een hoge vuurbelasting kwam. [6]
Brandoorzaak
Wij onderzochten de brandresten op en onder dit deel van de bank en zagen geen restanten waaruit wij konden zien waardoor de brand ontstaan was. Wij zagen in de nabije omgeving van dit deel van de bank geen elektrische apparaten of aansluitingen waardoor wij kortsluiting als oorzaak van deze brand konden uitsluiten (foto 24). Wij onderzochten de plaats van de brandhaard met de PID meter. Wij konden geen aanwijzing vinden van het gebruik van ontbrandbare stoffen.
Uit ons onderzoek blijkt dat de brand ontstaan is op de bank in de woonkamer. Wij konden door ons onderzoek een technische oorzaak van de brand uitsluiten. Wij hebben geen aanwijzingen gevonden dat er ontbrandbare middelen bij de brandhaard aanwezig waren. Hierdoor is het scenario dat de brand ontstaan is door handelen van de mens het meest waarschijnlijke. Door de brand is er gemeen gevaar voor goederen ontstaan. [7]
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] staat onder meer het volgende:
Wij hoorden op 8 december 2021 via de mobilofoon dat collega's een melding kregen van brand in de woning, en dat de brandweer aanrijdend zou zijn, naar het adres [adres] . Nadat wij ter plaatse kwamen, roken wij een scherpe brandlucht en zagen uit het dak van genoemde woning rook komen. Ook in het perceel naast de woning, welke deel uit maakt van appartementencomplex, zagen wij rook komen. [8]
Kort voordat wij bij het arrestantencomplex aankwamen, zag ik, verbalisant [verbalisant 7] dat verdachte [verdachte] een voorwerp in zijn rechterbroekspijp had zitten. Ik hoorde dat verdachte zei dat hij deze aan mij wou geven, omdat hij zichzelf anders ook in de fik zou steken. Ik zag dat verdachte reikte naar het eerder door mij geziene voorwerp. Ik zag dat hij een geelgroene
gasaansteker uit zijn broekspijp haalde. [9]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op basis van de voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte zijn woning op het adres [adres] te [woonplaats] opzettelijk in brand heeft gestoken. Het verweer van de verdediging met betrekking tot het opzet wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. Uit deze bewijsmiddelen volgt dat verdachte meerdere malen had geroepen dat hij zelfmoord wilde plegen en dat hij, nadat hij was aangehouden, tegenover een verbalisant heeft geroepen: “Ik heb de boel in de hens gestoken”. Verdachte bleek een aansteker in zijn zak te hebben. Uit technisch onderzoek is gebleken dat de brand is ontstaan op de bank in de woonkamer en dat een technische oorzaak is uitgesloten, zodat het scenario dat de brand ontstaan is door handelen van de mens het meest waarschijnlijke wordt geacht. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat er ontbrandbare middelen bij de bank aanwezig waren. Het geheel overziend en uitgaande van de feiten en omstandigheden zoals die uit de bewijsmiddelen naar voren komen en hiervoor uiteengezet, concludeert de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte, die op dat moment alleen in de woning was, degene is geweest die met opzet de brand in zijn woning heeft gesticht.
Met betrekking tot het ten laste gelegde levensgevaar voor een ander stelt de rechtbank voorop dat volgens vaste jurisprudentie vereist is dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Uit de voornoemde bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat verdachte de brand heeft gesticht in een appartementencomplex met meerdere woningen, waar ook meerdere personen woonachtig en aanwezig waren en waarbij ook rookontwikkeling is ontstaan in het perceel naast de woning van verdachte. De rechtbank is daarom van oordeel dat levensgevaar voor de overige bewoners van het appartementencomplex ten tijde van de brandstichting voorzienbaar was.
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 8 december 2021 te Houten opzettelijk brand heeft gesticht door een aansteker en/of (een) vonk(en) en/of open vuur in aanraking te brengen met een bankstel, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan het bankstel en de woonkamer van de woning en zich in die woonkamer bevindende goederen zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor de inboedel van de woning en voor de woning en voor de in de nabijheid van die woning gelegen appartementen en de inboedel van die nabijgelegen appartementen en levensgevaar voor de overige bewoners van het appartementencomplex en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de overige personen van het appartementencomplex te duchten was;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht te volstaan met enkel een onvoorwaardelijke straf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting in zijn appartement. Als gevolg van het handelen van verdachte bestond er een reële kans dat deze brand zich verder zou ontwikkelen en over zou slaan naar de woningen van andere bewoners in het appartementencomplex. Dat dit niet is gebeurd is geenszins aan verdachte te danken. Verder is door de brand forse schade toegebracht aan de woning. Ten slotte leidt een brandstichting in een appartementencomplex tot gevoelens van angst en onveiligheid bij de directe omwonenden en andere bewoners in de (directe) omgeving van de verdachte.
Persoon van verdachte
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 maart 2022 blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank weegt dit niet in strafverzwarende of strafmatigende zin mee.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een psychologisch Pro Justitia onderzoek van 14 maart 2022, opgemaakt door dr. M. ten Berge, GZ-psycholoog. Hieruit volgt dat het (toestands)beeld zoals beschreven in een eerder rapport uit 2017 deels wordt herkend. Er was sprake van een complexe en reeds vroeg in de ontwikkeling ontstane pathologie, een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van chronische PTSS, een borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken en van lichte zwakzinnigheid. Tijdens het huidige onderzoek leek verdachte meer ontremd en mogelijk meer geagiteerd te zijn, waarbij de informatie die verdachte gaf beperkt was, deels niet met het dossier overeenstemde en deels onaannemelijk leek als gevolg van een mogelijk verstoorde realiteitstoetsing. De onderzoeker was door een gebrek aan medewerking onvoldoende in staat om de gestelde vragen te beantwoorden.
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog over en maakt die tot de hare. Hoewel de psycholoog niet in staat is geweest om de gestelde vragen, waaronder de vraag over de ontoerekeningsvatbaarheid, te beantwoorden, ziet de rechtbank in onderhavige zaak aanleiding om verdachte ten tijde van het tenlastegelegde als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen, gelet op de (chronische) psychische problematiek die bij verdachte is geconstateerd en de verwarde toestand waarin verdachte zich na het feit bevond. De rechtbank rekent verdachte het bewezen verklaarde dan ook in verminderde mate toe en weegt dit in strafmatigende zin mee.
Ten slotte heeft de rechtbank kennisgenomen van een advies van Reclassering Nederland van 13 juni 2022, opgemaakt door W.M.G.M. van Kempen. Hieruit volgt dat verdachte slechts zeer beperkt leerbaar is gebleken en hij duidelijk uitspreekt dat hij niet samen wil werken met de reclassering. In het verleden bleek een toezicht ook niet uitvoerbaar te zijn vanwege de dreigende en grensoverschrijdende houding van verdachte. De reclassering ziet dan ook geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Conclusie
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde en de straffen die worden opgelegd in soortgelijke zaken is de rechtbank van oordeel dat met geen andere straf kan worden volstaan dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die het reeds ondergane voorarrest van verdachte overstijgt. De rechtbank heeft overwogen dat de problematiek van verdachte zonder meer een behandeling behoeft, maar ziet in de beschikbare strafrechtelijke kaders en de houding van verdachte geen mogelijkheden die naar verwachting een positieve uitwerking zullen hebben op verdachte. Daarnaast is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat een deels voorwaardelijke straf naar verwachting niet zal leiden tot de gewenste speciale preventie in het geval van verdachte.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet.

9.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de politierechter te Midden-Nederland van 28 september 2021 (parketnummer 16/103596-21) is verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Om die reden zal deze straf alsnog ten uitvoer gelegd worden.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals het artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 10 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/103596-21
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 28 september 2021 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F. Koenis, voorzitter, mrs. N.M.H. van Ek en G. Konings, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Jaâter, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 juni 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 december 2021 te Houten opzettelijk brand heeft gesticht door aansteker en/of (een) vonk(en) en/of open vuur in aanraking te brengen met een bankstel, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan het bankstel en/of de woonkamer van de woning en/of één of meer zich in die woonkamer bevindende goederen, althans de woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de inboedel van de woning en/of voor de woning en/of voor de in de nabijheid van die woning gelegen appartementen en/of de inboedel van die nabijgelegen appartementen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de overige bewoners van het appartementencomplex, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de overige personen van het appartementencomplex, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 5 februari 2022, genummerd PL0900-2021385695, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 168. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 25.
3.Een proces-verbaal van verhoor van getuige, pagina 35.
4.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 20.
5.Een proces-verbaal forensisch onderzoek woningbrand, pagina 61.
6.Een proces-verbaal forensisch onderzoek woningbrand, pagina 62.
7.Een proces-verbaal forensisch onderzoek woningbrand, pagina 63.
8.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 29.
9.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 30.