ECLI:NL:RBMNE:2022:2479

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
UTR - 21/2403
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek om geluidsoverlast van kinderentertainment in IJsselstein

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, eigenaren van een perceel in IJsselstein, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein. Eisers hebben een handhavingsverzoek ingediend tegen de vergunninghouder van een buitenschoolse opvang en kinderentertainment, omdat zij vreesden voor geluidsoverlast van de activiteiten die daar plaatsvinden. Het college heeft het handhavingsverzoek van eisers afgewezen, wat leidde tot bezwaar en beroep van eisers.

De rechtbank heeft het beroep van eisers tegen het bestreden besluit beoordeeld. Het college had in het bestreden besluit aangegeven dat er op het moment van de beslissing geen overtredingen waren vastgesteld, en dat handhavend optreden pas mogelijk is als er sprake is van een overtreding. De rechtbank concludeert dat het college terecht heeft geoordeeld dat er geen overtreding was, aangezien er op het moment van de beslissing geen activiteiten plaatsvonden op het perceel. Eisers hebben op de zitting erkend dat er geen overschrijding van geluidsnormen kon plaatsvinden, wat de afwijzing van het handhavingsverzoek verder onderbouwt.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de afwijzing van het handhavingsverzoek terecht heeft gehandhaafd en heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2403

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. M.P.A. Oogjen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein(het college)
(gemachtigde: mr. M. de Jong).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij], gevestigd in [plaats] (vergunninghouder)
(gemachtigden: M. Jongerius en A.F. Jungerius).

Inleiding

Met een besluit van 2 augustus 2018 heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend om het adres [adres] in [plaats] (het perceel) in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken als locatie voor buitenschoolse opvang (BSO) en kinderentertainment (de omgevingsvergunning). Vergunninghouder heeft conform deze omgevingsvergunning op het perceel een BSO geopend en er vindt op het perceel kinderentertainment plaats.
Eisers zijn eigenaar van en wonen op het perceel [adres] in [plaats] . Dit perceel grenst aan het perceel. Zij hebben geen bezwaren tegen de BSO, maar ondervonden en vrezen voor geluidsoverlast in de toekomst van de activiteiten die in het kader van het kinderentertainment ’s avonds en in de weekenden op het perceel plaatsvinden. Met een mail van (zondag) 17 november 2019 hebben zij het college gevraagd handhavend op te treden tegen de overlast van kinderen die in het weekend op het perceel spelen. Het college heeft eisers verzocht het handhavingsverzoek schriftelijk en ondertekend in te dienen. Daarop hebben eisers het college met een brief van 15 december 2019 gevraagd om de omgevingsvergunning in te trekken en handhavend op te treden tegen de activiteiten op het perceel.
Met een besluit van 21 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft het college het handhavingsverzoek van eisers afgewezen. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing.
Met het besluit van 4 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eisers gedeeltelijk gegrond verklaard, omdat ten tijde van het primaire besluit onvoldoende gegevens beschikbaar waren om het handhavingsverzoek van eisers voor zover dat ziet op geluidsoverlast te kunnen afwijzen. Maar het college heeft het handhavingsverzoek van eisers in het bestreden besluit opnieuw afgewezen.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de door eisers meegenomen deskundige
ir. [A] , namens het college de gemachtigde van het college, [B] en
[C] en de gemachtigden van de BSO.

Beoordeling door de rechtbank

1. Op de zitting hebben eisers toegelicht dat het bestreden besluit breder is en daarin ook drie punten over de omgevingsvergunning staan genoemd, maar dat dit beroep zich alleen richt tegen het vierde punt in het bestreden besluit: de afwijzing van hun verzoek aan het college om handhavend op te treden tegen de geluidsoverlast die zij ’s avonds en in de weekenden ondervonden van het kinderentertainment.
2. De rechtbank stelt voorop dat het college alleen bevoegd is om handhavend op te treden als hij heeft kunnen vaststellen dat gedragingen plaatsvinden die in strijd zijn met een wettelijk voorschrift of een voorschrift uit de omgevingsvergunning, of te wel dat sprake is van een overtreding. De rechtbank kan het bestreden besluit niet anders lezen dan dat het college daarin aangeeft dat hij op het moment dat hij het bestreden besluit nam, niet heeft kunnen vaststellen dat op het perceel een overtreding had plaatsgevonden. Het college heeft aan de afwijzing van het verzoek tot handhaving in het bestreden besluit immers ten grondslag gelegd dat hij pas kan overgaan tot het sturen van een waarschuwingsbrief, eventueel gevolgd door een last onder dwangsom of bestuursdwang, nadat hij heeft vastgesteld dat sprake is van een overtreding. Het college had hiernaar in aanloop naar het primaire besluit onvoldoende onderzoek gedaan. En door de coronamaatregelen vonden er op het moment dat het college het bestreden besluit moest nemen geen activiteiten plaats op het perceel en kon het college in de bezwaarfase dus geen nader onderzoek doen naar mogelijke overtredingen.
3. Op de zitting hebben eisers hiertegen alleen maar ingebracht dat zij het bestreden besluit anders lezen, namelijk dat hun verzoek om handhavend op te treden is afgewezen, omdat handhavend optreden in strijd zou zijn met het handhavingsbeleid van de gemeente IJsselstein. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een onjuiste lezing van het bestreden besluit.
4. Op de zitting hebben eisers erkend dat op het moment dat het bestreden besluit door het college werd genomen er geen activiteiten plaatsvonden op het perceel en er op dat moment dus ook geen overschrijding van de geluidsnormen kon plaatsvinden. Zowel in het bestreden besluit als op de zitting heeft het college toegezegd dat hij, nu de locatie weer open is voor activiteiten, controles zal uitoefenen en dat als sprake is van handelen in strijd met de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer hij handhavend zal optreden tegen vergunninghouder. De rechtbank ziet in wat eisers aanvoeren geen aanleiding om aan deze toezegging te twijfelen.

Conclusie en gevolgen

5. De conclusie van het voorgaande is dat het college naar het oordeel van de rechtbank het verzoek om handhaving met het bestreden besluit terecht heeft afgewezen. Het beroep is ongegrond.
6. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
24 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.