In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juni 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] c.s. [eiser] heeft de huurders gedagvaard met het verzoek om hen te veroordelen de woning te ontruimen. De vordering is gebaseerd op een opzegging van de huurovereenkomst die door [eiser] zou zijn gedaan. Echter, de kantonrechter oordeelt dat de opzegging niet rechtsgeldig is, omdat deze niet voldoet aan de wettelijke eisen die zijn gesteld aan de huuropzegging van woonruimte. De opzegging is niet gedaan middels een aangetekende brief of deurwaardersexploot, zoals vereist door de wet. Daarnaast is de opzegging niet gebaseerd op een van de limitatieve gronden voor opzegging die in de wet zijn genoemd.
De kantonrechter heeft ook overwogen dat de vordering tot ontruiming in kort geding alleen kan worden toegewezen als met een grote mate van waarschijnlijkheid kan worden verwacht dat de bodemrechter de vordering zal toewijzen. Dit is in dit geval niet aannemelijk gemaakt door [eiser]. De kantonrechter heeft voorts opgemerkt dat er onvoldoende bewijs is geleverd dat de bodemrechter de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst zou toewijzen, omdat [eiser] niet heeft aangetoond dat hij voldoende heeft gedaan om eventuele gebreken te herstellen.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, die zijn begroot op € 747,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.